ECLI:NL:RBNHO:2016:4985

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juni 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1685
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 met betrekking tot huishoudelijke hulp

In deze zaak heeft verzoekster op 31 maart 2016 bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem op haar verzoek om een tijdelijke maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Verzoekster had op 11 maart 2016 een verzoek ingediend voor huishoudelijke ondersteuning, maar het college heeft dit verzoek op 24 mei 2016 afgewezen. Verzoekster heeft vervolgens op 1 juni 2016 bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing. De voorzieningenrechter heeft op 17 juni 2016 uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep van verzoekster. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de afwijzing van het verzoek om een tijdelijke maatwerkvoorziening niet zorgvuldig was en dat verzoekster recht had op een tijdelijke maatwerkvoorziening van 2x3 uur huishoudelijke hulp per week. De voorzieningenrechter heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard, maar het verzoek om een tijdelijke maatwerkvoorziening toegewezen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster en is het betaalde griffierecht aan verzoekster vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 16/1685 en HAA 16/1493
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 juni 2016 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.S. Eisenberger),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigden: mr. C.B.B. Dohmen, M.C. Legemate en E.S. de Jong).

Procesverloop

Verzoekster heeft op 31 maart 2016 bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek om een voorziening ex artikel 2.3.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) van 11 maart 2016.
Verweerder heeft dit bezwaarschrift op 5 april 2016 aan de rechtbank gezonden ter behandeling als beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Verzoekster heeft op 19 april 2016 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 24 mei 2016 heeft verweerder het verzoek om een tijdelijke maatwerkvoorziening afgewezen.
Verzoekster heeft op 1 juni 2016 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 mei 2016.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2016. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en G. de Pachter, werkzaam bij de FNV. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep, nu gebleken is dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2.1.
Verzoekster woont met haar echtgenoot. Beiden hebben beperkingen als gevolg van medische aandoeningen.
2.2.
Verweerder heeft bij besluit van 8 juli 2015 aan verzoekster een maatwerkvoorziening toegekend in de vorm van huishoudelijke ondersteuning met als resultaat een schoon en leefbaar huis. Op 13 juli 2015 is een ondersteuningsplan opgesteld en door verzoekster ondertekend.
2.3.
Verzoekster heeft op 9 maart 2016 een melding behoefte aan huishoudelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 gedaan. Verzoekster heeft tevens verzocht om een maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek. Door de FNV is de behoefte van verzoekster aan huishoudelijke ondersteuning en zorgtaken beoordeeld aan de hand van de GITHA-systematiek en berekend op 13,6 uur per week. Verzoekster heeft met inachtneming daarvan om onverwijlde verstrekking van (meer) huishoudelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wmo 2015 verzocht.
2.4.
Bij brief van 31 maart 2016 heeft verzoekster bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing. Dit bezwaarschrift heeft verweerder ter behandeling als beroepschrift aan de rechtbank gezonden.
2.5.
Bij brief van 21 april 2016 heeft verweerder aan de toenmalige gemachtigde van verzoekster bericht de melding als bedoeld in 2.2.3 van de Wmo 2015 nog niet in behandeling te nemen, dit in afwachting van uitspraken van de rechtbank Noord-Holland en van de Centrale Raad van Beroep over de huishoudelijke ondersteuning onder de Wmo 2015. Voor haar verzoek om een tijdelijke maatwerkvoorziening op grond van artikel 2.3.3 van de Wmo 2015 heeft verweerder verzoekster verwezen naar de zorgaanbieder.
2.6.
Verweerder heeft bij besluit van 24 mei 2016 alsnog op het verzoek om een tijdelijke maatwerkvoorziening beslist en dat verzoek afgewezen. Namens verzoekster is tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
3.1.
Gelet op de stand van de procedure en de aard van de gevraagde voorziening ziet de voorzieningenrechter aanleiding om in deze procedure artikel 6:12, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing te achten en het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om een tijdelijke maatwerkvoorziening ook zonder ingebrekestelling te behandelen.
3.2
Nu verweerder op 24 mei 2016 heeft beslist op het verzoek om een tijdelijke maatwerkvoorziening heeft verzoekster geen procesbelang meer bij een oordeel over het niet tijdig beslissen door verweerder. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit dient daarom niet-ontvankelijk verklaard te worden.
3.3.
Ingevolge artikel 6:20, derde lid van de Awb heeft het beroep van tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, nu dit besluit niet aan het beroep tegemoetkomt. De voorzieningenrechter verwijst het beroep, voor zover dit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, waarbij de tijdelijke maatwerkvoorziening is geweigerd, op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb door naar verweerder ter behandeling als bezwaar.
4.1.
Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat de melding als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 naar verwachting binnen afzienbare tijd in behandeling zal worden genomen. Verweerder blijft bij zijn afwijzing van het verzoek om een tijdelijke maatwerkvoorziening. Die weigering is gebaseerd op dossieronderzoek en contacten met de zorgaanbieder. Er is volgens verweerder geen sprake van een spoedeisend geval waarin onverwijld een tijdelijk maatwerkvoorziening moet worden ingezet. Verweerder stelt dienaangaande dat verzoekster in aanmerking is gebracht voor een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning en dat tegen die toekenning geen bezwaar is gemaakt. Ook tegen de ondersteuningsplan van 13 juli 2015 heeft verzoekster niet geageerd. Uit zijn contacten met de zorgaanbieder blijkt volgens verweerder dat voldoende zorg in de huishouding geboden wordt. Voor zover verzoekster meent dat meer zorg of hulp is aangewezen, dient zij dat met de zorgaanbieder te bespreken en aan het ondersteuningsplan opnieuw invulling te geven. Verzoekster heeft ook niet aangetoond dat de zorg tekortschiet en dat de woning vervuilt, zodanig dat de medische klachten daardoor verergeren. De in het ondersteuningsplan vastgestelde zorg is vooralsnog voldoende, aldus verweerder.
4.2.
Namens verzoekster is toegelicht dat zij sinds de wijzing van de Wmo 2015 nog ongeveer 3 uur uur per week hulp krijgt, terwijl zij daarvoor 2x3 uur per week hulp had.
De huidige hulp is onvoldoende, zoals ook blijkt uit de door de deskundige van de FNV opgestelde berekening. Daaruit blijkt in maart 2016 een behoefte van 13,6 uur.
In de praktijk blijkt ook dat niet alle huishoudelijke taken in voldoende mate uitgevoerd kunnen worden. Dit heeft, gezien de aard en ernst van de medische aandoeningen, negatieve gevolgen voor de gezondheidssituatie van verzoekster en haar gezinsleden. Verzoekster kan geen aanvullend beroep doen op mantelzorg.
5. Op 1 januari 2015 is de Wmo 2015 in werking getreden en is de Wmo ingetrokken. Op dit geding is de Wmo 2015 van toepassing.
Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 wordt onder maatwerkvoorziening verstaan:
op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen.
Uit artikel 2.1.3, eerste en tweede lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 volgt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt waarin in ieder geval wordt bepaald op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.
Ingevolge artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 draagt het college er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
In artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 is bepaald dat, indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitvoert overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
In artikel 2.3.3 van de Wmo 2015 is bepaald dat in spoedeisende gevallen, het college na een melding als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onverwijld beslist tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 en de aanvraag van de cliënt.
De raad van de gemeente Haarlem heeft ter uitvoering van artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem (de Verordening) vastgesteld. Daarnaast heeft verweerder ter concretisering van de uitvoering van de Verordening de Uitvoeringsregels maatwerkvoorzieningen wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2015 – in werking getreden op 1 januari 2015 – vastgesteld.
6.1
Verzoekster heeft geen rechtsmiddel ingesteld tegen de toekenning van de maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015. De voorzieningenrechter stelt vast dat inmiddels is gebleken dat het systeem dat verweerder hanteert bij de besluitvorming over de maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 gebrekkig is. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraken die de Centrale Raad van Beroep op 18 mei 2016 heeft gedaan over de huishoudelijke ondersteuning onder de Wmo 2015 en naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 28 april 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:3799. Verweerder heeft tot nu toe geen objectief onderzoek gedaan naar de tijd die is nodig is voor de ondersteuning bij het huishouding. Ook de melding als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 is voor verweerder geen aanleiding geweest om alsnog een dergelijk onderzoek te doen. Dat verzoekster de ondersteuningsplannen heeft ondertekend en dat zij met de zorgaanbieder in overleg had kunnen treden over wijziging van het ondersteuningsplan kan niet afdoen aan de op verweerder rustende verplichting zijn besluiten zorgvuldig voor te bereiden en deugdelijk te motiveren. De voorzieningenrechter ziet in de omstandigheid dat de medische situatie van verzoekster niet is verbeterd, terwijl nu met minder uur huishoudelijk hulp dan voorheen wordt volstaan en in de door verzoekster overgelegde berekening aanwijzing dat de nu verstrekte maatwerkvoorziening onvoldoende is.
6.2
De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Hierbij is tevens meegewogen dat eventuele besluitvorming naar aanleiding van de melding als bedoeld in artikel 2.3.2 van Wmo 2015 nog enige tijd op zich zal laten wachten. De voorzieningenrechter zal daarom verweerder opdragen aan verzoekster een tijdelijke maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wmo 2015 toe te kennen, te weten 2x3 uur per week huishoudelijke hulp. Bij de bepaling van de omvang van deze voorziening heeft de voorzieningenrechter aanknoping gezocht bij het aantal aan verzoekster toegekende uren aan zorg voor de invoering van de Wmo 2015. Deze tijdelijke maatwerkvoorziening geldt tot zes weken na bekendmaking van de te nemen beslissing op het bezwaar of zoveel eerder als is beslist op de aanvraag om de maatwerkvoorziening.
Verweerder dient er onverwijld voor te zorgen dat de huidige of een andere zorgverlener deze zorg aan verzoekster verstrekt.
7. Bij deze uitkomst is er aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten vanwege de indiening van het beroep en van het verzoek voorlopige voorzieningen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de voorzieningenrechter die kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.116,00. (1 punt voor de indiening van het beroepschrift-niet-tijdig-beslissen met een wegingsfactor 0,25 en 2 punten voor de indiening van het verzoekschrift en het verschijnen ter zitting met een wegingsfactor 1. De waarde per punt is € 496,00).
8. Verweerder dient tevens het betaalde griffierecht van tweemaal € 46,00 aan verzoekster te vergoeden

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek om een tijdelijke maatwerkvoorziening niet-ontvankelijk;
- verwijst het beroep, voor zover dit betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, waarbij de tijdelijke maatwerkvoorziening is geweigerd door naar verweerder ter behandeling als bezwaar;
- wijst het verzoek af voor zover dat ziet op artikel 2.3.2 van de Wmo 2015;
- wijst het verzoek toe voor zover dat ziet op artikel 2.3.3 van de Wmo 2015;
-schorst het besluit van 24 mei 2016 tot en met zes weken na de bekendmaking van de te nemen beslissing op bezwaar, of zoveel eerder als is beslist op de aanvraag op de maatwerkvoorziening;
-bepaalt dat verweerder overgaat tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening, in die zin dat verzoekster in aanmerking wordt gebracht voor 2 x3 uur huishoudelijk hulp per week. Deze tijdelijke maatwerkvoorziening loopt tot en met zes weken na de bekendmaking van de te nemen beslissing op bezwaar, of zoveel eerder als is beslist op de aanvraag op de maatwerkvoorziening;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 92,00 (tweemaal € 46,00) aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.116,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.G. van Roest, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C.H. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.