ECLI:NL:RBNHO:2016:4826

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
9 juni 2016
Zaaknummer
4877990
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vordering tot betaling van zorgpremies en de vereisten voor een deugdelijke aanmaning

In deze zaak heeft de onderlinge waarborgmaatschappij O.W.M. Centrale Zorgverzekeraars groep, Zorgverzekeraar U.A. (hierna: CZ) de gedaagde gedagvaard tot betaling van achterstallige zorgpremies. De gedaagde heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vordering meer dan vijf jaar oud is, waardoor deze verjaard zou zijn. De kantonrechter heeft de procedure gestart op 29 februari 2016, waarbij CZ vorderde dat de gedaagde € 500,00 zou betalen, vermeerderd met wettelijke rente over een hoofdsom van € 422,00, die betrekking had op niet-betaalde premies in de maanden januari tot en met april 2010.

De kantonrechter heeft eerst het verweer van de gedaagde behandeld, dat zich baseerde op de verjaringstermijn van artikel 3:307 BW. De rechter heeft vastgesteld dat de vordering van CZ verjaard was op het moment dat de zaak in rechte werd aanhangig gemaakt, tenzij CZ kon aantonen dat de verjaring was gestuit door een deugdelijke schriftelijke aanmaning. De rechter heeft geconcludeerd dat de aanmaningen die CZ had overgelegd niet voldeden aan de vereisten van artikel 3:317 BW, omdat deze niet duidelijk maakten welke vordering precies bedoeld werd. Hierdoor was de gedaagde niet in staat om zich adequaat te verweren.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van CZ afgewezen en de proceskosten voor rekening van CZ gesteld, omdat deze in het ongelijk werd gesteld. Dit vonnis is uitgesproken door mr. L.M. de Vries op 15 juni 2016 in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 4877990 \ CV EXPL 16-2362
datum uitspraak: 15 juni 2016

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER

inzake
de onderlinge waarborgmaatschappij met uitgesloten aansprakelijkheid
O.W.M. Centrale Zorgverzekeraars groep, Zorgverzekeraar U.A.
te Tilburg
eiseres
hierna te noemen CZ
gemachtigde Flanderijn & van Eck
tegen

[gedaagde]

te [woonplaats]
gedaagde
hierna te noemen [gedaagde]
procederend in persoon.

De procedure

CZ heeft [gedaagde] gedagvaard op 29 februari 2016. [gedaagde] heeft mondeling geantwoord.
Nadat de kantonrechter had beslist dat de zaak zich niet leent voor een comparitie van partijen na antwoord, heeft CZ schriftelijk op het antwoord gereageerd, waarna [gedaagde] nog een schriftelijke reactie heeft gegeven.

De feiten

[gedaagde] heeft met CZ een overeenkomst gesloten betreffende een zorgverzekering en een aanvullende zorgverzekering.
In 2010 betrof de premie zorgverzekering € 86,00 per maand en de aanvullende verzekering € 19,50 per maand.

De vordering

CZ vordert (samengevat) veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 422,00 vanaf 29 februari 2016 tot de dag van de algehele voldoening en veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding. CZ legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] de premie zorgverzekering en aanvullende verzekering in de maanden januari, februari, maart en april 2010 niet heeft betaald, ook niet na daartoe zijn aangemaand.

Het verweer

[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan dat hij de achterstanden half 2015 volledig heeft afbetaald. Voorts voert hij aan dat het een erg oude vordering is, van meer dan vijf jaar oud.

De beoordeling

[gedaagde] heeft bij mondeling antwoord aangevoerd dat de vordering meer dan vijf jaar oud is. Dit is een beroep op de verjaringstermijn van artikel 3:307 BW (en artikel 3:316 jo. 3:317 jo. 3:318 BW. De kantonrechter zal dit verweer eerst behandelen.
CZ vordert de premies over de maanden januari, februari, maart en april 2010, die voor de eerste dag van de maand betaald dienden te worden. Het uiterste moment waarop de laatste premies (van de zorgverzekering en aanvullende verzekering), van april 2010, opeisbaar werden, is te stellen op 1 april 2010. Alle andere opgesomde bedragen waren voordien opeisbaar. Het geheel van de rechtsvorderingen die CZ in deze procedure wenst te effectueren, zijn dan ook door verjaring getroffen op het moment dat zij de zaak in rechte aanhangig maakte (29 februari 2016) tenzij CZ doeltreffend de tussentijdse stuiting van de verjaring zou aantonen.
Op grond van artikel 3:317 BW wordt de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis gestuit door een schriftelijke aanmaning. Het is daarbij noodzakelijk dat voor de schuldenaar kenbaar is welke vordering is bedoeld. Daartoe is in ieder geval vereist dat de vordering zodanig is omschreven dat de schuldenaar daaruit kan begrijpen welk recht op nakoming wordt voorbehouden en waartegen deze schuldenaar zich eventueel heeft te verweren.
Bij repliek heeft CZ gesteld dat zij [gedaagde] diverse keren tot betaling heeft gesommeerd. CZ heeft daartoe aanmaningen overgelegd gedateerd 9 april 2010 (met als specificatie aan “openstaand bedrag” tot en met april 2010 een totaalbedrag van € 354,28) en 7 mei 2010 (met een totaal aan “openstaand bedrag” tot en met april 2010 van € 105,50).
Ook heeft CZ aanmaningen van haar gemachtigde overgelegd gedateerd 28 september 2010, 22 oktober 2010, 25 augustus 2015 en 22 oktober 2015.
Als specificatie is uitsluitend vermeld:
Hoofdsom EUR 422.00
Rente tot 03-06-2010 EUR 2.42Op geen enkele wijze wordt vermeld waarop de hoofdsom eigenlijk betrekking heeft.
Verder zijn er bedragen aan buitengerechtelijke incassokosten en informatiekosten opgenomen, maar deze zijn niet bij elke aanmaning hetzelfde.
Het staat vast dat in de sommatiebrieven van de gemachtigde van CZ geen enkele verwijzing is opgenomen naar de achtergrond van de gestelde hoofdsom, terwijl de eerdere brieven van
9 april en 7 mei 2010 ook een (veel) lager openstaand bedrag omvatten. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat al deze sommatiebrieven geen deugdelijke schriftelijke aanmaningen zijn, omdat voor [gedaagde] volstrekt niet kenbaar was welke vordering met de sommaties werden bedoeld. Vervolgens is er wel door CZ over achterstand in premies tegen [gedaagde] geprocedeerd, gelet op de vonnissen gewezen op 8 december 2010, op 10 november 2011 en op 12 september 2013, waarop ook betalingen door [gedaagde] zijn verricht. Waarom de onderhavige vordering niet in die procedures zou zijn betrokken is onduidelijk gebleven.
Wat daarvan verder ook zij, naar het oordeel van de kantonrechter is in mei 2015 de onderhavige vordering verjaard.
Dat de gemachtigde van CZ de zaken ook niet op een rijtje heeft, blijkt wel uit het feit dat zij een conclusie van repliek indient op naam van een volstrekt andere partij dan haar cliënte.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie het beroep op verjaring doelt treft. De kantonrechter zal de vordering afwijzen.
De proceskosten komen voor rekening van CZ omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.

De beslissing

De kantonrechter:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt CZ tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. de Vries en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
Coll.