2.4.6.Uit de stukken en de mondelinge behandeling maakt de rechtbank op dat partijen, dan wel een van hen, van mening zijn dat de ontbonden gemeenschap op 29 april 2015 uit de volgende vermogensbestanddelen bestond:
a. de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats] ;
b. de hypothecaire geldlening bij [naam] met nummer [nummer] ;
c. de polis bij [naam] gekoppeld aan de hypothecaire geldlening met nummer [nummer] ;
d. de overlijdensrisicoverzekering bij [naam] ;
e. de auto van het merk [merk] ;
f. de auto van het merk [merk] ;
g. de erfenis van € 50.000,--;
h. een geldvordering ter zake het “ [naam] ” van € 25.000,--.
i. de schadevergoeding van € 150.000,-- en regresrecht van € 80.000,--;
j. het saldo op de bankrekening bij de [bank] van de man en de vrouw met nummer [nummer] ;
k. het saldo op de bankrekening bij de [bank] van de man met nummer [nummer] ;
l. het saldo op de bankrekening bij de [bank] van de man met nummer [nummer] ;
m. het saldo op de bankrekening bij de [bank] van de vrouw met nummer [nummer] ;
n. het saldo op de bankrekening bij de [bank] van de vrouw met nummer [nummer] ;
o. het saldo op de bankrekening bij de [bank] van de vrouw met nummer [nummer] ;
p. het saldo op de bankrekening bij de [bank] van de vrouw met nummer [nummer] ;
q. het saldo op de bankrekening bij de [bank] van de vrouw met nummer [nummer] ;
r. de camper;
s. de inboedel.
2.4.7.De rechtbank zal in het navolgende de vermogensbestanddelen achtereenvolgens behandelen. Daarbij wordt opgemerkt dat voor zover partijen op punten overeenstemming hebben bereikt de bevoegdheid van de rechtbank om te beslissen over de verdeling, ingevolge artikel 185, Boek 3, van het Burgerlijk Wetboek komt te vervallen.
Ad a, b en c)
de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats] en de daarop gevestigde hypothecaire geldlening, alsmede de polis bij [naam] met nummer [nummer] ;
Partijen zijn het erover eens dat de woning dient te worden verkocht aan een derde. Partijen zullen gezamenlijk een makelaar de opdracht geven om tot verkoop van de woning te komen. Met de verkoopopbrengst en de waarde van de aan de hypotheek gekoppelde beleggingsverzekering met polisnummer [nummer] dienen partijen de hypotheekschuld af te lossen, waarbij een mogelijke overwaarde tussen partijen bij helfte dient te worden gedeeld en een eventuele onderwaarde door partijen bij helfte dient te worden gedragen.
Tijdens de zitting heeft de man aangegeven dat hij de maandelijkse premie van de beleggingsverzekering bij [naam] voor zijn rekening zal blijven nemen, zonder aanspraak te maken op een vergoeding van de helft van de premie door de vrouw, nu de man naast zijn aandeel ook het aandeel van de vrouw met betrekking tot het fiscaal voordeel van de echtelijke woning ontvangt. Ter zake dit laatste punt heeft de vrouw verklaard dat zij richting de man geen aanspraak maakt op haar aandeel in het fiscaal voordeel ter zake de woning.
De rechtbank oordeelt dat het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw gehouden is haar medewerking te verlenen aan alle feitelijke en juridische handelingen die noodzakelijk zijn om te komen tot verkoop en levering van de echtelijke woning aan een derde, althans vervangende toestemming te verlenen ex artikel 3:300 van het Burgerlijk Wetboek, op dit moment prematuur en te verstrekkend is. Beide partijen dienen hun medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, zoals zij ter zitting zijn overeengekomen De rechtbank zal het verzoek van de man op dit punt dan ook afwijzen.
Ad d)
de overlijdensrisicoverzekering bij [naam]
Partijen zijn het er over eens dat de overlijdensrisicoverzekering bij [naam] een risicoverzekering is en dat de polis geen waarde vertegenwoordigt. Partijen hebben op dit punt geen alles omvattende afspraak gemaakt. De rechtbank zal beslissen dat partijen de polis in onderling overleg dienen te beëindigen na verkoop van de woning. De kosten van de aan de verzekering verbonden premie dienen partijen in gelijke mate te dragen. Indien de man thans de volledige premie betaalt, dan dient de vrouw de helft van dit bedrag aan de man te vergoeden. Indien de vrouw thans de volledige premie betaalt, dan dient de man de helft van dit bedrag aan de vrouw te vergoeden
Ad e)
de auto van het merk [merk]
De man heeft verzocht een verklaring van recht uit te spreken, inhoudende dat de [merk] tot het privévermogen van de man behoort en derhalve geen deel uitmaakt van de huwelijksgoederengemeenschap.
Partijen zijn het erover eens dat de [merk] in privé aan de man toebehoort en dat deze derhalve niet verdeeld behoeft te worden. De rechtbank zal het verzoek van de man vanwege een gebrek aan belang afwijzen.
Ad f)
de auto van het merk [merk]
Partijen zijn het erover eens dat de [merk] aan de vrouw wordt toebedeeld, zonder verrekening van de waarde.
Ad g en h)
de erfenis van € 50.000,-- en de [naam] van € 25.000,--
Het staat onbetwist vast dat de man onder uitsluitingsclausule een bedrag uit erfenis heeft ontvangen van € 50.000,--. De vrouw heeft verklaard dat uit het wettelijk stelsel inderdaad volgt dat voornoemd bedrag als privévermogen van de man kan worden aangemerkt. Voor zover er van het bedrag van € 50.000,-- nog een bedrag resteert dan komt dit de man toe.
De man heeft verzocht een verklaring van recht uit te spreken, inhoudende dat de erfenis van de vader van de man van € 50.000,-- tot het privévermogen van de man behoort en derhalve geen onderdeel uitmaakt van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen.
De rechtbank is van oordeel dat de man geen belang heeft bij een verklaring voor recht zoals verzocht, nu reeds uit de wet, artikel 94 lid 2 sub a van het Burgerlijk Wetboek, volgt dat het bedrag van € 50.000,-- geen onderdeel uitmaakt van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen.
De rechtbank stelt vast dat de man ter zake zijn privévermogen niet heeft gesteld dat hij een vordering heeft op de gemeenschap. Een verzoek daartoe is door de man eveneens niet geformuleerd. Voor zover de man heeft willen stellen dat hij een vordering heeft op de vrouw ter zake het bedrag van € 25.000,-- dat hij op 9 november 2014 aan de vrouw heeft overgemaakt overweegt de rechtbank als volgt.
De man heeft weliswaar onbetwist gesteld dat hij in privé een erfenis heeft ontvangen van
€ 50.000,--, de man heeft echter op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt wanneer hij dit bedrag heeft ontvangen en wat de geldstroom van dit bedrag is geweest. Nu de man dit inzicht niet heeft verstrekt kan de rechtbank niet vaststellen of hij het bedrag van € 25.000,-- heeft betaald uit privévermogen. Ter zitting heeft de man onbetwist verklaard dat er van het bedrag uit erfenis van € 50.000,-- nog een bedrag van € 15.000,-- resteert. Dit bedrag komt de man toe en valt buiten de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Ter zake de lening van € 10.000,-- van de broer van de man aan de man stelt de rechtbank vast dat deze lening voortkomt uit een overeenkomst tussen de man en de broer, voor welke overeenkomst de man aansprakelijk is. De man heeft niet gesteld dat de vrouw, naast hem, draagplichtig is ter zake deze schuld.
Ad i)
de schadevergoeding van € 150.000,-- en regresrecht van € 80.000,--
De man heeft verzocht een verklaring van recht uit te spreken, inhoudende dat de schadevergoeding welke door de vrouw is ontvangen, niet is verknocht en derhalve onderdeel uitmaakt van de huwelijksgoederengemeenschap en bij helfte dient te worden verdeeld per peildatum.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat zij een regresrecht heeft van € 80.000,-- op de gemeenschap. De vrouw stelt bij vermeerdering van eis dat zij € 80.000,- regresrecht op de gemeenschap heeft, waarvan € 40.000,-- aan de man dient te worden toegerekend. De vrouw is van mening dat genoemde zaken met verknochte gelden zijn aangekocht.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw is in 1994 slachtoffer geweest van een verkeersongeval. Het schaderegelingstraject heeft geduurd tot 2007. In 2007 heeft de vrouw onder finale kwijting een slotuitkering ontvangen van € 150.000,-. Deze vergoeding is door de verzekeraar gestort op een ten naam van de vrouw gestelde [bank] rekening met nummer [nummer] . Desgevraagd heeft de vrouw ter zitting verklaard dat voornoemde rekening reeds bestond op het moment van het ongeval. Destijds was de rekening de reguliere betaalrekening van de vrouw. Vanaf 1994 heeft de vrouw op deze rekeningen de door de verzekeraar betaalde voorschotten op de slotuitkering ontvangen.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw ten behoeve van het schaderegelingstraject niet speciaal de [bank] betaalrekening heeft geopend. Daarmee is de rekening naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een privé goed van de vrouw en valt de rekening in de ontbonden gemeenschap.
Nu de vordering van de vrouw op de aansprakelijke verzekeraar is beëindigd middels de slotuitkering van € 150.000,--, dient de vraag te worden beantwoord of het door de vrouw ontvangen geldbedrag aan haar verknocht is. De rechtbank is onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 7 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0957, van oordeel dat ook een bedrag in geld verknocht kan zijn. Om in het kader van de verdeling van een ontbonden huwelijksgoederengemeenschap verknochtheid aan te kunnen nemen is in ieder geval vereist dat ten tijde van de ontbinding van de gemeenschap, in casu op 29 april 2015, de in geld ontvangen schadevergoeding nog te identificeren is als een afzonderlijk goed. De vrouw heeft gesteld dat van de slotuitkering thans nog een bedrag resteert van afgerond € 70.143. Dit bedrag is, aldus de vrouw, ondergebracht op een tweetal [bank] (beleggings)rekeningen.
Van de slotuitkering heeft de vrouw een camper en een [merk] gekocht. Verder heeft zij vakanties betaald en heeft zij geïnvesteerd in de echtelijke woning. De vrouw stelt een vordering op de man te hebben voor een bedrag gelijk aan de hoogte van de uitgaven die zij uit de slotuitkering heeft gedaan. Verder stelt zij dat de camper en de [merk] aan haar verknocht zijn. De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt dat zij van de slotuitkering de door haar gestelde uitgaven heeft gedaan. Er veronderstellenderwijs van uitgaande dat de vrouw deze uitgaven daadwerkelijk heeft gedaan, stelt de rechtbank vast dat de vrouw de keuze heeft gemaakt om de schadevergoeding op de door haar gewenste wijze te besteden. De door de vrouw uitgegeven bedragen zijn ten tijde van de ontbinding van de gemeenschap niet meer aanwezig en derhalve niet als een afzonderlijk goed te identificeren. Hetgeen de vrouw van de slotuitkering heeft uitgegeven is niet aan haar verknocht en de rechtbank ziet geen grondslag voor een vordering van de vrouw op de man.
Wat betreft de camper begrijpt de rechtbank de stelling van de vrouw aldus dat zij zich beroept op zaaksvervanging. De rechtbank overweegt hieromtrent dat niet ieder goed dat in de plaats treedt van een verknocht goed eveneens aan een van de echtgenoten als verknocht kan worden beschouwd. Zaaksvervanging is niet automatisch aan de orde. De stelling van de vrouw dat de camper aan haar is verknocht is door haar niet onderbouwd. Zij heeft slecht verklaard dat zij vindt dat de camper aan haar is verknocht. Ter zitting heeft de vrouw desgevraagd aangegeven dat de camper niet speciaal voor haar is aangepast en dat de camper ook door de man en door hen samen werd gebruikt. Voor zover de slotuitkering al aan de vrouw verknocht zou zijn kan de rechtbank aan de hand van de stellingen van de vrouw niet vaststellen dat ook de camper aan de vrouw verknocht is. De rechtbank neemt dan ook geen verknochtheid aan en zal ervan uitgaan dat de camper in de ontbonden gemeenschap valt en (de waarde) derhalve dient te worden verdeeld.
Omtrent hetgeen er volgens de vrouw nog van de slotuitkering resteert, een bedrag van
€ 70.143,- overweegt de rechtbank als volgt. De man heeft reeds in zijn inleidend verzoekschrift aangegeven dat het ter zake de schadevergoeding op de weg van de vrouw ligt om met stukken te onderbouwen wat het karakter van de schadevergoeding is geweest en op welke rekening het bedrag is gestort.
De vrouw heeft een schadeoverzicht van 5 maart 2007 overgelegd. De rechtbank stelt vast dat dit een eenzijdig door de letselschadeadvocaat van de vrouw opgesteld stuk is. Een definitief door de verzekeraar geaccordeerd schaderegelingsrapport ontbreekt echter aan de stukken van de vrouw. Dat de vrouw de slotuitkering van € 150.000,-- heeft ontvangen op de [bank] betaalrekening blijkt uit een door de vrouw overgelegd bankafschrift uit 2007. Over het verdere verloop van de slotuitkering, over het doorstorten van gelden naar anderen rekeningen en over het huidige saldo van die rekeningen blijkt de rechtbank echter niets, anders dan de mondelinge verklaring van de vrouw ter zitting, welke door de man is betwist. De vrouw heeft geen bewijsaanbod gedaan. Gelet op de proceshouding van de vrouw kan de rechtbank het door de vrouw gestelde restant van de slotuitkering niet identificeren als een afzonderlijk goed. Nu dit zo is wordt het restant reeds om die reden door de rechtbank niet als verknocht aan de vrouw aangemerkt. De rechtbank komt om die reden ook niet meer toe aan de vraag of de aanspraak waarop de uitkering betrekking heeft verknocht was aan de vrouw.
Uit het voorafgaande volgt dat het totale saldo van alle bankrekeningen in de ontbonden gemeenschap valt en dat dit totale saldo tussen partijen op een gelijke wijze dient te worden verdeeld.
Ad j tot en met q)
het saldo op de verschillende bankrekeningen
Partijen hanteren het uitgangspunt dat het saldo van de diverse rekeningen per peildatum 29 april 2015 dient te worden verdeeld. Nu de rechtbank het standpunt van de vrouw verwerpt dat er aan haar verknochte bedragen staan op de op haar naam gestelde bankrekeningen, dienen partijen het saldo op alle bankrekeningen per peildatum bij helfte te verdelen, dit afgezien van het bedrag van € 15.000,-- dat aan de man in privé toekomt. De vrouw heeft geen afschriften overgelegd van de op haar naam gestelde bankrekeningen, zodat de rechtbank het totale saldo niet kan verdelen. De rechtbank zal ter zake de bankrekeningen dan ook de wijze van verdeling gelasten, zoals in het dictum bepaald.
De man heeft verzocht te bepalen dat de camper aan de vrouw wordt toebedeeld, waarbij de vrouw gehouden is om de helft van de waarde van de camper per peildatum aan de man te voldoen. De man heeft de huidige waarde van de camper gesteld op € 9.995,--.
De vrouw heeft dit gemotiveerd betwist.
Zoals hiervoor is overwogen is de camper naar het oordeel van de rechtbank niet verknocht aan de vrouw. De camper valt in de ontbonden gemeenschap en dient te worden verdeeld. De man heeft als productie 11 een prijsbepaling van een camper overgelegd, waarin staat dat de in de opgaaf genoemde camper voor een prijs van € 9.995,-- ter verkoop wordt aangeboden. De rechtbank begrijpt dat de man stelt dat de camper van partijen een waarde heeft van
€ 9.995,--. De vrouw heeft deze waarde betwist, maar heeft daar evenwel niets tegenovergesteld. Zo ontbreekt van de kant van de vrouw een door haar opgevraagde waardebepaling. Nu de vrouw niet heeft aangeboden alsnog een waardebepaling te overleggen, zal de rechtbank ervan uitgaan dat de camper een waarde heeft van € 9.995,--. De rechtbank zal de camper aan de vrouw toedelen onder de bepaling dat aan de man toekomt een bedrag van € 4.997,50.
Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat al hetgeen aan inboedel in de voormalig echtelijke woning staat wordt toebedeeld aan de man en dat de inboedel in de nieuwe woning van de vrouw aan haar wordt toebedeeld, dit over en weer, zonder verrekening van de waarde.