ECLI:NL:RBNHO:2016:4266

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 mei 2016
Publicatiedatum
24 mei 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5236
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de toepassing van de kostendelersnorm in het kader van de Participatiewet

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 27 mei 2016, wordt de toepassing van de kostendelersnorm in het kader van de Participatiewet (PW) besproken. Eiser, die sinds september 2010 een zit-/slaapkamer huurt, heeft tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar beroep ingesteld. Dit besluit hield in dat zijn uitkering met 10% van de gehuwdennorm werd verlaagd, omdat verweerder van mening was dat eiser een niet-commerciële huurprijs betaalde en de kostendelersnorm van toepassing was. Eiser betwistte deze verlaging en stelde dat zijn huurprijs marktconform was.

De rechtbank oordeelt dat de kostendelersnorm niet van toepassing is, omdat de beoordeling van de commerciële huurprijs niet correct is uitgevoerd door verweerder. De rechtbank stelt vast dat het hanteren van vaste percentages van de gehuwdennorm om te bepalen of sprake is van commerciële huur in strijd is met de wet. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen, waarbij verweerder onderzoek moet verrichten naar de woonsituatie van eiser en de huurrelaties van de overige huurders. De rechtbank bepaalt een termijn van zes weken voor het herstel en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de huurprijs in relatie tot de geleverde prestaties en de gebruikelijke huurprijzen in het commerciële verkeer. De rechtbank wijst erop dat de wetgever expliciet heeft aangegeven dat de commerciële huurprijs in verhouding moet staan tot wat gebruikelijk is in het commerciële verkeer, en dat het beleid van verweerder niet in overeenstemming is met deze wettelijke vereisten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/5236

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 27 mei 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. van Deuzen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, verweerder

(gemachtigde: R. van Gelder).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Participatiewet (PW) met ingang van 1 juli 2015 verlaagd met 10% van de gehuwdennorm.
Bij besluit van 6 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser huurt sinds september 2010 een zit-/slaapkamer met eigen toilet en keukenblok en een gezamenlijke badkamer. Eiser betaalt
€ 350,- per maand aan huur, inclusief kosten van energie en water. Naast eiser staan op het betreffende adres drie anderen ingeschreven.
2. Volgens verweerder is in beginsel de kostendelersnorm van toepassing. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat eiser met drie anderen op het adres staat ingeschreven en dat het hierbij gaat om personen die 21 jaar of ouder zijn en niet studeren of een beroepsbegeleidende leerweg (BBL) volgen. Verder betaalt eiser volgens verweerder een niet-commerciële huurprijs. Echter, vanwege de relatief hoge huur in relatie tot de uitkering waarop eiser na toepassing van de kostendelersnorm recht zou hebben (€ 521,60) heeft verweerder de kostendelersnorm niet toegepast, maar in plaats daarvan de uitkering van eiser op grond van artikel 18 van de PW verlaagd met 10% van de gehuwdennorm. Verweerder heeft daarbij aangesloten bij artikel 27 van de PW.
3. Eiser heeft aangevoerd dat de huurprijs die hij betaalt wel degelijk marktconform is. Volgens eiser is het beleid van verweerder in strijd met de jurisprudentie, en daarnaast ook in strijd met de (ratio van de) wet en de Memorie van Toelichting daarop.
4. Indien de belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, is de kostendelersnorm van toepassing (artikel 22a van de PW, zoals dat tot 1 januari 2016 luidde).
Volgens het vierde lid, aanhef en onder c, artikel 22a van de PW is de kostendelersnorm niet van toepassing op de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met een derde, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft, mits hij de overeenkomst heeft met dezelfde persoon als met wie de belanghebbende een schriftelijke overeenkomst heeft, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger.
4.1
De rechtbank stelt vast dat artikel 22a van de PW dwingend voorschrijft wanneer de kostendelersnorm van toepassing is. Het artikel biedt daarom geen ruimte om, zoals verweerder heeft gedaan, ingeval de kostendelersnorm van toepassing is, van die toepassing af te zien. Reeds gelet hierop kan het bestreden besluit geen stand houden en is het beroep gegrond.
5. Voor de vraag of de kostendelersnorm van toepassing is, is voorts het volgende van belang. Partijen zijn verdeeld over de vraag of sprake is van een commerciële huurprijs. De rechtbank overweegt in dat verband als volgt.
5.1
In de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer 33801, nr. 3, p 59-60) heeft de wetgever over de commerciële huurprijs opgemerkt: “Er moet sprake zijn van een commerciële huurprijs; de prijs moet in verhouding staan tot de geleverde prestaties en datgene dat in het commerciële verkeer gebruikelijk is. (…).”
5.2
De rechtbank stelt voorop dat gemeentebesturen bevoegd zijn beleid op te stellen over de vaststelling van een “commerciële huurprijs”.
5.3
Verweerder heeft bij zijn besluitvorming de “Beleidsregels verlagen uitkering bij commerciële verhuur, in verband met de woonsituatie en bij schoolverlaters gemeente Alkmaar” (de beleidsregels) gehanteerd. Verweerder heeft ter zitting geen antwoord kunnen geven op de vraag of de beleidsregels door verweerder zijn vastgesteld en zo ja, of deze beleidsregels zijn vastgesteld in de versie die in het geding is gebracht. Nu in die versie een doorhaling staat en de nummering van de artikelen niet klopt, lijkt eerder sprake van een concept dan van een definitief stuk. Niettemin zal de rechtbank ervan uitgaan dat verweerder handelt conform de beleidsregels zoals in het geding gebracht, waarbij de beleidsregels in elk geval als vaste gedragslijn kunnen worden aangemerkt.
5.4
In de beleidsregels (artikel 1, onder f) is neergelegd dat ter bepaling van wat als een marktconforme huurprijs wordt beschouwd, uitgegaan wordt van percentages van de gehuwdennorm (20% als ondergrens voor kale huur, 30% voor huur inclusief water en energie en 40% voor een kostganger). In de artikelsgewijze toelichting is opgemerkt dat een redelijke huurprijs berekend kan worden via het Nibud, aan de hand van een puntentelling. Het hanteren van deze methode is echter tijdsintensief. Daarom is gekozen voor een vast percentage van de gehuwdennorm. Dit is duidelijker en makkelijker uitvoerbaar, aldus de toelichting.
5.5
Uit de hiervoor onder 5.1 weergegeven passage uit de MvT volgt dat verweerder moet toetsen of de huurprijs van de door eiser bewoonde ruimte marktconform is en in verhouding staat tot de geleverde prestaties. Bij die beoordeling is onder andere van belang wat de lokale gebruikelijke huurprijzen zijn in verhouding tot wat wordt geboden. Of sprake is van een commerciële huurprijs, hangt dus af van de feitelijke situatie. Het hanteren van vaste percentages van de gehuwdennorm, zonder daarbij op enigerlei wijze te betrekken of de prijs voor wat geboden wordt gebruikelijk is in het commerciële verkeer, is daarmee in strijd. De door verweerder op dit punt gehanteerde vaste gedragslijn is daarom naar het oordeel van de rechtbank niet in overeenstemming met de wet en de uit de MvT blijkende bedoeling van de wetgever. Ook om die reden kan het bestreden besluit geen stand houden.
6. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met onder andere de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
7.1
Om het gebrek te herstellen moet verweerder onderzoek verrichten naar de woonsituatie van eiser met als doel te bepalen of wat geleverd wordt aan eiser in redelijke verhouding staat tot de huurprijs, met inachtneming van wat onder 5.5 is overwogen.
In het geval de uitkomst van het onderzoek is dat geen sprake is van een commerciële huurprijs dient verweerder ook onderzoek te verrichten naar de huurrelaties van de overige huurders van de woning. Medebewoners tellen immers niet mee in de kostendelersnorm indien zij (wel) een commerciële huurprijs betalen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
7.2
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7.3
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.G. van Roest, voorzitter, en mr. S. Slijkhuis en
mr. M. Frons, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.