ECLI:NL:RBNHO:2016:4195

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 mei 2016
Publicatiedatum
23 mei 2016
Zaaknummer
C/15/243027 / KG ZA 16-339
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis in kort geding met betrekking tot sociale huurwoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 mei 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. E.M. Bosscher, en de stichting Pré Wonen, vertegenwoordigd door mr. D. de Vries. De eiser, die sinds 1986 een sociale huurwoning huurt van Pré Wonen, was in een eerder vonnis van de kantonrechter veroordeeld tot ontruiming van de woning wegens vermoedelijke woonfraude. De eiser heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis totdat er onherroepelijk op het hoger beroep is beslist.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de belangen van de eiser zwaarder wegen dan die van Pré Wonen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er twijfel bestaat over de vraag of de eiser zich als een goed huurder heeft gedragen, aangezien er geen bewijs is dat de eiser de woning niet als hoofdverblijf gebruikt. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat Pré Wonen misbruik maakt van haar bevoegdheid door de ontruiming door te zetten, terwijl er nog een hoger beroep loopt. Daarom is de tenuitvoerlegging van het vonnis geschorst en is Pré Wonen veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

De uitspraak benadrukt het belang van huurbescherming in het huurrecht en de noodzaak voor verhuurders om zorgvuldig om te gaan met ontruimingsprocedures, vooral in gevallen waar de huurder al lange tijd in de woning verblijft en er twijfel bestaat over de rechtmatigheid van de ontruiming.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/243027 / KG ZA 16-339
Vonnis in kort geding van 20 mei 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. E.M. Bosscher te Amsterdam,
tegen
de stichting
STICHTING PRE WONEN,
gevestigd te Velserbroek,
gedaagde,
advocaat mr. D. de Vries te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Pré Wonen genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de bij brief van 17 mei 2016 van de zijde van [eiser] overgelegde producties
  • de bij faxbericht van 18 mei 2016 van de zijde van Pré Wonen overgelegde productie
  • de mondelinge behandeling op 19 mei 2016
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van Pré Wonen.
1.2.
Na uitroeping van de zaak zijn verschenen:
  • [eiser], bijgestaan door mr. Bosscher voornoemd en door mr. A. Oass, die tevens als tolk Berbers optreedt,
  • [A.], consulente bewonerszaken bij Pré Wonen, bijgestaan door mr. De Vries voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Sedert 1 augustus 1986 verhuurt Pré Wonen aan [eiser] de sociale huurwoning gelegen aan de [adres] (hierna: de woning). [eiser] is gehuwd met [B.] en zij is medehuurster van de woning.
2.2.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de kantonrechter in kort geding van 22 maart 2016 zijn [eiser] en [B.] veroordeeld tot ontruiming van de woning . De kantonrechter heeft daartoe overwogen:
5. De beoordeling
5.1
De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen tan partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak.
Vastgesteld kan worden dat Pré Wonen voldoende voortvarend onderzoek heeft gedaan vanaf november 2015 naar de vermoede woonfraude. Als verhuurster in de sociale sector heeft Pré Wonen er belang bij om tegen woonfraude met voortvarendheid op te treden. [eiser] heeft de stelling van Pré Wonen dat er voor dit soort 4 of 5 kamerwoningen in [woonplaats] een wachttijd van 5 tot 10 jaar geldt, niet bestreden. Het tekort aan dit soort sociale huurwoningen is daarmee een gegeven. Pré Wonen heeft dan ook een spoedeisend belang hij ontruiming van de woning door [eiser]
5.2
De gevorderde voorlopige voorzieningen zijn slechts toewijsbaar als aan de hand van de feiten en omstandigheden in dit geding de verwachting gewettigd is dat in een tussen partijen nog te voeren bodemprocedure soortgelijke vorderingen zullen worden toegewezen.
5.3.
De kantonrechter is vooralsnog van oordeel dat dit voor de vordering tot ontruiming van de gehuurde woning het geval is.
De kantonrechter kent veel gewicht toe aan het gesprek dat Pré Wonen en [eiser]en zijn zoon op 12januari 2016 hebben gehad. Pré Wonen heeft in dat gesprek aangegeven dat het haar bekend is dat [eiser] de afgelopen jaren het grootste gedeelte van het jaar niet in de woning woont en dat dat toen niet is weersproken. Voorts is in dit verband van belang het hiervoor onder 2.5. aangehaalde telefoongesprek van 21 december 2015 waarin de zoon van [eiser] heeft verklaard dat zijn ouders 6 maanden per jaar in Marokko verblijven en dat ze in januari 2016 weer terugkeren. [eiser] heeft de weergave van Pré Wonen van deze gesprekken niet weersproken. zodat dit als vaststaand kon worden aangenomen.
Het langere jaarlijkse verblijf van [eiser] in Marokko wordt verder nog ondersteund door de verklaring van Liander over het verbruik van elektra en gas in de woonruimte, waaruit blijkt dat de helft tot een derde minder dan gemiddeld (voor een vergelijkbare woonruimte 2 personen in de woonruimte is verbruikt.
Van de zijde van [eiser] zijn bovendien geen stukken in het geding gebracht waaruit kan blijken dat hun verblijf in het buitenland gedurende de laatste jaren van beperkte duur is geweest.
Naar het oordeel van de kantonrechter is aannemelijk geworden dat [eiser] een zodanig beperkt gebruik van de sociale huurwoning heeft gemaakt dat de bodemrechter zal oordelen dat deze tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Gelet op de eerder genoemde schaarste van sociale huurwoningen en de op Pré Wonen rustende verplichting om te zorgen voor een rechtvaardige verdeling daarvan, weegt het belang van Pré Wonen bij ontruiming zwaarder dan dat van de huurders, die in Marokko onderdak hebben en veel kinderen in Nederland hebben wonen. Niet aannemelijk is dat [eiser] daadwerkelijk op straat zal komen te staan. Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
1.3
Op 4 april 2016 hebben [eiser] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter van 22 maart 2016.
1.4
Bij exploot van 7 april 2016 heeft de deurwaarder voormeld vonnis betekend en de ontruiming van de woning aangezegd tegen 17 mei 2016. In verband met onderhavig kort geding hebben partijen in onderling overleg besloten om de ontruiming in ieder geval uit te stellen tot 24 mei 2016.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
  • Pré Wonen te verbieden het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, sectie kanton, locatie Haarlem, van 22 maart 2016 met zaaknummer 4816311 VV EXPL 16-26 te executeren totdat onherroepelijk is beslist op het door [eiser] ingestelde hoger beroep, op straffe van een dwangsom van € 50.000;
  • Pré Wonen te veroordelen in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] leggen aan de vorderingen – samengevat – ten grondslag dat de tenuitvoerlegging van het vonnis misbruik van executiebevoegdheid oplevert, omdat anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld, geen sprake is van wanprestatie. De wet kent geen bepaling die de huurder van een woning verplicht de gehuurde woning daadwerkelijk te bewonen en ook in de huurovereenkomst is hieromtrent geen bepaling opgenomen. Wanneer contractueel niet is overeengekomen dat huurder zijn hoofdverblijf in het gehuurde dient te hebben, levert het onbewoond laten van een sociale huurwoning slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden een schending van de verplichting tot goed huurderschap op. Daarvan is geen sprake. [eiser] hebben bovendien wel degelijk hun hoofdverblijf in de woning. Zij verblijven niet elk jaar, maar wel regelmatig een aantal maanden per jaar in Marokko, maar het is zeker niet zo dat zij meer tijd in Marokko doorbrengen dan in Nederland. Vanuit Pré Wonen is ook nooit voorlichting gegeven over een kennelijke verplichting om de woning permanent te bewonen en te gebruiken en Pré Wonen heeft nimmer gewaarschuwd dat zij tot ontruiming van de woning zou overgaan wanneer [eiser] niet een bepaald aantal maanden per jaar (hoeveel?) in de woning zouden verblijven. De kantonrechter had het aldus voorshands (zonder nader onderzoek) niet aannemelijk kunnen achten dat de vordering in de bodemprocedure zodanige kans van slagen heeft dat daarop met de gevorderde maatregel vooruit kon worden gelopen. Nu er nog geen zorgvuldig feitenonderzoek en geen zorgvuldige juridische beoordeling hebben plaatsgevonden, maakt Pré Wonen misbruik van haar bevoegdheid om tot executie over te gaan. Daar komt bij dat door het ontruimingsvonnis een noodtoestand aan de zijde van [eiser] ontstaat, omdat zij dan nergens kunnen wonen. Wanneer de woning op 24 mei 2016 wordt ontruimd, zijn [eiser] hun woning definitief kwijt. Ook als [eiser] in hoger beroep in het gelijk worden gesteld, is de ontruiming niet meer terug te draaien. Het belang van [eiser] bij schorsing van de executie is dan ook groter dan het belang van Pré Wonen om tot executie over te gaan. Pré Wonen heeft geen in redelijkheid te respecteren belang bij gebruikmaking van haar bevoegdheid tot ontruiming over te gaan in afwachting van de uitspraak in hoger beroep. Pré Wonen maakt dan ook misbruik van haar bevoegdheid door onverkort over te gaan tot tenuitvoerlegging, aldus [eiser]
3.3.
Pré Wonen voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal onder meer het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.2.
Hoewel niet snel zal kunnen worden aangenomen dat het belang van een executant om tot tenuitvoerlegging van een vonnis over te gaan, moet wijken voor het belang van de geëxecuteerde, is de voorzieningenrechter van oordeel dat daarvan in deze zaak wel sprake is. Daartoe wordt het navolgende overwogen.
4.3.
Vooropgesteld wordt dat het hier gaat om een in kort geding uitgesproken veroordeling tot ontruiming van een woning, waartegen appel is ingesteld. Pré Wonen wil de uitkomst van het hoger beroep niet afwachten en heeft aangekondigd de ontruiming op 24 mei 2016 te willen doorzetten om de woning zo snel mogelijk aan een nieuwe huurder te kunnen verhuren. Daarmee staat vast, zoals ook door Pré Wonen wordt onderkend, dat [eiser] niet meer in hun woning zullen kunnen terugkeren, ook niet indien in appel komt vast te staan dat de woning niet ontruimd had mogen worden. Pré Wonen heeft weliswaar ter zitting verklaard in dat geval aan [eiser] een andere woning te zullen aanbieden, maar mede in aanmerking genomen dat [eiser] beide gepensioneerd zijn, zij de woning al 30 jaar van Pré Wonen huren en (zoals blijkt uit de in het geding gebrachte verklaring) met veel buren goed contact hebben, zal dit de vergaande consequenties van de ontruiming niet wegnemen.
4.4.
Pré Wonen heeft ter zitting verklaard dat zij in gevallen waarin volgens haar sprake is van woonfraude, er voor kiest om geen bodemprocedure aanhangig te maken waarin ontbinding van de huurovereenkomst wordt gevorderd, maar enkel in kort geding ontruiming wordt gevorderd. Als reden voor deze gang van zaken voert Pré Wonen aan dat voor sociale huurwoningen een lange wachtlijst bestaat en Pré Wonen de sociale woning snel weer wil verhuren aan een nieuwe huurder die daarvoor in aanmerking komt. Dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter te billijken in evidente gevallen van woonfraude. Nu echter vaststaat dat in de huurovereenkomst van [eiser] geen bepaling is opgenomen omtrent de verplichting het gehuurde als hoofdverblijf te gebruiken en niet is weersproken dat [eiser] de afgelopen dertig jaren waarin zij de woning huren, nimmer door Pré Wonen zijn gewezen op de verplichting om een bepaald minimum aantal maanden per jaar in de woning te verblijven, is het de vraag of hier sprake is van woonfraude. Daar komt bij dat [eiser] betwisten dat zij het grootste deel van het jaar in Marokko verblijven. Zij stellen hun hoofdverblijf in de van Pré Wonen gehuurde woning te hebben en betwisten dat sprake is van wanprestatie.
4.5.
Juist vanwege de vergaande consequenties van een ontruiming, is huurbescherming in het huurrecht uitgangspunt. Dit brengt met zich dat voor toewijzing van een vordering tot ontruiming in kort geding geen plaats is, indien twijfel bestaat over de vraag of sprake is van een tekortkoming die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Gelet op hetgeen [eiser] in de procedure bij de kantonrechter en in dit executiegeschil hebben aangevoerd, heeft de kantonrechter naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet kunnen oordelen dat (voorshands) aannemelijk is geworden dat [eiser] een zodanig beperkt gebruik van de huurwoning heeft gemaakt dat sprake is van een tekortkoming die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Immers niet is gebleken van nadere omstandigheden die maken dat [eiser] zich niet als een goed huurder hebben gedragen, te meer niet nu niet in geschil is dat [eiser] niet goed voor hun woning zorgen en van onderverhuur geen sprake is.
4.6.
Door onder deze omstandigheden de executie van het in kort geding gewezen vonnis - met zeer ingrijpende gevolgen voor [eiser] - hangende het hoger beroep onverminderd voort te zetten, maakt Pré Wonen naar het oordeel van de voorzieningenrechter misbruik van haar bevoegdheid. De vordering van [eiser] zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van het vonnis zal schorsen. Het opleggen van een dwangsom is in dat geval niet (meer) nodig.
4.7.
Pré Wonen zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Pre Wonen worden begroot op:
- dagvaarding € 82,54
- griffierecht 619,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.517,54

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, sectie kanton, locatie Haarlem van 22 maart 2016 met zaaknummer 4816311 VV EXPL 16-26 totdat onherroepelijk is beslist op het door [eiser] ingestelde hoger beroep,
5.2.
veroordeelt Pré Wonen in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.517,54, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Pré Wonen in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 20 mei 2016. [1]
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.
Als het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.

Voetnoten

1.Conc.: 977