ECLI:NL:RBNHO:2016:4052

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 mei 2016
Publicatiedatum
17 mei 2016
Zaaknummer
4961129
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en verzoek om billijke vergoeding in een disfunctioneringszaak

In deze zaak heeft De Dreu Schoonmaakbedrijf B.V. een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [de werknemer], die sinds 18 augustus 2002 in dienst was als interieurverzorgster. De Dreu stelt dat er sprake is van disfunctioneren en een verstoorde arbeidsverhouding, mede door veelvuldig ziekteverzuim van [de werknemer]. Tijdens de zitting op 19 april 2016 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsverhouding ernstig verstoord is geraakt, onder andere door de voortdurende discussie over de ziekte van [de werknemer] en haar niet-naleving van werkafspraken. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst ontbonden moet worden op grond van artikel 7:669 lid 3 sub g van het Burgerlijk Wetboek, omdat van De Dreu in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De ontbinding gaat in per 1 juli 2016.

Daarnaast heeft [de werknemer] een tegenverzoek ingediend voor een billijke vergoeding en een transitievergoeding. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een billijke vergoeding, omdat de ontbinding niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van De Dreu. Wel heeft de kantonrechter geoordeeld dat [de werknemer] recht heeft op een transitievergoeding van € 1.700,43 bruto, omdat de arbeidsovereenkomst meer dan 24 maanden heeft geduurd en op verzoek van de werkgever is ontbonden. De proceskosten zijn voor rekening van [de werknemer], omdat zij ongelijk heeft gekregen in het verzoek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 4961129 \ OA VERZ 16-94 (PA)
Uitspraakdatum: 17 mei 2016
Beschikking in de zaak van:
de besloten vennootschap
De Dreu Schoonmaakbedrijf B.V.,
gevestigd te Broek op Langedijk
verzoekende partij in de zaak van het verzoek, verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek
verder te noemen: De Dreu
gemachtigde: mr. F.J.J. Baars
tegen
[naam],
wonende te [woonplaats]
verwerende partij in de zaak van het verzoek, verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek
verder te noemen: [de werknemer]
gemachtigde: [X]

1.Het procesverloop

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
1.1.
De Dreu heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [de werknemer] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 19 april 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben hun standpunt op de zitting toegelicht, De Dreu mede aan de hand van pleitnotities. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
2.1.
[de werknemer], geboren [datum], is op 18 augustus 2002 in dienst getreden bij De Dreu. De laatste functie die [de werknemer] vervulde, is die van interieurverzorgster, met een salaris van € 12,26 bruto per uur. Op de arbeidsovereenkomst is de Cao voor het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf (hierna: de cao) van toepassing.
2.2.
In de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:

Artikel 2 RedenDe reden van deze arbeidsovereenkomst is: -werkzaamheden voor bepaalde tijd / bepaald(e) object(en):1. Schoolobjecten: N.v.t.2. Kantoorobjecten: Diverse locaties3. Overigen: N.v.t.
2.3.
Bij brief van 26 augustus 2013 heeft De Dreu onder meer het volgende aan [de werknemer] geschreven:

Op 21 augustus jl. heeft overleg plaatsgevonden met u en ondergetekende in verband met het voorstel om de opengevallen uren van de Tandartskliniek te Heerhugowaard op te vullen met arbeidsuren op de locatie Clusius College te Alkmaar.
Hierop heeft u aangegeven geen gebruik te willen maken van de werklocatie Clusius College te Alkmaar.
Afgesproken is nu dat uw arbeidsovereenkomst gewijzigd is met een vermindering van 4,50 uur per week. Tevens is door ondergetekende toegezegd dat zodra er een geschikte werkplek in de omgeving van Heerhugowaard vrij komt, wij u deze zal aanbieden.
[de werknemer] heeft op 2 september 2013 de brief voor akkoord getekend.
2.4.
Er is sprake van veelvuldig ziekteverzuim van [de werknemer] in de jaren vanaf 2013. In 2013 was haar ziekteverzuim 63 dagen, in 2014 97 dagen en in 2015 355 dagen.
2.5.
Op 7 augustus 2015 heeft [de werknemer] de bedrijfsarts bezocht. De bedrijfsarts heeft een werkhervatting per 10 augustus 2015 geadviseerd.
2.6.
Per 21 september 2015 heeft [de werknemer] haar werkzaamheden hervat.
2.7.
Op 20 november 2015 heeft [de werknemer] zich opnieuw ziek gemeld.
2.8.
Op 7 december 2015 is [de werknemer] opgeroepen bij de bedrijfsarts. In het verslag van de bedrijfsarts staat onder meer het volgende:

Zoals u bekend is verzuimt mevrouw [wn] opnieuw met lichamelijke klachten en beperkingen. Zij claimt daarbij een nieuwe ziekteoorzaak. Ondanks het feit dat ik vermoed dat zij met de nu bestaande klachten het eigen werk kan doen, mag ik dat niet zonder meer concluderen. Ik zal eerst de verwijzend arts moeten raadplegen en nadere informatie moeten wegen. Lopende dit vervolg onderzoek geniet mevrouw [wn] het voordeel van de twijfel en is zij dus niet inzetbaar in arbeid.
2.9.
Bij brief van 29 december 2015 heeft De Dreu aan [de werknemer] laten weten het loon vanaf 20 november 2015 op te schorten totdat er duidelijkheid is over haar arbeidsongeschiktheid.
2.10.
Op 13 januari 2016 is [de werknemer] arbeidsgeschikt bevonden voor haar werkzaamheden.
2.11.
Op 15 januari 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen partijen, waarin over en weer voorstellen zijn gedaan onder meer over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Partijen hebben geen regeling kunnen treffen.
2.12.
[de werknemer] heeft sinds 13 januari 2016 niet meer gewerkt.
2.13.
Op 22 maart 2016 heeft [de werknemer] zich weer ziek gemeld. [de werknemer] is op 24 maart 2016 bij de bedrijfsarts geweest. Het advies van de bedrijfsarts was: “
per direct hersteld melden voor het eigen werk:”

3.Het verzoek

3.1.
De Dreu verzoekt de arbeidsovereenkomst met [de werknemer] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel d, dan wel in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, dan wel in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW. Daarnaast stelt De Dreu dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:686 BW is gerechtvaardigd.
3.2.
Aan dit verzoek legt De Dreu ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – disfunctioneren dan wel verwijtbaar handelen van [de werknemer] dan wel een verstoorde arbeidsverhouding, welke gronden zodanig zijn dat van De Dreu redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Volgens De Dreu dient ook op grond van artikel 7:686 BW tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst te worden overgegaan. Ter onderbouwing heeft De Dreu het volgende naar voren gebracht. De Dreu stelt dat zij maatregelen heeft genomen om elementen van zwaarte in het werk te verplaatsen zodat [de werknemer] haar werkzaamheden kan verrichten, maar dat [de werknemer] desondanks haar werkzaamheden niet verricht omdat [de werknemer] stelt dat zij niet in staat is om de werkzaamheden te verrichten. Voorts stelt De Dreu dat [de werknemer] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door niet op het werk te verschijnen, terwijl zij daartoe wel in staat moet worden geacht. Het werk blijft daardoor liggen. Verder stelt De Dreu dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Volgens De Dreu neemt [de werknemer] geen enkel initiatief behoudens een defensieve houding waar het gaat om het uitvoeren van opdrachten. Tot slot stelt De Dreu dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst, nu [de werknemer] geen werkzaamheden verricht, terwijl hiertoe geen belemmeringen bestaan. Herplaatsing is volgens De Dreu niet aan de orde, nu er geen andere functie voorhanden is.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[de werknemer] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Zij voert daartoe – samengevat – aan dat geen sprake is van werkweigering. [de werknemer] wil graag haar werkzaamheden hervatten zoals is overeengekomen in de arbeidsovereenkomst, namelijk bij Univé en ID-Light. Dat is haar werkplek. [de werknemer] erkent dat sprake is van veelvuldig ziekteverzuim maar stelt dat De Dreu weinig heeft gedaan om haar te laten re-integreren. De Dreu heeft juist veel druk op haar uitgeoefend om weer snel aan het werk te gaan. Daarnaast stelt [de werknemer] dat De Dreu niet heeft onderzocht of er herplaatsingsmogelijkheden zijn.
4.2.
Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [de werknemer] bij wijze van tegenverzoek om toekenning van een billijke vergoeding, een transitievergoeding, betaling van loon vanaf week 48 tot en met heden en betaling van loon van 4,5 uur per week vanaf 26 augustus 2013 tot heden. De Dreu heeft daartegen verweer gevoerd.

5.De beoordeling

in de zaak van het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan [de werknemer] een billijke vergoeding, een transitievergoeding en loon dient te worden toegekend.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.3.
De kantonrechter is op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen. [de werknemer] heeft dit betwist, doch voldoende is gebleken dat de arbeidsverhouding verstoord is geraakt door de voortdurende discussie over de ziekte van [de werknemer], over de interpretatie van de arbeidsovereenkomst en de verplichting van [de werknemer] om al dan niet op het werk te verschijnen en de wijze waarop partijen hun tegengestelde standpunten jegens elkaar hebben geformuleerd. Daarbij is gebleken dat [de werknemer] door de bedrijfsarts op 10 augustus 2015 arbeidsgeschikt is bevonden maar dat zij pas op 21 september 2015 haar werkzaamheden heeft hervat. Ook het feit dat [de werknemer] zich op 20 november 2015 weer heeft ziekgemeld, waarna De Dreu over is gegaan tot een loonstop, terwijl gebleken is dat de bedrijfsarts [de werknemer] pas per 13 januari 2016 arbeidsgeschikt heeft verklaard, moet worden aangemerkt als een omstandigheid die mede tot verstoring van de relatie heeft geleid. De verstoring is vervolgens nog versterkt door de volharding van [de werknemer] in haar standpunt dat zij volgens haar arbeidsovereenkomst enkel gehouden kan worden op kantoorobjecten te werken en dat zij daarom niet op het door De Dreu aangeboden schoolobject, te weten het Clusius College, kan werken. De Dreu heeft zich daarentegen gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen kantoorobjecten voorhanden zijn waarop [de werknemer] kan worden ingezet en dat haar meermalen een alternatief (het Clusius College) is aangeboden, waarvan vast staat dat dit minder reistijd voor [de werknemer] meebrengt dan de door haar genoemde projecten waarop zij eerder werkzaam is geweest. Vast staat dat [de werknemer] niet op dit aanbod is ingegaan en met ingang van 13 januari 2016 ook niet meer op het werk is verschenen.
5.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat de arbeidsverhouding tussen partijen ernstig en duurzaam verstoord is geraakt door onder meer de handelwijze en gedragingen van [de werknemer], zodanig dat van De Dreu in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst zal worden beëindigd op grond van een verstoorde arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub g. Gelet daarop zijn er ook geen mogelijkheden meer voor herplaatsing. Nu de arbeidsovereenkomst op deze grond zal worden ontbonden, hoeven de andere door De Dreu genoemde ontbindingsgronden niet meer te worden besproken. De arbeidsovereenkomst zal daarom, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW worden ontbonden met ingang van 1 juli 2016. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure.
5.5.
Nu aan de ontbinding geen vergoeding wordt verbonden, hoeft De Dreu geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van [de werknemer], omdat zij ongelijk krijgt.
in de zaak van het tegenverzoek
5.7.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [de werknemer] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 8, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Daarover wordt het volgende overwogen. Zoals uit het hiervoor overwogene reeds volgt, valt De Dreu geen ernstig verwijt te maken van het feit dat zij heeft aangestuurd op een beëindiging van het dienstverband. De handelwijze van [de werknemer], bestaande uit het niet op het werk verschijnen terwijl zij wel arbeidsgeschikt was en het niet ingaan op het aanbod van werkgever om op Clusius Collega aan het werk te gaan, vormde daartoe voldoende aanleiding. Weliswaar kan de werkgever, zoals hierna zal worden geoordeeld, worden verweten ten onrechte met ingang van 20 november 2015 het loon van [de werknemer] te hebben stopgezet, maar naar het oordeel van de kantonrechter, is dit in het licht van de handelwijze van [de werknemer] niet aan te merken als ernstig verwijtbaar. Daarbij komt dat niet is komen vast te staan dat De Dreu niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen.
5.8.
[de werknemer] heeft een verzoek gedaan om De Dreu te veroordelen een transitievergoeding te betalen.
5.9.
Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever is ontbonden. Aan deze beide voorwaarden is voldaan en gelet op artikel 7:673 lid 2 BW heeft [de werknemer] aanspraak op een transitievergoeding van € 1.700,43 bruto. De Dreu zal daarom worden veroordeeld tot betaling daarvan. Dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [de werknemer] en De Dreu daarom geen transitievergoeding is verschuldigd, volgt de kantonrechter niet. De kantonrechter is van oordeel dat De Dreu onvoldoende heeft aangevoerd om de gedragingen van [de werknemer] als ernstig verwijtbaar aan te merken.
5.10.
[de werknemer] heeft daarnaast verzocht om vergoeding bestaande uit het loon over 4,50 uur per week vanaf 26 augustus 2013 tot heden. Zij stelt hiertoe dat haar arbeidsovereenkomst met ingang van voornoemde datum zodanig is gewijzigd dat de arbeidsomvang met 4,50 uur per week is verminderd in verband met het wegvallen van een project. Hoewel De Dreu haar had beloofd een nieuwe werkplek te vinden teneinde de weggevallen uren weer aan te vullen, heeft De Dreu dit nagelaten. Hierdoor heeft [de werknemer] bijna 3 jaar lang 4,50 uur per week aan inkomsten gederfd.
5.11.
De kantonrechter is van oordeel dat [de werknemer] geen aanspraak kan maken op loon voor 4,50 uur per week vanaf 26 augustus 2013 tot heden, zodat dit deel van het verzoek zal worden afgewezen. Daartoe wordt het volgende overwogen. Vast staat dat De Dreu bij brief van 26 augustus 2013 melding heeft gemaakt van een gesprek dat op 21 augustus 2013 heeft plaatsgevonden en waarbij partijen hebben afgesproken dat de arbeidsovereenkomst van [de werknemer] is gewijzigd in die zin dat het aantal te werken uren met 4,50 uur per week wordt verminderd. Eveneens staat vast dat [de werknemer] deze brief op 2 september 2013 voor akkoord heeft getekend. Dit betekent dat [de werknemer] akkoord is gegaan met genoemde vermindering van haar arbeidsuren. Weliswaar heeft De Dreu toegezegd dat zodra er een geschikte werkplek in de omgeving van Heerhugowaard vrijkomt, deze aan [de werknemer] zal worden aangeboden, doch de kantonrechter is van oordeel dat deze toezegging niet meer inhoudt dan een belofte van De Dreu om zich in te spannen, maar dat [werknemer] daaraan geen recht op meer uren kan ontlenen. Dit betekent dat [de werknemer] niet met terugwerkende kracht aanspraak kan maken op de door haar gevorderde vergoeding van loon voor 4,50 uur per week met ingang van 26 augustus 2013 tot heden.
5.12.
Tot slot heeft [de werknemer] verzocht om betaling van het loon vanaf week 48 tot en met heden. De kantonrechter overweegt als volgt.
5.13.
Vast staat dat [de werknemer], na een langdurig ziekteverzuim, door de bedrijfsarts per 10 augustus 2015 arbeidsgeschikt is bevonden. Eveneens staat vast dat [de werknemer], ondanks dat ze arbeidsgeschikt was en was opgeroepen om te komen werken, pas op 21 september 2015 haar werkzaamheden heeft hervat. De Dreu heeft in deze periode het loon van [de werknemer] doorbetaald. Voorts staat vast dat [de werknemer] zich op 20 november 2015 weer heeft ziekgemeld. De Dreu heeft daarop gelijk het loon van [de werknemer] stopgezet, omdat zij een paar maanden daarvoor ‘hetzelfde akkefietje met [de werknemer]’ had. De kantonrechter is van oordeel dat het niet aan een werkgever is om te oordelen over de arbeidsongeschiktheid van een werknemer. Wanneer een werkgever twijfels heeft over de arbeidsongeschiktheid dient de werkgever zich te wenden tot de bedrijfsarts, waarna de bedrijfsarts zijn oordeel over de arbeidsongeschiktheid kan geven. Vast staat dat De Dreu dit niet heeft gedaan maar gelijk is overgegaan tot een loonopschorting. Pas op 7 december 2015 heeft [de werknemer] de bedrijfsarts gezien. De bedrijfsarts achtte [de werknemer] op dat moment nog arbeidsongeschikt. Op 13 januari 2016 is [de werknemer] arbeidsgeschikt bevonden. De kantonrechter is van oordeel dat het niet van goed werkgeverschap getuigt om alvorens advies in te winnen van een bedrijfsarts, het loon stop te zetten. Daarbij komt dat De Dreu na het advies van de bedrijfsarts op 7 december 2015 het loon ook niet heeft voldaan. Gelet op het bovenstaande ligt de loonvordering van 20 november 2015 tot en met 13 januari 2016 voor toewijzing gereed. De loonvordering na 13 januari 2016 zal worden afgewezen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.14.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, is [de werknemer] op 13 januari 2016 weer arbeidsgeschikt bevonden. Op 15 januari 2016 heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden waarbij aan [de werknemer] uitdrukkelijk is verzocht om haar werkzaamheden te hervatten. De Dreu heeft daarbij wederom aan [de werknemer] schoonmaakwerkzaamheden op het Clusius College te Alkmaar aangeboden. Ter zitting heeft De Dreu aangegeven dat zij te maken heeft met verschillende opdrachtgevers, dat er projecten zijn waar werknemers alleen werken en dat er projecten zijn waar werknemers in teamverband werkt. De Dreu heeft gesteld dat de opdrachtgever waar [de werknemer] alleen voor werkte, begon te morren, vanwege het vele ziekteverzuim van [de werknemer]. De kantonrechter is, mede gelet op de toelichting van De Dreu, van oordeel dat het op de weg van [de werknemer] als goed werkneemster had gelegen om het aanbod van De Dreu te aanvaarden. Als onvoldoende gemotiveerd betwist staat vast dat de reisafstand minder was dan naar de projecten [de werknemer] voorheen werkte en dat het ook lichter werk betrof.
Anders dan [de werknemer] stelt, blijkt uit de tekst van de arbeidsovereenkomst ook niet dat schoolobjecten uitdrukkelijk zijn uitgesloten van haar werkzaamheden. Weliswaar staat bij artikel 2 van de arbeidsovereenkomst dat “schoolobjecten” en “overigens” niet van toepassing zijn, maar De Dreu heeft gemotiveerd uiteengezet waarom dat destijds op die manier in de arbeidsovereenkomst is opgenomen. De Dreu stelt dat [de werknemer] toentertijd enkel op kantoorobjecten werkzaam was, maar dat partijen geenszins de bedoeling hebben gehad dat [de werknemer] in de toekomst nimmer op schoolobjecten werkzaam zou hoeven zijn. Daarbij komt dat [de werknemer] de vraag van de kantonrechter of er bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst specifiek is gesproken over het feit dat zij enkel op kantoorobjecten werkzaam zou zijn, ontkennend heeft beantwoord. Bovendien staat in artikel 8 van de toepasselijke cao dat de werknemer binnen redelijke grenzen een verandering van de werktijden en/of werkzaamheden en/of objecten waar gewerkt wordt moet accepteren en dat de werkgever rekening moet houden met de gerechtvaardigde belangen van de werknemer. Desgevraagd heeft [de werknemer] niet kunnen aangeven waarom zij niet gehouden zou kunnen worden bij het Clusius College werkzaamheden te verrichten. Het bovenstaande betekent dat nu [de werknemer] na 13 januari 2016 niet is ingegaan op het passende aanbod van De Dreu om haar werkzaamheden te hervatten, De Dreu terecht het standpunt inneemt dat [de werknemer] na 13 januari 2016 geen recht meer heeft op loon. Vast staat immers dat ze vanaf deze datum weer arbeidsgeschikt was.
5.15.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak van het verzoek
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juli 2016;
6.2.
veroordeelt [de werknemer] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van De Dreu tot en met vandaag vaststelt op € 517,00, te weten:
griffierecht € 117,00
salaris gemachtigde € 400,00 ;
in de zaak van het tegenverzoek
6.3.
veroordeelt De Dreu om aan [de werknemer] het gebruikelijke loon te betalen over de periode 20 november 2015 tot en met 13 januari 2016;
6.4.
veroordeelt De Dreu om aan [de werknemer] een transitievergoeding te betalen van € 1.700,43 bruto;
6.5.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gewezen door mr. M. Hoendervoogt, kantonrechter en op 17 mei 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter