In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst/Douane. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde H. Wolthaus, heeft beroep ingesteld tegen een uitnodiging tot betaling van douanerechten van € 452.864,74. De verweerder handhaafde deze uitnodiging tot betaling na een uitspraak op bezwaar. De zaak betreft de indeling van een partij nafta die vermengd is met andere oliën en de vraag of er sprake is van onttrekking aan het douanetoezicht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres een vergunning voor actieve veredeling had en dat de betrokken goederen onder de douaneregeling douane-entrepot waren geplaatst. De verweerder stelde dat door de vermenging van niet-communautaire en communautaire goederen een nieuw product was ontstaan dat onder een andere GN-code viel, waardoor er een douaneschuld was ontstaan. De eiseres betwistte dit en stelde dat de vermenging geen onttrekking aan het douanetoezicht met zich meebracht, omdat de goederen onder dezelfde GN-code waren ingedeeld.
De rechtbank oordeelde dat de indeling van de goederen op basis van hun objectieve kenmerken en eigenschappen moest plaatsvinden. De rechtbank concludeerde dat de vermenging had geleid tot een nieuw product dat onder een andere GN-code viel, en dat er derhalve sprake was van onttrekking aan het douanetoezicht. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de douane de nodige controles niet had kunnen uitvoeren, wat leidde tot de douaneschuld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.