ECLI:NL:RBNHO:2016:3951

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2016
Publicatiedatum
12 mei 2016
Zaaknummer
15/700426-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Twee straatroven door een negentienjarige verdachte zonder toepassing adolescentenstrafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 april 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een negentienjarige verdachte, die beschuldigd werd van twee straatroven. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 15/700426-15 en 15/800028-16 waren ingediend, gevoegd. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van een straatroof op 13 september 2015 in Hoorn, waarbij hij samen met anderen een scooter heeft gestolen van slachtoffer 1, en van een andere straatroof op 4 september 2015, waarbij hij een mobiele telefoon en andere persoonlijke bezittingen van slachtoffer 2 heeft weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft de feiten bekend, maar de verdediging heeft betoogd dat niet bewezen kan worden dat hij een mes heeft gehanteerd tijdens de eerste straatroof. De rechtbank heeft echter op basis van de verklaringen van de slachtoffers en getuigen geoordeeld dat de verdachte en zijn medeverdachte wel degelijk met een mes hebben gedreigd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 234 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan slachtoffer 1 van € 1.305,98. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat er geen redenen zijn om de strafbaarheid geheel uit te sluiten. De rechtbank heeft besloten dat het volwassenstrafrecht van toepassing is, ondanks het advies van de reclassering om het adolescentenstrafrecht toe te passen. De verdachte moet zich houden aan verschillende bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en verplichte behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700426-15 + 15/800028-16 (t.t.z. gev.) (P)
Uitspraakdatum: 28 april 2016
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 april 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De zaak met oorspronkelijk parketnummer 15/700426-15 wordt hierna zaak A genoemd.
De zaak met oorspronkelijk parketnummer 15/800028-16 wordt hierna zaak B genoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.S. Heij en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.M. Terlingen, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
in zaak A
primair
hij op of omstreeks 13 september 2015 in de gemeente Hoorn tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer sleutel(s) en/of een scooter (een Yamaha Cs50z met het kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meer sleutel(s) en/of een scooter (een Yamaha Cs50z met het kenteken [kenteken] ), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
hij, verdachte, en/of zijn mededader de scooter -waarop die [slachtoffer 1] was gezeten- heeft/hebben vastgepakt (zodat die [slachtoffer 1] niet weg kon rijden)
en/of (daarna) heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp een of meerma(a)l(en) in het (boven)been van die [slachtoffer 1] geprikt en/of
(vervolgens) heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp geplaatst op/tegen de kin en/of keel, althans het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of
(daarna) heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader de kleding van die [slachtoffer 1] doorzocht, althans is/zijn hij, verdachte, en/of zijn mededader de kleding van die [slachtoffer 1] gaan doorzoeken,
en/of
(daarbij) heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader die [slachtoffer 1] de woorden toegevoegd: ""Geef je scooter" en/of "Als je de politie belt, heb je een groot probleem", althans woorden van dergelijke aard of strekking;
subsidiair
hij op of omstreeks 13 september 2015 in de gemeente Hoorn tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een scooter (een Yamaha Cs50z met het kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders die weg te nemen scooter onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van (een) valse sleutel(s);
in zaak B
hij op of omstreeks 04 september 2015 in het Wilhelminapark in de gemeente Hoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk OnePlus One) en/of een pinpas van ABN AMRO en/of een identiteitskaart en/of een fit4free pas en/of een CJP cultuurpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij en/of zijn mededader(s):
- om die [slachtoffer 2] heen gingen staan en/of
- zijn fiets heeft/hebben vastgepakt en/of
- aan zijn kleding heeft/hebben gevoeld en/of
- een pistool vanaf een halve meter afstand op zijn gezicht heeft gericht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in zaak A primair ten laste gelegde feit en van het in zaak B ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot het in zaak A ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte een mes heeft gehanteerd. Voor het overige heeft de verdediging geen bewijsverweren gevoerd.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de in zaak A, primair en in zaak B ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
Met betrekking tot zaak A, primair
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2015223225-1 van 13 september 2015, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] (dossierpagina's 49/50);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2015223235-1 van 13 september 2015, inhoudende de verklaring van [getuige 1] (dossierpagina's 53/54);
Bewijsoverweging met betrekking tot zaak A
Verdachte heeft verklaard dat niet hij, maar alleen de medeverdachte met een mes heeft gedreigd. Zelf zou hij slechts een groot model fietssleutel in de hand hebben gehad.
Anders dan de raadsman, ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen op dit punt van de aangevers [slachtoffer 1] en [getuige 1] , die immers beiden, direct na het incident, specifiek verklaren dat het mes tussen verdachte en de medeverdachte werd overgegeven. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat zowel de medeverdachte als verdachte het mes hebben gehanteerd.
Met betrekking tot zaak B
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2015215928-1 van 5 september 2015, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] (dossierpagina's 23 t/m 26);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1100-20152215928-6 van 6 september 2015, inhoudende de verklaring van [getuige 2] (dossierpagina's 36 t/m 38);
Bewijsoverweging met betrekking tot zaak B
In de tenlastelegging wordt vermeld (laatste gedachtestreepje) dat verdachte en/of zijn medeverdachte een ‘pistool’ heeft gericht op het gezicht van [slachtoffer 2] . Uit de bewijsmiddelen valt af te leiden dat gedreigd is met een voorwerp in de vorm van een pistool. Aangever [slachtoffer 2] en de getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] duiden het voorwerp aan als een pistool. Getuige [getuige 5] spreekt van een wapen dat leek op een echt wapen. Getuige [getuige 6] heeft het over een pistool dat net zo goed een ‘bibi-gun’ kon zijn. Medeverdachte [medeverdachte 1] zegt dat het een pistool betrof, waarvan hij kon zien dat het een nepwapen was. Verdachte, de medeverdachte [medeverdachte 2] en de getuige [getuige 7] noemen het voorwerp een ‘bibi-gun’, of wel ‘balletjespistool’. De exacte aard van dit voorwerp is niet vastgesteld, nu het voorwerp niet is aangetroffen en dus geen onderzoek door een wapendeskundige heeft kunnen plaatsvinden.
De rechtbank gaat er vanuit dat de steller van de tenlastelegging het woord ‘pistool’ hier niet heeft bedoeld in de betekenis die daaraan in de context van de Wet wapens en munitie pleegt te worden gegeven (‘een vuurwapen in de vorm van een pistool’). De rechtbank vat het woord ‘pistool’ in deze tenlastelegging daarentegen zo op dat daaronder in dit geval moet worden verstaan ‘een op een pistool gelijkend voorwerp’.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in zaak
A primairen in zaak
Baan hem ten laste gelegde feiten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
in zaak A
primair
hij op 13 september 2015 in de gemeente Hoorn tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een scooter (een Yamaha Cs50z met het kenteken [kenteken] ), toebehorende aan [slachtoffer 1] ,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
en
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meer sleutels, toebehorende aan [slachtoffer 1] ,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
verdachtes mededader de scooter – waarop die [slachtoffer 1] was gezeten – heeft vastgepakt, zodat die [slachtoffer 1] niet weg kon rijden
en
hij, verdachte, en/of zijn mededader met een mes in het bovenbeen van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geprikt
en
vervolgens hij, verdachte, en/of zijn mededader dat mes tegen de keel van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geplaatst
en
zijn mededader de kleding van die [slachtoffer 1] is gaan doorzoeken
en
hij, verdachte, en/of zijn mededader die [slachtoffer 1] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Geef je scooter" en "Als je de politie belt, heb je een groot probleem", althans woorden van dergelijke aard of strekking;
in zaak B
hij op 4 september 2015 in het Wilhelminapark in de gemeente Hoorn tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk OnePlus One) en een pinpas van ABN AMRO en een identiteitskaart en een CJP cultuurpas, toebehorende aan [slachtoffer 2] , en een fit4free pas, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij en/of zijn mededaders:
- om die [slachtoffer 2] heen gingen staan en
- zijn fiets heeft/hebben vastgepakt en
- aan zijn kleding heeft/hebben gevoeld en/of
- een pistool vanaf een halve meter afstand op zijn gezicht heeft gericht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, primair
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van zaak B
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

In opdracht van de officier van justitie heeft de psycholoog C. van den Bergh in zaak B een psychologisch onderzoek ingesteld omtrent de persoon van verdachte. De rechtbank heeft kennisgenomen van de bevindingen van de psycholoog, zoals neergelegd in het Pro Justitiarapport van 31 maart 2016.
De psycholoog komt tot de conclusie dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Diagnostisch is er sprake van een pervasieve ontwikkelingsstoornis en differentiaal diagnostisch van een vroege verstoorde hechting en ADD, alsmede een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De kenmerken van deze stoornissen versterken elkaar en zijn van invloed op het denken en handelen van verdachte. Vanuit de emotionele beperking en het nauwelijks in staat zijn om zich te verplaatsen in anderen handelt hij vooral instrumenteel en wens vervullend. Verdachte heeft geen innerlijke rem vanuit angst voor de gevolgen of vanuit empathische vermogens. De psycholoog adviseert de rechtbank om verdachte
verminderd toerekeningsvatbaarte achten.
De rechtbank volgt dit advies en is van oordeel dat het hiervoor bewezenverklaarde slechts in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Nu echter geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit, is verdachte strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, er vanuit gaande dat verdachte tot op heden 66 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 299 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, verblijf bij Vast en Verder in Den Helder en ambulante behandeling en begeleiding door een Forensisch Act-team. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat de rechtbank zal bevelen dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Daarnaast moet volgens de eis van de officier van justitie aan verdachte een taakstraf worden opgelegd voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen.
6.2.
Standpunt van verdachte/de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De verdediging kan instemmen met een voorwaardelijke straf met daaraan verbonden de genoemde bijzondere voorwaarden. De raadsman verzet zich niet tegen oplegging van een taakstraf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met anderen in een park in Hoorn een vijftienjarige jongen onder bedreiging van een op een pistool lijkend wapen beroofd van zijn telefoon en diverse pasjes. Negen dagen later heeft hij samen met een ander, opnieuw in een park in Hoorn, een jongen van zestien onder bedreiging van een mes de sleutel van zijn scooter afhandig gemaakt. Verdachte en zijn medeverdachte zijn er vervolgens met de scooter van de jongen vandoor gegaan.
Dit zijn zeer ernstige feiten. Het laat zich raden dat hetgeen is gebeurd op de twee jeugdige slachtoffers grote indruk heeft gemaakt. Daarnaast wakkeren dergelijke feiten, gepleegd in de openbare ruimte, gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 15 maart 2016, waaruit blijkt dat verdachte eerder, telkens wegens mishandeling, via het transactiemodel 20 uren ATAN heeft verricht, respectievelijk een Leerproject van 20 uren heeft gevolgd.
- het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 31 maart 2016 van mevrouw [reclasseringswerker] , reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, Adviesunit 1 Noord-West.
- het psychologisch rapport gedateerd 31 maart 2016 van de psycholoog C. van den Bergh.
Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten 18 jaar oud.
De rechtbank ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of het volwassenstrafrecht, dan wel het adolescentenstrafrecht (ASR) moet worden toegepast.
De reclassering adviseert toepassing van het jeugdstrafrecht (ASR)
.Naar de mening van de reclassering functioneert verdachte op een kinderlijk niveau en is hij niet opgewassen tegen een volwassen detentieklimaat. Daarnaast wordt ingeschat dat verdachte baat heeft bij een pedagogische aanpak.
De psycholoog Van den Bergh komt tot een tegengesteld advies. Enerzijds concludeert zij dat er vanuit de beperkte handelingsvaardigheden van verdachte reden zou zijn voor toepassing van het minderjarigenstrafrecht (ASR), maar anderzijds stelt zij vast dat pedagogische beïnvloeding slechts heel beperkt mogelijk is indien verdachte niet klinisch verblijft. Contra-indicaties vormen de justitiële documentatie, in samenhang met de antisociale persoonlijkheidsproblematiek en het gebrek aan empathisch vermogen, waarbij er risico is op een criminele levensstijl.
De rechtbank kan zich verenigen met het advies van de psycholoog en maakt haar oordeel tot het hare. Verdachte wordt daarom berecht volgens het volwassenenstrafrecht.
Uit het onderzoek door de psycholoog is zoals hiervoor vermeld naar voren gekomen dat bij verdachte sprake is van verschillende stoornissen. Het recidiverisico wordt hoog ingeschat, met name door het ontbreken van affectregulatie en de gebrekkige ontwikkeling van empathische vermogens. Ontremming door alcoholgebruik vormt een bijkomend risico. In de huidige situatie is verdachte gebaat bij en afhankelijk van extern toezicht om zijn gedrag te begrenzen. De psycholoog acht het van belang dat verdachte zich gedraagt naar de aanwijzingen van de reclassering. Vanwege de geringe leerbaarheid zal een langer begeleidingstraject door de reclassering nodig zijn. Daarnaast wordt in het kader van op te leggen bijzondere voorwaarden plaatsing geadviseerd bij een 24-uurs voorziening als Vast en Verder in Den Helder – waar verdachte thans reeds verblijft – of een soortgelijke instelling.
Verdachte staat in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis onder toezicht van de reclassering. Uit het advies van de reclassering komt naar voren dat verdachte zich tot dusverre houdt aan de afspraken met zijn toezichthouder. Sinds 21 maart 2016 verblijft hij bij Vast en Verder in Den Helder en wordt hij begeleid door het Forensisch Act-team van de GGZ Noord-Holland Noord. Het recidiverisico wordt zowel door de reclassering als door de forensisch polikliniek van de GGZ Noord-Holland Noord als hoog ingeschat.
Geadviseerd wordt aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke (gevangenis-)straf op te leggen, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, verplichte ambulante behandeling/begeleiding door het Forensisch Act-team en verplicht verblijf bij Vast en Verder te Den Helder.
De rechtbank neemt dit advies over. Naar het oordeel van de rechtbank vereist het belang van het voorkomen van herhaling van strafbare feiten dat verdachte door middel van de geadviseerde bijzondere voorwaarden wordt ingebed in een structuur van begeleiding en behandeling.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal daarbij bepalen dat van deze straf een deel vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. Het onvoorwaardelijk deel van deze straf is gelijk aan de periode van het voorarrest, in de berekening van de rechtbank:
54 dagen.
Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaren. Deze proeftijd dient enerzijds als stok achter de deur om verdachte van het plegen van strafbare feiten te weerhouden en anderzijds als middel om de medewerking van verdachte aan de noodzakelijk geachte behandeling en begeleiding zeker te stellen.
Gelet op de inhoud van de rapporten van de psycholoog en de reclassering, alsmede het feit dat verdachte, zoals bewezen verklaard, binnen een tijdspanne van tien dagen twee straatroven heeft gepleegd, moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal daarom bevelen dat de bijzondere voorwaarden
dadelijk uitvoerbaarzijn.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat daarnaast een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De rechtbank wijkt af van de strafeis van de officier van justitie, in die zin dat zij een beduidend minder langdurige voorwaardelijke gevangenisstraf oplegt. Daar staat tegenover dat de rechtbank een hogere onvoorwaardelijke taakstraf oplegt, gelet op de ernst van de feiten en de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij
[slachtoffer 1]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.305,98 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het in zaak A, primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde materiële schade bestaat uit kosten voor het repareren van een scooter en loonderving.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering. Zij heeft de rechtbank verzocht daarbij de hoofdelijkheids-clausule op te nemen en tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De raadsman heeft de vordering voor zover die ziet op de vergoeding van loonderving en van immateriële schade niet betwist. Met betrekking tot de schade aan de scooter heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dit onderdeel van de vordering – met uitzondering van de sticker-set – dient te worden afgewezen, omdat niet vast staat dat alle schade aan de scooter is ontstaan bij de staandehouding van verdachte en zijn medeverdachte.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de schade aan de scooter als volgt. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] (dossierpagina 56) blijkt dat hij de gestolen scooter, bestuurd door verdachte en met de medeverdachte als passagier, heeft achtervolgd. Op een gegeven moment zag hij dat de bestuurder de scooter op zijn rechterzijkant neergooide. Uit het bij de vordering gevoegde expertiserapport blijkt dat de geconstateerde schade de rechterzijkant van de scooter betreft. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij samen met zijn medeverdachte de stickers van de scooter heeft afgetrokken.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de schade aan de scooter zoals beschreven in het expertiserapport rechtstreeks voortvloeit uit het in zaak A, primair bewezen verklaarde feit.
Nu de overige onderdelen van de vordering niet zijn betwist, ligt deze voor integrale toewijzing gereed.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak A bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: straatroof] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 22c, 22d, 36f, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.

9.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
bewezendat verdachte de in
zaak A, primairen in
zaak Bten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
234 (tweehonderdvierendertig) dagen, met bevel dat deze straf een gedeelte groot
180 (honderdtachtig) dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde(n) dat veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat veroordeelde:
meldplicht
- zich, indien hij daartoe wordt opgeroepen, meldt bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102, 1824 DX Alkmaar of een ander adres waar door de reclassering wordt afgesproken en zich hierna gedurende de proeftijd zal blijven melden zo frequent en zolang als de reclassering dat nodig acht.
Behandelverplichting - ambulante behandeling
- zich zal laten behandelen/begeleiden door het Forensisch ACT-team van de GGZ Noord-Holland Noord of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang
- zal verblijven bij Vast en Verder, gevestigd aan [adres 2] , of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) uren taakstrafdie bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.305,98 (éénduizend driehonderdenvijf euro en achtennegentig cent), bestaande uit € 1.055,98 voor de materiële en € 250,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.305,98 (éénduizend driehonderdenvijf euro en achtennegentig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
23 (drieëntwintig dagen)hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Heft op het in de zaak met oorspronkelijk parketnummer 15/700426-15 gegeven, reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
 Heft op het in de zaak met oorspronkelijk parketnummer 15/800028-16 gegeven, reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. Devis, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. G.A.M. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 april 2016.