ECLI:NL:RBNHO:2016:3924

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 mei 2016
Publicatiedatum
11 mei 2016
Zaaknummer
5044275 EJ-VERZ 16-202
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschrift tot betaling op basis van een Sociaal Plan, ingediend als Wwz-verzoekschrift

In deze zaak heeft de werknemer, vertegenwoordigd door mr. H.S. de Lint, een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, met het verzoek om de werkgever, de coöperatieve Rabobank West Friesland U.A., te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 23.236,85 bruto, vermeerderd met de kosten van het geding. De werkgever is niet verschenen op de zitting.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat het verzoekschrift ten onrechte als een Wwz-verzoekschrift is ingediend. Volgens artikel 261 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dienen gedingen, tenzij wettelijk anders bepaald, te worden ingeleid door middel van een dagvaarding. In deze zaak betreft het een financiële verplichting die voortvloeit uit een Sociaal Plan, waarvoor geen wettelijke basis bestaat om een verzoekschrift in te dienen.

De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de zaak niet voldoet aan de voorwaarden voor een verzoekschrift en heeft daarom bevolen dat het geding wordt voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure. De zaak is verwezen naar de rol van 8 juni 2016, waar de werknemer de werkgever bij exploot moet oproepen, met inachtneming van de voor de dagvaarding voorgeschreven termijnen en formaliteiten. De beschikking is gegeven door mr. M.C. van Rijn en op 11 mei 2016 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr/repnr.: 5044275 EJ VERZ 16-202 WD
Uitspraakdatum: 11 mei 2016

Beschikking in de zaak van:

[de werknemer] , wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij [verder ook te noemen: de werknemer],
gemachtigde: mr. H.S. de Lint,
tegen
de coöperatieve Rabobank West Friesland U.A., statutair gevestigd te Hoorn, mede kantoorhoudende te Zwaagdijk,
verwerende partij [verder ook te noemen: de werkgever],
niet verschenen.

Het procesverloop

De werknemer heeft een verzoekschrift ingediend.
Tenslotte is heden uitspraak bepaald.

Het verzoek

De werknemer verzoekt dat de kantonrechter uitvoerbaar bij voorraad de werkgever veroordeelt tot betaling van een bedrag van:
- € 23.236,85 bruto, te vermeerderen met de kosten van dit geding.

De beoordeling

Ingevolge het bepaalde in lid 2 van artikel 261 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) worden gedingen slechts aanhangig gemaakt middels een verzoekschrift, indien dit uit de wet voortvloeit. Voor zover niet uit enige wettelijke bepaling is te herleiden dat een geding ingeleid wordt met een verzoekschrift, dient dat te gebeuren door middel van het uitbrengen van een dagvaarding.
Onderhavige zaak betreft de nakoming van een volgens de werknemer uit een Sociaal Plan voortvloeiende financiële verplichting. Een dergelijke zaak wordt in beginsel met het uitbrengen van een dagvaarding aanhangig gemaakt, nu een wettelijke bepaling die indiening van een verzoekschrift voorschrijft, niet voorhanden is.
Weliswaar behelst artikel 7: 686a lid 3 BW sinds de invoering van de Wet Werk en Zekerheid een uitzondering op het voorgaande, maar dan slechts voor die situatie dat (behoudens onderhavig geding) tussen partijen al een geding aanhangig is dat is gebaseerd op het bij of krachtens afdeling 9 van Titel 10 van Boek 7 BW bepaalde, welke afdeling handelt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Een dergelijk geding is tussen partijen niet aanhangig.
Aan het voorgaande doet niet af dat de uit het Sociaal Plan eventueel voorvloeiende verplichting ziet op het toekennen van een beëindigingsvergoeding na beëindigen van het dienstverband.
De omstandigheid dat het verzoekschrift als aanhef vermeldt: “Verzoekschrift ex artikel 7:682 BW doet evenmin af aan het voorgaande, nu uit de in het verzoekschrift gegeven toelichting blijkt dat onderhavige zaak niet om toepassing van dit wetsartikel draait.
De kantonrechter zal de werknemer op de voet van artikel 69 lid 3 Rv bevelen dat het geding in de stand waarin zich het bevindt wordt voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure. De zaak zal worden verwezen naar de rol van woensdag 8 juni 2016 om 9:30 uur, voor welke datum en tijdstip de werknemer de werkgever bij exploot zal moeten oproepen, met inachtneming van de voor de dagvaarding voorgeschreven termijnen en formaliteiten.

De beslissing

De kantonrechter:
Beveelt dat het geding in de stand waarin het zich bevindt wordt voorgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure;
Verwijst de zaak hiertoe naar de rol
van woensdag 8 juni 2016 om 9:30 uurvoor het overleggen van een oproepingsexploot door de werknemer.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. van Rijn, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 11 mei 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier
De kantonrechter