ECLI:NL:RBNHO:2016:3883

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
11 mei 2016
Zaaknummer
15/800735-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een geldbedrag van € 60.020, herkomst uit misdrijf

Op 15 april 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een geldbedrag van € 60.020. De verdachte werd op 14 juni 2013 op Schiphol aangehouden door de Douane, waar tijdens een veiligheidscheck een aanzienlijk bedrag in contanten werd aangetroffen. De verdachte verklaarde dat het geld afkomstig was van zijn broer en oom, maar de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor de legale herkomst van het geld. De rechtbank verwierp de verdediging van de verdachte dat het geld uit een eigen misdrijf afkomstig was, en concludeerde dat het geld onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf. De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van één maand op, met verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag. De rechtbank hield rekening met het tijdsverloop in de zaak, wat leidde tot een andere straf dan door de officier van justitie was gevorderd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800735-13 (P)
Uitspraakdatum: 15 april 2016
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 april 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Albanië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende te Spanje, [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.B. Haneveld en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juni 2013, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van (in totaal) 60.020 euro, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd omdat hier sprake is van geld verkregen uit eigen misdrijf, namelijk het niet doen van aangifte van een geldbedrag van
€ 10.000 of meer. Omdat het geld niet was verborgen of verhuld kan het ten laste gelegde feit niet kan worden gekwalificeerd en dient verdachte te worden vrijgesproken dan wel, hetgeen juister is, volgens de raadsman, ontslagen te worden van alle rechtsvervolging. Tenslotte vindt de raadsman dat het tekortschieten van de uitkomst van het rechtshulpverzoek niet ten nadele van verdachte mag komen.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 14 juni 2013 wordt bij verdachte door de Douane op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tijdens een veiligheidscheck van passagiers op het securityfilter in vertrekhal 1, geld aangetroffen. Als aan verdachte wordt gevraagd hoeveel geld hij bij zich heeft, schrijft hij op een papiertje € 50.000. Bij nadere controle worden in de door verdachte meegevoerde trolley onder enkele kledingstukken vijf bundels met eurobiljetten in verschillende coupures aangetroffen. Nadat aan verdachte was gevraagd om zijn zakken leeg te maken, haalt hij uit zijn linker achterzak een stapel eurobiljetten en uit zijn rechter achterzak een portemonnee. [2] In totaal is onder verdachte een bedrag van € 60.020 in beslag genomen. [3]
In zijn verhoren heeft verdachte verklaard dat hij het aangetroffen geld van zijn broer, genaamd [naam 1], (later zegt hij [naam 2]) heeft geleend omdat hij in Spanje een huis wilde gaan kopen. Zijn broer woont in Albanië en heeft daar een bedrijf. Zijn broer was in Nederland om naar machines en apparaten te kijken maar omdat hij niets geschikts kon vinden, heeft verdachte het geld van hem kunnen lenen. Hij heeft het geld – dat volgens zijn broer € 60.000 was – buiten op straat in een tas gekregen, de tas op straat weggegooid en het geld in zijn koffer gedaan. [4] Later heeft verdachte verklaard dat hij het geld na ongeveer 1,5 jaar zonder rente zou terugbetalen en dat zijn broer samen met zijn oom in een fabriek werkt. Zijn broer heeft een klein aandeel in de fabriek. Een bedrag van € 35.000 was afkomstig van zijn oom en het andere deel, dus € 25.000, kwam van zijn broer. [5] Weer later heeft verdachte verklaard dat hij van zijn oom, genaamd [oom], € 60.000 heeft geleend en dat hij dit geld één dag voor zijn aanhouding in een café in Amsterdam heeft ontvangen. [6] In een notariële akte staat vermeld dat [oom] aan verdachte € 60.000 heeft gegeven om machines te kopen voor de maatschappij ‘[bedrijf oom]’. [7]
Uit onderzoek is gebleken dat verdachte één broer heeft, genaamd [broer van verdachte]. Voorts blijkt dat hij in 2007 in Barcelona gearresteerd is wegens het vervoeren van drugs. Ook is verdachte in 2010 en 2011 onderwerp van een drugsonderzoek geweest in Barcelona en in 2012 wegens mensenhandel. [8]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij nooit is veroordeeld en alleen in 2012 is aangehouden omdat hij in een auto zat waarin 800 gram hasj was gevonden. In die tijd gebruikte hij hasj en hij heeft toen een boete gehad. Het klopt dat het geld door zijn oom aan hem is gegeven voor de aankoop van machines, maar omdat die koop niet doorging heeft hij zijn oom gevraagd of hij dat bedrag mocht lenen. Niet hij, maar zijn oom en broer waren betrokken bij de aankoop van machines. Het geld is door hem niet verborgen want hij heeft uit zichzelf gezegd dat hij nog € 50.000 bij zich had. Tot nu toe heeft hij van die € 60.000 een bedrag van € 7.000 aan zijn oom terugbetaald. [9]
3.4.
Voorwaardelijk verzoek getuige te horen.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit zou komen, heeft de raadsman ter terechtzitting het verzoek gedaan om [oom] als getuige te doen horen. Hij zou de lezing van verdachte aangaande het geleende geld kunnen bevestigen. De notariële akte is wat dat betreft niet heel nauwgezet, maar verder zijn er geen grote verschillen met de verklaringen van verdachte.
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van het verzoek van de raadsman het noodzaakcriterium als toetsingskader heeft te gelden, nu de raadsman het voorwaardelijk verzoek tot het horen van de getuige [oom] pas ter terechtzitting heeft gedaan.
Gelet op de inhoud van het dossier en gelet op de vertaalde, door de raadsman in juni 2013 overgelegde, notariële verklaring, acht de rechtbank zich voldoende ingelicht, waardoor er voor het horen van voornoemde [oom] als getuige geen aanleiding en noodzaak bestaat. De rechtbank wijst het onderhavige voorwaardelijke verzoek dan ook af.
3.4.
Bewijsoverweging
Het primaire verweer van de raadsman dat sprake was van een geldbedrag uit ‘eigen misdrijf’, waarmee de raadsman doelt op het niet doen van aangifte van een bedrag van
€ 10.000 of meer, en dat verdachte het geld niet heeft verborgen of verhuld verwerpt de rechtbank. De rechtbank overweegt daartoe dat met ‘eigen misdrijf’ niet wordt gedoeld op het niet doen van aangifte op grond van de Algemene douanewet omdat het nalaten van die aangifteplicht immers geen opbrengsten genereert en in ieder geval niet het bij verdachte aangetroffen geld. Verdachte heeft voorts niet uit eigener beweging aangeven – nadat een bedrag van € 10.000 in zijn achterzak was aangetroffen – dat hij € 50.000 in zijn tas vervoerde. Dat heeft hij pas verklaard nadat zijn tas door de scan was gegaan. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van verhulling en faalt het daartoe gevoerde verweer. Ook overigens volgt de rechtbank niet wat de raadsman heeft aangevoerd, nu verdachte zelf heeft verklaard dat hij het aangetroffen geldbedrag van zijn oom en broer heeft geleend. Dit verweer faalt derhalve.
Ten aanzien van het gevoerde verweer van de raadsman dat het tekortschieten van de uitkomst van het rechtshulpverzoek niet ten nadele van verdachte mag komen overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd ten aanzien van waar, hoeveel en van wie hij het geld heeft geleend. Het rechtshulpverzoek heeft geen bevestiging van de door verdachte gestelde feiten opgeleverd. Hij heeft verklaard dat hij dat geld heeft geleend voor de aanbetaling van een huis in Spanje. In de overgelegde notariële verklaring staat echter vermeld dat zijn oom het geldbedrag van € 60.000 aan verdachte heeft gegeven in verband met de aankoop van machines. Dat verdachte in zijn ter terechtzitting afgelegde verklaring zegt dat dit ook klopt, maar dat hij zelf niet betrokken was bij de aankoop van machines, ziet de rechtbank als een manier om achteraf zijn verklaring te doen aansluiten bij hetgeen in de notariële akte, in afwijking van eerdere verklaringen van verdachte, staat vermeld. Het verweer wordt dan ook afgewezen.
De rechtbank stelt voorop dat niet zelden via Schiphol grote geldbedragen in contanten, die middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig zijn, worden in- of uitgevoerd. Verdachte is aangehouden met een geldbedrag, verborgen onder kledingstukken in de trolley van verdachte, in contanten van totaal € 60.020. Het is hoogst ongebruikelijk om een dergelijk bedrag fysiek te vervoeren, gelet op de risico’s waarmee dat gepaard gaat.
De rechtbank deelt het standpunt van de officier van justitie dat deze feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Gelet op dit vermoeden mag van verdachte worden verwacht dat hij een ‘concrete, verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring’ geeft voor de legale herkomst van het geld dat hij bij zich had.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van witwassen van het bij hem aangetroffen geldbedrag onvoldoende ontzenuwd. Er is geen onderbouwing gegeven van hetgeen verdachte heeft verklaard over de herkomst van het geld. Daarbij is verdachte niet consistent geweest in zijn verklaringen. Het feit dat het rechtshulpverzoek niet heeft geleid tot bevestigende informatie met betrekking tot hetgeen verdachte heeft verklaard maakt dit oordeel niet anders.
De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geld onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig moet zijn en dat verdachte dat wist. Verdachte heeft zich derhalve opzettelijk schuldig gemaakt aan het witwassen van € 60.020.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 juni 2013, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal 60.020 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat
bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig
misdrijf.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Witwassen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van het voorarrest en verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van € 60.020. Aldus heeft verdachte eraan meegewerkt dat een geldbedrag, afkomstig uit enig misdrijf, aan het zicht van justitie en de fiscus wordt onttrokken en in het betalingsverkeer wordt gebracht, hetgeen een ernstige aantasting van de integriteit van het (internationaal) financieel en economisch bestel betekent. Verdachte heeft hiermee ook indirect het plegen van die misdrijven bevorderd, want zonder personen als verdachte die aan criminele gelden een schijnbaar legale herkomst verschaffen, is het genereren van illegale winsten aanmerkelijk minder lucratief.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Omdat de rechtbank – anders dan – kennelijk - de officier van justitie - rekening houdt met het lange tijdverloop in deze zaak, komt de rechtbank tot een andere straf dan de officier van justitie.
6.3.
Bijkomende straf
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 60.020, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met betrekking tot dat voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, is begaan of voorbereid.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het onder 3.5. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
één (1) maand;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd:
- een geldbedrag van € 60.020.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W. Veldhuijzen van Zanten, voorzitter,
mr. W.J. van Andel en mr. T. van Muijden, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.L. Meyer,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 april 2016.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van bevindingen en overdracht d.d. 15 juni 2013 (AH-001).
3.Kennisgeving van in beslagneming van geld d.d. 9 juli 2013 (AH-002B) en fotobijlagen (D-008-D-013).
4.Proces-verbaal van verhoor van verdachte bij inverzekeringstelling d.d. 14 juni 2013 (V1-01).
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 juni 2013 (V1-02).
6.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 25 juni 2013 (V1-03).
7.Schriftelijke bescheid, te weten een beëdigde vertaling vanuit het Albanees naar het Nederlands van de notariële verklaring d.d. 24 juni 2013 (D-021).
8.Schriftelijk bescheid d.d. 15 juni 2013 van Interpol Tirana (D-018) en schriftelijk bescheiden d.d. 15 en 16 juni 2013 van Europol (D-019 en D-020).
9.De door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring.