ECLI:NL:RBNHO:2016:3869

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 maart 2016
Publicatiedatum
11 mei 2016
Zaaknummer
15/821143-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne door verdachte met voorwaardelijk opzet op grotere hoeveelheid dan gecommuniceerd

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 maart 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 16 december 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk ongeveer 3951,2 gram cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, geboren in Colombia en thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol, heeft tijdens de rechtszitting verklaard dat hem was verteld dat hij twee kilogram cocaïne zou meenemen. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte verantwoordelijk was voor de gehele hoeveelheid cocaïne die in zijn bagage werd aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft het feit bekend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat hij voor de invoer van de overige circa 1,9 kilogram cocaïne voorwaardelijk opzet heeft gehad.

De rechtbank heeft de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gebaseerd op verschillende bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en proces-verbalen van de douane. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde feit opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet oplevert. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 36 maanden geëist, maar de rechtbank heeft, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, besloten om een gevangenisstraf van 32 maanden op te leggen. De rechtbank heeft daarbij de ernst van het feit en de schadelijke gevolgen van cocaïnegebruik voor de gezondheid van personen in aanmerking genomen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/821143-15 (P)
Uitspraakdatum: 30 maart 2016
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 maart 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Colombia),
thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M.H.G. Peters, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.C.M. Sprenger, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 december 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 3951,2 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Oordeel van de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het proces-verbaal d.d. 16 december 2015 (dossierpagina’s 9 en 10);
  • het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 17 december 2015 met bijlagen (dossierpagina’s 43-47);
  • een schriftelijk bescheid, te weten een Deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 24 december 2015 met als kenmerk A065.5.106644 en laboratoriumnummer 12742 X 15 (losse bijlage).
Nadere bewijsoverweging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hem verteld was dat hij twee kilogram cocaïne zou meenemen. De rechtbank acht verdachte echter verantwoordelijk voor de gehele hoeveelheid van circa 3,9 kilogram cocaïne, die in zijn bagage is aangetroffen. Verdachte, die zich voor dit transport heeft ingelaten met drugscriminelen, heeft immers verklaard dat hij niet aanwezig was bij de preparatie van de koffers en dat hij deze koffers ook niet heeft gecontroleerd. Door na te laten voorafgaand aan zijn vertrek nader onderzoek te doen naar de aard en inhoud en het gewicht van de aan hem verstrekte bagage met smokkelwaar, heeft hij zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij meer dan de hem door de organisatie kennelijk toegezegde maximale hoeveelheid van twee kilogram zou vervoeren.
De rechtbank is met de raadsman – gelet op het voorgaande – van oordeel dat verdachte ten aanzien van de invoer van de overige circa 1,9 kilogram cocaïne voorwaardelijk opzet heeft gehad.
3.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 december 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 3.951,2 gram, van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer dat de volle opzet van verdachte slechts op twee kilo was gericht, juridisch niet relevant is. De officier heeft geconcludeerd dat de totale hoeveelheid voor rekening komt van verdachte, nu het op zijn weg had gelegen om de hoeveelheid te controleren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de aangetroffen hoeveelheid cocaïne boven de twee kilo. De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging uit te gaan van het oriëntatiepunt voor twee kilo. Tevens heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de omstandigheden waaronder het gebeurde heeft plaatsgehad, te weten verdachtes’ bijna uitzichtloze situatie, zijn leeftijd en gezondheidsproblemen en het feit dat verdachte first offender is. De raadsman heeft verzocht aan verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 3.951,2 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De totale hoeveelheid cocaïne geldt naar het oordeel van de rechtbank als uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf. De rechtbank is van oordeel dat in de persoonlijke omstandigheden van verdachte grond is gelegen enigszins matigend af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd en die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
32 (tweeëndertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.W. Groenendijk, voorzitter,
mr. R. van der Heijden en mr. D.G.M. van den Hoogen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. N. de Roo,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 maart 2016.
Mr. D.G.M. van den Hoogen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.