In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 maart 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 16 december 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk ongeveer 3951,2 gram cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, geboren in Colombia en thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol, heeft tijdens de rechtszitting verklaard dat hem was verteld dat hij twee kilogram cocaïne zou meenemen. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte verantwoordelijk was voor de gehele hoeveelheid cocaïne die in zijn bagage werd aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft het feit bekend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat hij voor de invoer van de overige circa 1,9 kilogram cocaïne voorwaardelijk opzet heeft gehad.
De rechtbank heeft de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gebaseerd op verschillende bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en proces-verbalen van de douane. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde feit opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet oplevert. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 36 maanden geëist, maar de rechtbank heeft, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, besloten om een gevangenisstraf van 32 maanden op te leggen. De rechtbank heeft daarbij de ernst van het feit en de schadelijke gevolgen van cocaïnegebruik voor de gezondheid van personen in aanmerking genomen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.