ECLI:NL:RBNHO:2016:3868

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 maart 2016
Publicatiedatum
11 mei 2016
Zaaknummer
15/821169-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne in Nederland met bewezenverklaring en strafoplegging

Op 30 maart 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlemmermeer, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 december 2015 te Schiphol opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De verdachte, geboren in Italië en thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol, werd beschuldigd van het overtreden van de Opiumwet. Tijdens de openbare terechtzitting op 16 maart 2016 heeft de verdachte bekend en zijn raadsvrouw heeft gepleit voor een lagere straf dan geëist door de officier van justitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende bewijsmiddelen in overweging genomen, waaronder proces-verbalen en een deskundigenrapport van het Douane Laboratorium.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de totale hoeveelheid ingevoerde cocaïne, die bestemd was voor verdere verspreiding, van groot belang is bij het bepalen van de strafmaat. De strafeis van de officier van justitie werd als passend beschouwd, en er waren geen redenen om van deze eis af te wijken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/821169-15 (P)
Uitspraakdatum: 30 maart 2016
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 maart 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Italië),
thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M.H.G. Peters, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J.E.J. Coenraad, advocaat te Zandvoort, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 december 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Oordeel van de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het proces-verbaal d.d. 20 december 2015 (dossierparagraaf 2.4);
  • het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 21 december 2015 met bijlagen (dossierparagraaf 3.3);
  • een schriftelijk bescheid, te weten een Deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 28 december 2015 met als kenmerk A065.5.107744 en laboratoriumnummer 12857 X 15 (losse bijlage).
3.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 december 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer dat de opzet van verdachte slechts op de invoer van één kilo was gericht, juridisch gezien niet relevant is. Bewezenverklaard kan worden dat verdachte een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne Nederland heeft binnengebracht. Wat betreft de strafmaat dient naar de totale hoeveelheid gekeken te worden. Verdachte mocht er niet vanuit gaan dat criminelen zich aan hun woord hielden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht af te wijken van de oriëntatiepunten en een aanmerkelijk lagere straf op te leggen dan de straf geëist door de officier van justitie, te weten een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Hiertoe heeft de raadsvrouw bepleit dat de opzet van verdachte (de rechtbank begrijpt: vol opzet) was gericht op de invoer van één kilo en de rechtbank verzocht bij het bepalen van de straf uit te gaan van één kilo. Tevens heeft de raadsvrouw verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met de hoge leeftijd van verdachte, zijn handicap en het gegeven dat verdachte in een erbarmelijke situatie verkeerde; hij is al 19 jaar dakloos en leeft van voedselverstrekking.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij had afgesproken dat het om 1 kilogram zou gaan. Verder heeft verdachte verklaard dat hij bij het aannemen van de koffers niet heeft gevraagd waar de drugs verstopt zaten en hoeveel het was. Zonder enige controle ging hij er vanuit dat de afgesproken één kilo in de koffer zat. De rechtbank is van oordeel dan onder deze omstandigheden de totale hoeveelheid ingevoerde cocaïne voor rekening van verdachte komt, die zelf verantwoordelijk is voor hetgeen hij in zijn koffer meevoert. Bovendien had verdachte te maken met criminelen, zodat van gerechtvaardigd vertrouwen dat ‘slechts’ de afgesproken hoeveelheid zou worden verpakt, geen sprake kan zijn geweest. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2.495,3 gram cocaïne, deels in voorwaardelijke zin. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de totale hoeveelheid ingevoerde cocaïne als uitgangspunt heeft te gelden bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf.
Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemden duur moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
27 (zevenentwintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van der Heijden, voorzitter,
mr. M.W. Groenendijk en mr. D.G.M. van den Hoogen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. N. de Roo,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 maart 2016.
Mr. D.G.M. van den Hoogen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.