ECLI:NL:RBNHO:2016:3522

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
C/15/239302 / HA RK 16/24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in bestuursrechtelijke zaak

Op 22 april 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een bestuursrechtelijke zaak. Het verzoek was gericht tegen de rechters S.K.A. Efstratiades (voorzitter), H. de Jong en M.W. Koenis. De verzoeker had tijdens een zitting op 27 januari 2016 gevraagd om getuigen te horen, maar de rechters hadden besloten om deze verzoeken af te wijzen. De verzoeker stelde dat deze beslissing een vermoeden van vooringenomenheid bij de rechters opriep, omdat hij meende dat de rechters de geloofwaardigheid van de inspecteur van de Belastingdienst vooropstelden. De rechters stelden echter dat hun beslissing om de getuigen niet te horen een procesbeslissing was en dat er geen sprake was van partijdigheid. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechters niet onbegrijpelijk was en dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond vormden voor wraking en wees het verzoek af. De rechtbank besloot dat het proces in de hoofdzaken voortgezet moest worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/23902 / HA RK 16/24
Beslissing van 22 april 2016
op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde [gemachtigde] .
Het verzoek is gericht tegen:
mr. S.K.A. Efstratiades (voorzitter),
mr. H. de Jong en
mr. M.W. Koenis,
hierna te noemen: de rechters.

1.Procesverloop

1.1
Tijdens de zitting van 27 januari 2016 heeft verzoeker de wraking verzocht van de rechters in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie bestuur, aanhangige zaken met als zaaknummers HAA 15/162, HAA 15/163 en HAA 15/164, hierna te noemen: de hoofdzaken.
1.2
De rechters hebben niet in de wraking berust en hebben bij brief van 17 februari 2016 gezamenlijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 8 april 2016. Verzoeker, de rechters en verweerder in de hoofdzaken (de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam) zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde] . Van de rechters zijn verschenen mr. S.K.A. Efstratiades en mr. M.W. Koemis. Verweerder in de hoofdzaken heeft van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.Feiten

Op de zitting van 27 januari 2016 waren namens verweerder in de hoofdzaken aanwezig: [A] (hierna: [A] ), [B] en [C] (hierna: [C] ). Verzoeker heeft bij aanvang van de zitting verklaard bezwaar te hebben de aanwezigheid van [A] en [C] , omdat hij, zoals hij al eerder zou hebben aangegeven, deze personen als getuigen wenst te horen. De rechters hebben verzoeker vervolgens in de gelegenheid gesteld dit getuigenverzoek (nader) toe te lichten, waarbij verzoeker onder andere specifiek de vraag is gesteld aan te geven van welke feiten hij bewijs wil leveren door middel van getuigen. Uiteindelijk hebben de rechters het onderzoek ter zitting geschorst om zich te beraden over het door verzoeker gedane verzoek. Blijkens het proces-verbaal van de zitting is na de hervatting van het onderzoek als beslissing van de rechtbank het volgende medegedeeld:
De rechtbank ziet af van het horen van [A] als getuige. [A] is een procespartij en uit vaste jurisprudentie van de belastingkamer van de Hoge Raad vloeit voort dat een procespartij niet als getuige kan worden gehoord.
Voorts ziet de rechtbank af van het horen van [C] als getuige, omdat eiser het bewijsaanbod niet voldoende heeft geconcretiseerd en gespecificeerd en het aanbod voorts niet ter zake dienend is.”
Daarop heeft verzoeker verklaard genoodzaakt te zijn de rechters te wraken.

3.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek, kort samengevat, aangevoerd dat hij een vermoeden van vooringenomenheid heeft, omdat hij al vanaf de bezwaarfase in de hoofdzaken heeft aangedrongen op het horen van de verzochte getuigen. Dit verzoek heeft verzoeker ter zitting herhaald en toegelicht. De rechters hebben dit verzoek afgewezen. Uit deze beslissing kan naar de mening van verzoeker niets anders worden afgeleid dan dat de rechters op voorhand uitgaan van de geloofwaardigheid van de inspecteur van de Belastingdienst. De rechters vinden het immers kennelijk voldoende om [A] en [C] slechts als zogenoemde informanten ter zitting te horen in plaats van als getuigen, waarbij verzoeker hen ‘echt zou kunnen ondervragen’, aldus verzoeker. Voorts is verzoeker het niet eens met de beslissing van de rechters dat [A] als zijnde een procespartij niet als getuige kan worden gehoord.

4.Het standpunt van de rechters

De rechters hebben aangegeven met klem te bestrijden dat er sprake is van partijdigheid of het wekken van de schijn van partijdigheid. Volgens de rechters valt in het geheel niet in te zien dat het ter zitting nemen van de beslissing om twee personen niet als getuigen te horen tot de conclusie zou moeten leiden dat de kennelijk bij verzoeker bestaande vrees dat van vooringenomenheid sprake is, gerechtvaardigd is. De rechters hebben verzocht het wrakingsverzoek af te wijzen.

5.Beoordeling

5.1
Op grond van het hier toepasselijke artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de zogenoemde subjectieve toets). Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is (de zogenoemde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
5.2
Gesteld noch gebleken is dat de rechters jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, zodat de subjectieve toets geen grond voor wraking oplevert.
5.3
Met betrekking tot de objectieve toets overweegt de wrakingskamer het volgende. De beslissing van de rechters om [A] en [C] niet als getuigen te horen, dient te worden aangemerkt als een procesbeslissing. Het is vaste rechtspraak dat dergelijke beslissingen in beginsel geen grond voor wraking opleveren. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk al dan niet juist moet worden geacht, leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer en kan slechts in eventueel hoger beroep worden getoetst (in de onderhavige zaken door het Gerechtshof te Amsterdam). Dit is slechts anders indien een procesbeslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is. De procesbeslissing is niet onbegrijpelijk en is deugdelijk gemotiveerd. Voorts hebben de rechters zich met hun beslissing, anders dan verzoeker aanvoert, slechts uitgelaten over het verzoek om [A] en [C] als getuigen te horen en zijn zij met hun afwijzende beslissing op dat verzoek niet inhoudelijk vooruitgelopen op hun eindoordeel in de hoofdzaken. .
5.4
De wrakingskamer is van oordeel dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden en vormen derhalve geen grond voor wraking. De wrakingskamer zal het verzoek daarom afwijzen.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
wijst het verzoek om wraking van de rechters af;
6.2
beveelt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek;
6.3
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechters en verweerder in de hoofdzaken een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A.M. van der Heijden, mr. C.E. van Oosten-van Smaalen en mr. S. Jongeling, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2016.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.