ECLI:NL:RBNHO:2016:3446

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
C/15/240599 / HA RK 16-47
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

Op 4 april 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zitting houdende in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoeker zonder vaste woon- of verblijfplaats. Het verzoek was gericht tegen mr. J.M. Sassenburg, de rechter in een aanhangige strafzaak. Verzoeker had op 8 maart 2016 ter zitting de wraking verzocht, stellende dat hij niet onder de Nederlandse rechtsmacht viel en dat hij onvoldoende tijd had gekregen om zijn verdediging te voeren. De rechter en de officier van justitie in de hoofdzaak hebben schriftelijk gereageerd op het verzoek, waarbij zij geen gebruik maakten van de gelegenheid om ter zitting te verschijnen.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat het standpunt van verzoeker over de rechtsmacht van de rechter geen blijk van vooringenomenheid opleverde. De procedure was gevolgd zoals voorgeschreven in het Wetboek van Strafvordering en er waren geen feiten of omstandigheden die duidden op een vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker ter zitting bijstand had van een advocaat en dat hij voldoende gelegenheid had gekregen om zijn verdediging te voeren.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat, behoudens nieuwe feiten of omstandigheden, een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/240599 / HA RK 16-47
Beslissing van 4 april 2016
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ter lande,
verzoeker,
raadsman mr. A.J.J. van der Heiden, advocaat te Den Helder.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. J.M. Sassenburg,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 8 maart 2016 ter zitting de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie Straf, locatie Alkmaar aanhangige zaak met als parketnummers 15.253603.15 en 13/684266-13, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd. De officier van justitie in de hoofdzaak heeft eveneens schriftelijk gereageerd.
1.3.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van woensdag 30 maart 2016. Verzoeker, de rechter en de officier van justitie in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De rechter en de officier van justitie in de hoofdzaak hebben vooraf bericht geen gebruik te zullen maken van de geboden gelegenheid. Verzoeker noch zijn raadsman zijn verschenen.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. Hij vindt dat hij niet voldoende tijd heeft gekregen om het woord te voeren. Tevens vindt hij dat hij niet berecht kan worden omdat hij niet onder de jurisdictie van de rechter valt.

3.De reactie van de rechter

3.1.
De rechter heeft als volgt gereageerd op het standpunt van verzoeker. Het standpunt van verzoeker dat hij niet onder de Nederlandse rechtsmacht valt levert geen blijk van vooringenomenheid op. Bij de behandeling is de procedure gevolgd zoals voorgeschreven in het Wetboek van Strafvordering. Tijdens de behandeling ter terechtzitting hebben zich geen feiten en omstandigheden voorgedaan die aanwijzingen opleveren voor een vooringenomenheid van de rechter met betrekking tot verzoeker.

4.De reactie van de officier van justitie

4.1.
De officier van justitie heeft als volgt gereageerd op het standpunt van verzoeker. Tijdens de zitting van 8 maart 2016 heeft verzoeker geen gronden aangevoerd die tot toewijzing van het wrakingsverzoek kunnen leiden. Van een objectief gerechtvaardigde vrees bij verzoeker dat sprake zou kunnen zijn van vooringenomenheid aan de zijde van de gewraakte rechter is ook overigens niet gebleken.

5.De beoordeling

5.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
5.2.
De feiten en omstandigheden met betrekking tot rechtsmacht van de rechter, die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking.
5.3.
Voorts is de wrakingskamer niet gebleken dat verzoeker, zoals hij naar voren brengt, onvoldoende tijd heeft gekregen om het woord – of in bredere zin zijn verdediging – te voeren. Uit het proces-verbaal dat is opgemaakt van de zitting van 8 maart 2016 en dat door verzoeker niet is bestreden, blijkt niet dat verzoeker het woord niet heeft kunnen voeren. Voorts blijkt uit dit proces-verbaal dat verzoeker ter zitting bijstand heeft gehad van een advocaat en dat de rechter verzoeker gelegenheid heeft geboden om tijdens een schorsing met zijn raadsman te overleggen, van welke gelegenheid verzoeker ook gebruik heeft gemaakt.
5.4.
Gelet op het voorgaande zal de wrakingskamer het verzoek afwijzen.
Beslissing
De rechtbank
5.5.
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af.
5.6.
bepaalt dat, behoudens nieuwe feiten of omstandigheden, een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen.
5.7.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de officier van justitie in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden.
5.8.
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team Straf, locatie Alkmaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.F. van Hoorn, voorzitter, mr. S.M. Jongkind-Jonker en mr. D.D.M. Hazeu, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Bruijn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2016.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.