ECLI:NL:RBNHO:2016:321

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
C/15/234501/FA RK 15-6727
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder en toewijzing gezag vader over minderjarige na ernstige bedreiging in ontwikkeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 januari 2016 een beschikking gegeven in een familiezakenprocedure. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder over de minderjarige te beëindigen en de vader met het gezag te belasten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen, wat heeft geleid tot ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van het kind. De vader heeft het kind erkend en het kind woont sinds juli 2014 bij hem. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder een rapport van de Raad van 29 oktober 2015, waarin werd aangegeven dat het kind gediagnosticeerd is met het syndroom van Asperger en zich goed ontwikkelt in de huidige situatie bij de vader. De moeder heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad en heeft ingestemd met de beëindiging van haar gezag. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van het kind is dat de vader met het gezag wordt belast, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
SCH
zaak-/rekestnr.: C/15/234501 / FA RK 15-6727
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 14 januari 2016
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming Noord-Holland,
locatie te Haarlem,
hierna te noemen: de Raad,
betreffende
de minderjarige
[naam kind], geboren op [geboortedatum] te Hoorn,
hierna te noemen: [het kind],
waarin als belanghebbenden worden aangemerkt:
[naam moeder],
wonende te Wervershoof,
hierna te noemen: de moeder,
[naam vader],
wonende te Andijk,
hierna te noemen: de vader,
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Alkmaar,
hierna te noemen: de GI.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de Raad van 2 november 2015;
- de brief, met bijlagen, van de Raad van 15 december 2015.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 december 2015 in aanwezigheid van de Raad, vertegenwoordigd door mevrouw [naam 1], de ouders en de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [naam 2].
1.3 [
het kind] is in de gelegenheid gesteld in raadkamer te worden gehoord. Van deze gelegenheid heeft hij geen gebruik gemaakt.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie gehad waaruit [het kind] is geboren. De vader heeft [het kind] erkend. De moeder heeft van rechtswege het eenhoofdig gezag over [het kind]. [het kind] woont sinds juli 2014 bij zijn vader, diens partner, broer [naam kind 2] (meerderjarig) en halfzusje [naam kind 3] (6 maanden).
2.2
Bij beschikking van deze rechtbank van 28 augustus 2014 is [het kind] onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland tot 28 augustus 2015. Deze ondertoezichtstelling is bij beschikking van deze rechtbank van 29 juli 2015 verlengd tot 28 augustus 2016.

3.Verzoek

3.1
De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen en stelt voor om de vader te belasten met het gezag over [het kind]. Aan dit verzoek legt de Raad ten grondslag dat [het kind] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en ontwikkeling van [het kind] aanvaardbaar te achten termijn. Ter onderbouwing van dit verzoek verwijst de Raad naar het rapport van 29 oktober 2015.
3.2
In dit rapport staat het volgende vermeld. Vanwege een suïcide poging van moeder en de daarop volgende opname van moeder in het ziekenhuis is [het kind] in beginsel tijdelijk bij zijn vader gaan wonen. Sinds [het kind] bij zijn vader woont is bij hem de wens ontstaan om bij zijn vader te blijven wonen en bij zijn vader op te groeien. De Raad geeft aan dat [het kind] is gediagnosticeerd met het syndroom van Asperger, dat [het kind] zich goed ontwikkelt binnen de huidige situatie en dat vader en diens partner lijken aan te sluiten bij de specifieke opvoedingbehoefte van [het kind]. Sinds zes jaar volgt [het kind] weer onderwijs en ook hier lijkt hij zich voorspoedig te ontwikkelen. Bij gezamenlijk gezag van de vader en de moeder kunnen er problemen ontstaan en beide ouders ervaren gezamenlijk gezag als belemmerend. De Raad komt daarom tot de conclusie dat vader belast dient te worden met het gezag. Vader is de feitelijke opvoeder van [het kind] en door hem met het gezag te belasten is hij in staat om beslissingen rondom [het kind] te nemen. Door vader te belasten met het gezag zal de juridische situatie in overeenstemming zijn met de feitelijke situatie. Alle partijen en met name moeder zijn het er over eens dat vader belast dient te worden met het gezag. Daarbij heeft [het kind] zelf aangegeven dat hij bij zijn vader wil opgroeien. Volgens de Raad heeft [het kind] de leeftijd en de mogelijkheden om deze keuze zelf te maken en is om die reden een thuisplaatsing bij moeder niet meer aan de orde. Het is van belang dat [het kind] duidelijkheid krijgt over zijn verblijfplaats en toekomstperspectief bij zijn vader.

4.Verweer

De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij geen verweer voert tegen het verzoek van de Raad tot beëindiging van haar gezag over [het kind]. Voorts kan zij zich erin vinden dat de vader met het gezag over [het kind] wordt belast.

5.Beoordeling

5.1.1 Op grond van artikel 1:266, eerste lid, onder a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan, voor zover hier relevant, de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn
5.1.2 De rechtbank is op grond van het rapport van de Raad van 29 oktober 2015 en het verhandelde ter zitting van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, van het BW is voldaan. Nu voorts ter zitting is gebleken dat alle betrokkenen het eens zijn met de verzochte ontheffing, [het kind] te kennen heeft gegeven zich in de verzochte ontheffing te kunnen vinden en het belang van [het kind] zich hiertegen niet verzet, zal de rechtbank het verzoek van de Raad om het gezag van de moeder over [het kind] te beëindigen toewijzen.
5.2.1 Ingevolge artikel 1:274, tweede lid, van het BW kan ingeval van beëindiging van het gezag van een ouder, die het gezag alleen uitoefent, de andere ouder de rechtbank te allen tijde verzoeken met de uitoefening van het gezag te worden belast. Dit verzoek wordt ingewilligd indien de rechtbank dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.
In artikel 1:275, eerste lid, van het BW is bepaald dat de rechtbank een voogd over de minderjarige benoemt indien de andere ouder het gezag niet voortaan alleen uitoefent.
5.2.2 De Raad heeft voorgesteld om de vader met het gezag over [het kind] te belasten. De rechtbank is op grond van het rapport van de Raad van 29 oktober 2015 en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de vader prima in staat is om het gezag over [het kind] uit te oefenen en dat dit ook in het belang is van [het kind]. De ouders, [het kind] en de GI hebben te kennen gegeven zich in dit voorstel van de Raad te kunnen vinden.
5.2.3 De rechtbank stelt vast dat de vader geen verzoek heeft ingediend om te worden belast met het gezag over [het kind] als bedoeld in artikel 1:274, tweede lid, van het BW. In dat geval dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, van het BW een voogd over [het kind] te benoemen. De rechtbank acht het echter niet juist om de vader tot voogd over [het kind] te benoemen nu in artikel 1:245, derde lid, van het BW staat vermeld dat ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door een ouder en dat voogdij door een ander dan een ouder wordt uitgeoefend. Nu het in het belang is van [het kind] dat zijn vader het gezag over hem uitoefent, zal de rechtbank daartoe op grond van artikel 1:275, eerste lid, van het BW in samenhang gelezen met artikel 1:245, derde lid, van het BW beslissen.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
beëindigt het gezag van de moeder [naam moeder], geboren op [geboortedatum] te Grootebroek, over de minderjarige [naam kind], geboren op [geboortedatum] te Hoorn;
6.2
bepaalt dat de vader [naam vader], geboren op [geboortedatum] te Hoorn, wordt belast met het gezag over voornoemde minderjarige [het kind];
6.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Friedberg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Horio, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2016.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.