6.2.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een jonge vrouw tijdens haar werkzaamheden bij de Burger King de stuipen op het lijf gejaagd door op agressieve wijze zijn handen in een pistoolbeweging op haar te richten en pang, pang te roepen. Voorts heeft verdachte een andere jonge vrouw op straat mishandeld door onverhoeds met zijn elleboog hard in haar zij te stoten en tegen haar been te schoppen, waardoor zij pijn heeft ondervonden. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan. Zonder enige aanleiding heeft verdachte zich bijzonder agressief en dreigend opgesteld tegenover willekeurige slachtoffers. Dergelijke gedragingen brengen niet alleen bij de slachtoffers maar ook in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Voorts heeft verdachte goederen van zijn ouders in de garage bij hun woning vernield en beschadigd. Dat zijn niet alleen ergerlijke feiten maar hebben bovendien extra impact voor mensen op leeftijd als die feiten door hun inmiddels ruim volwassen kind worden gepleegd.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 29 februari 2016, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van vermogens- en geweldsdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
Dit heeft verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
- de brief van dr. [naam] , psychiater bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) van 7 december 2015 in het kader van een trajectconsult. Op grond van de stukken adviseert dr. [naam] een rapportage door een psychiater uit te laten voeren. Zij acht echter de uitvoering van die rapportage op dat moment niet haalbaar nu verdachte in het verleden heeft geweigerd mee te werken aan het opstellen van een Pro Justitia rapportage en ook thans weigert met haar in gesprek te gaan.
- de brief van dr. [naam] , psychiater bij het NIFP van 31 december 2015 in het kader van een voorgeleidingsconsult. Uit voorinformatie komt naar voren dat verdachte een zorgwekkende zorgmijder is en voor veel overlast zorgt. Verdachte zou in het verleden gediagnosticeerd zijn met schizofrenie van het gedesorganiseerde type, middelengebruik en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. In het verleden zijn diverse gedwongen opnames geweest. Diagnostiek komt niet van de grond. Hoewel bij het huidige onderzoek mogelijk aanwijzingen voor psychotische kenmerken aanwezig zijn, is er geen indicatie voor plaatsing in een PPC.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 26 februari 2016 van
[naam]als reclasseringswerkster verbonden aan
GGZ Reclassering Palier.In het rapport is – zakelijk weergegeven – het volgende vermeld.
Betrokkene is een 47-jarige man, opgegroeid met twee zussen in [plaats] . Zijn jeugd was zorgeloos en de band met zijn ouders was goed. Na de MAVO gaat betrokkene naar de MTS. In 1997 is de knie van betrokkene verbrijzeld door een ongeluk. Volgens betrokkene is zijn gedrag na dat ongeluk veranderd. Betrokkene doet wel examen voor de MTS, maar behaalt geen diploma.
Betrokkene komt veelvuldig met justitie in aanraking en staat geregistreerd als veelpleger.
Er is sprake van een slechte sociale integratie. Zo lijkt betrokkene niet over dagbesteding te beschikken en heeft hij geen vaste woon- of verblijfplaats. Hij verkrijgt inkomsten middels een Wajong-uitkering. Er is geen actueel beeld wat betreft middelenproblematiek daar betrokkene hier geen openheid over geeft. In het verleden zou dit delict gerelateerd zijn geweest.
Betrokkene staat bekend als een ‘zorgwekkende zorgmijder’ en er is sprake van psychiatrische problematiek. Diagnostiek teneinde een actueel beeld te verkrijgen van zijn problematiek over (on)mogelijkheden is geïndiceerd, maar niet haalbaar gebleken. Betrokkene weigert iedere vorm van hulpverlening.
GGZ reclassering Palier schat de kans op recidive als zeer hoog. Tevens acht Palier de kans op het onttrekken aan voorwaarden hoog, gezien het feit dat betrokkene tot op heden niet wenst mee te werken aan toezicht en een behandeltraject vanuit de reclassering. Gezien bovenstaande is het niet mogelijk een plan van aanpak binnen een voorwaardelijk (ISD-)kader op te stellen.
Betrokkene zal intramuraal onderzocht moeten worden om te komen tot een DSM-classificatie. Met deze diagnose kan betrokkene worden aangemeld bij het Indicatieorgaan voor de Forensische Zorg. GGZ reclassering Palier heeft geconstateerd dat het onmogelijk is het recidiverisico te beïnvloeden met een ambulant plan van aanpak. Wellicht dat het gedrag van betrokkene kan worden beïnvloed met een klinisch plan van aanpak.
Advies: onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
Ter terechtzitting heeft mevrouw [naam] het advies onderschreven. Afhankelijk van de resultaten van het onderzoek dient te worden bekeken welke kliniek geschikt is voor verdachte.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen. Verdachte heeft ter terechtzitting meegedeeld dat hij beschikt over een kamer in Hoorn en een klein zeilbootje met een kajuit in Bremerhaven. Verdachte vaart als vrijwilliger (scheepsjongen) op een binnenvaartschip en wil een opleiding volgen voor bootsman en daarna voor kapitein. Op de vragen van de rechtbank naar hoe – wat – waar en wanneer wil verdachte geen enkel antwoord geven. De rechtbank constateert dat hetgeen verdachte heeft aangevoerd ten aanzien van zijn persoonlijke omstandigheden en plannen, voorts op geen enkele wijze verifieerbaar is.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat verdachte, gezien zijn zorgmijdende houding, niet bij hulpinstanties in beeld komt zodat er sinds jaren geen toetsing voor opname in het kader van de BOPZ meer heeft kunnen plaats vinden.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren dient te worden opgelegd, nu de door verdachte begane feiten misdrijven betreffen waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, verdachte in de afgelopen vijf jaren driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen, onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging hiervan, er ernstig rekening mee gehouden moet worden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel eist. Teneinde de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, alsmede de maatschappij zo optimaal mogelijk te beschermen, zal de rechtbank bepalen dat de gehele duur van de maatregel ten uitvoer gelegd dient te worden en dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis onder verschillende parketnummers in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop niet in mindering dient te worden gebracht.
De rechtbank zal bepalen dat na zes maanden een tussentijdse toetsing van de maatregel dient plaats te vinden.
Gezien het vorenstaande en de te nemen beslissing, is opheffing van de voorlopige hechtenis zoals door de raadsman verzocht niet aan de orde. Wel zal de rechtbank het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis, gegeven in de zaak met parketnummer 15/800534-15 (feit 3) opheffen.