In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, op 25 januari 2016 een beschikking gegeven in een bezwaarschrift tegen de afname en verwerking van DNA van een veroordeelde. De veroordeelde had op 22 december 2015 een bezwaarschrift ingediend, gericht tegen het bevel van de officier van justitie tot afname van DNA, dat op 9 december 2015 was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat het tijdsverloop van bijna drie jaar tussen de veroordeling op 19 november 2012 en het bevel van de officier van justitie op 23 oktober 2015, in combinatie met de overige omstandigheden van de zaak, leidde tot de conclusie dat de afname van DNA disproportioneel was. De rechtbank benadrukte dat de wetgever beoogde dat het bevel tot afname zo spoedig mogelijk na de veroordeling zou worden afgegeven, vooral bij jeugdige veroordeelden. De veroordeelde was ten tijde van de feiten 18 jaar en had sindsdien geen nieuwe strafbare feiten gepleegd. De rechtbank concludeerde dat het recidiverisico zeer klein was en dat de privacy van de veroordeelde onterecht werd geschonden door de lange wachttijd voor de DNA-afname. Daarom werd het bezwaarschrift gegrond verklaard en werd bevolen dat het celmateriaal van de veroordeelde onmiddellijk moest worden vernietigd.