ECLI:NL:RBNHO:2016:304

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
234722
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling

In deze zaak heeft verzoekster, die een totale schuld van € 19.886,39 heeft aan zes schuldeisers, de rechtbank verzocht om BDO Finance B.V. te bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling. Deze regeling hield in dat aan de preferente en concurrente schuldeisers een uitkering zou worden gedaan van respectievelijk 14,58% en 7,29% van hun vorderingen. BDO Finance, die een vordering van € 6.600,23 op verzoekster heeft, heeft echter geweigerd in te stemmen met de regeling, onder andere omdat zij een fraudevordering aanvoert en twijfels heeft over de waarborgen voor de naleving van de verplichtingen door verzoekster.

Tijdens de zitting op 11 januari 2016 heeft verzoekster verklaard dat de fraude al in 2008 heeft plaatsgevonden en dat er een controle op de sollicitatie-inspanningen plaatsvindt door de gemeente Zaanstad. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de redelijkheid van de weigering van BDO Finance om in te stemmen met de schuldregeling. De rechtbank concludeert dat BDO Finance in redelijkheid tot deze weigering kon komen, gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder de lage uitkering die aan haar wordt voorgesteld en de twijfels over de naleving van de verplichtingen door verzoekster.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van verzoekster om BDO Finance te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. Verzoekster heeft aangegeven dat zij in geval van afwijzing van het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord, het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wil handhaven. Dit verzoek zal bij afzonderlijk vonnis worden beslist.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer: C/15/234722
vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 19 januari 2016
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
tegen
DBO Finance B.V., vertegenwoordigd door DBO Incasso B.V.,
[woonplaats]
,
verweerster.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en BDO Finance genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
[verzoekster] heeft bij op 6 november 2015 ter griffie binnengekomen verzoekschrift de rechtbank verzocht BDO Finance te bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw).
1.2.
Ter terechtzitting van 11 januari 2016 zijn [verzoekster] en [A.], vergezeld van [B.] verschenen. BDO Finance heeft schriftelijk verweer gevoerd.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
[verzoekster] heeft een totale schuld van € 19.886,39 aan zes schuldeisers.
2.2.
De vordering van BDO Finance op [verzoekster] bedraagt € 6.600,23.
2.3.
Namens [verzoekster] is een schuldregeling aangeboden, inhoudende dat aan preferente en concurrente schuldeisers een uitkering wordt gedaan van respectievelijk 14,58% en 7,29% tegen finale kwijting van het restant van hun vorderingen.
2.4.
De aangeboden schuldregeling is door de andere schuldeisers, behalve BDO Finance, aanvaard.
2.5.
BDO Finance heeft – onder meer – als reden voor het onthouden van instemming opgegeven dat er sprake is van een fraudevordering. Daarnaast heeft BDO Finance gesteld dat zij er alles aan heeft gedaan om tot een minnelijke oplossing te komen. In het verleden is sprake geweest van een betalingsregeling, maar [verzoekster] is deze betalingsregeling niet nagekomen. Daarnaast heeft BDO Finance als reden opgegeven dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat er waarborgen bestaan om te verzekeren dat Bohoutan zich zal inspannen om meer inkomen te genereren. Evenmin is volgens BDO Finance duidelijk geworden welke verplichtingen er nog meer rusten op [verzoekster] en welke sancties er worden verbonden aan het niet-nakomen van deze verplichtingen. Dit in tegenstelling tot een wettelijk schuldsanerigstraject.
2.6.
[A.] heeft ter terechtzitting namens [verzoekster] onder meer verklaard dat bedoelde fraude al in 2008 is gepleegd. Voorts heeft zij verklaard dat in het minnelijk traject de controle op de sollicitatie-inspanningen – conform de richtlijnen van de NVVK – eenmaal per jaar plaatsvindt door de afdeling schulddienstverlening van de gemeente Zaanstad. De sanctie die is verbonden aan het niet-nakomen van de sollicitatieplicht, zal zijn dat de minnelijke regeling wordt beëindigd. [A.] heeft daarnaast opgemerkt dat uit hoofde van de Participatiewet eveneens een sollicitatieplicht op [verzoekster] rust, die bij niet-nakomen leidt tot een korting op de uitkering, dan wel het intrekken van de gehele uitkering tot gevolg heeft. Volgens [A.] is daarom sprake van een dubbele controle.

3.De beoordeling van het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord

3.1.
Het verzoek zal slechts kunnen worden toegewezen als BDO Finance in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat BDO Finance heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van [verzoekster] of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. Hierbij kan blijkens de parlementaire geschiedenis het ontbreken van de goede trouw een rol spelen. Dit is een omstandigheid die weliswaar niet allesbepalend is, maar die wel meeweegt in het kader van deze belangenafweging
3.2.
Bij de beoordeling van de vraag of BDO Finance in redelijkheid tot de weigering kon komen, moet worden gekeken naar de inhoud van het akkoord. Aanvaarding van het akkoord zal tot gevolg hebben dat (op grond van de prognose) BDO Finance een betaling van € 480,83, zijnde 7,29% van haar vordering tegemoet kan zien.
3.3.
De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de vordering van BDO Finance ziet op de gelden die [verzoekster] destijds van haar [werkgever] heeft ontvreemd. Deze omstandigheid, in combinatie bezien met het feit dat de schuldeisers een relatief laag percentage van de vordering als betaling in het vooruitzicht wordt gesteld, maakt al dat niet kan worden gesteld dat BDO Finance in redelijkheid niet tot weigering van de aangeboden regeling heeft kunnen komen.
3.4.
Voorts begrijpt de rechtbank het betoog van BDO Finance ten aanzien van de waarborgen aldus dat zij van oordeel is dat de waarborgen op de naleving van de verplichtingen, onder welke de sollicitatieverplichting, in de wettelijke regeling beter zijn dan bij een minnelijk akkoord. Ook dit betoog snijdt hout. Namens [verzoekster] is weliswaar verklaard dat de afdeling Schulddienstverlening van de gemeente Zaanstad eenmaal per jaar controleert of zij voldoet aan de inspanningsverplichtingen en dat ook ingevolge de Participatiewet een sollicitatieverplichting geldt, maar naar het oordeel van de rechtbank is het toezicht op de naleving van de verplichtingen in de wettelijke schuldsanering met de benoeming van een bewindvoerder en een rechter-commissaris beter geborgd. Aangezien verzoekster nu geen betaalde arbeid verricht, heeft DBO Finance er belang bij dat de controle op de inspanningen om betaald werk te vinden maximaal is. Ook om die reden kan in dit geval niet worden gezegd dat BDO Finance in redelijkheid niet tot weigering van de aangeboden regeling heeft kunnen komen.
3.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek om BDO Finance te bevelen in te stemmen met de schuldregeling zal worden afgewezen.
3.6.
[verzoekster] heeft desgevraagd verklaard dat zij in geval van afwijzing van het verzoek tot vaststellen van een dwangakkoord het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wil handhaven. Op het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wordt bij afzonderlijk vonnis beslist.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2016.