In deze zaak heeft de huurder de verhuurder gedagvaard in verband met een geschil over de huurprijs van een woning. De huurder heeft de woning gehuurd voor een huurprijs van € 650,00 per maand, maar heeft verzocht om een tijdelijke verlaging van de huurprijs vanwege gebreken, met name vochtproblemen. De huurcommissie heeft in eerdere uitspraken de huurprijs verlaagd tot € 221,98 per maand vanwege ernstige onderhoudsgebreken. De huurder heeft de woning tijdelijk verlaten om de verhuurder in staat te stellen het benodigde onderhoud uit te voeren, maar is in april 2015 weer in de woning gaan wonen en heeft de volledige huurprijs van € 554,94 weer gaan betalen. De huurder vordert nu een verklaring voor recht dat de huurprijs van € 554,94 niet verschuldigd is totdat de gebreken zijn verholpen, of in ieder geval niet eerder dan met ingang van april 2015. De verhuurder betwist deze vordering en stelt dat de gebreken zijn verholpen en dat de huurder het verhelpen van de gebreken heeft tegengewerkt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurcommissie heeft geoordeeld dat de noodzakelijke herstelwerkzaamheden zijn uitgevoerd en dat de huurder onvoldoende heeft onderbouwd dat er nog gebreken zijn. De kantonrechter heeft de primaire vordering van de huurder afgewezen en verklaard dat de huurprijs van € 554,94 verschuldigd is met ingang van 15 januari 2015. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.