Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 2 juli 2015 met producties 1-12
- de conclusie van antwoord met producties 1-32
- het tussenvonnis van 23 september 2015
- het proces-verbaal van comparitie van 19 februari 2016
2.De feiten
“op hoofdlijnen een beoordeling te geven van de tot nu toe gehanteerde aanpak van de planontwikkeling en de risico’s die [Naam b] daarin loopt”. [Deskundige] komt tot een voorstel voor een vervolg van de procedure waarbij het bestemmingsplantraject en het vervolgtraject met betrekking tot de selectie en de consortia parallel worden gestart, waarbij een aantal aanbevelingen wordt gedaan. Deze zijn blijkens de rapportage gefundeerd op de bevindingen dat een duidelijk plan van aanpak ontbreekt, de projectfinanciering en grondexploitatie op onderdelen herijkt moet worden en de uitvraag aan de consortia en de aan hen gestelde eisen aanscherping behoeven.
6 mei 2015 rapport uitgebracht en geconcludeerd dat [Achternaam 1] als [Functie 2] en [Functie 1] niet naar behoren heeft gefunctioneerd.
3.Het geschil
- A)
- B)
- C) [Gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [naam eiseres] van € 75.227,16 wegens op grond van het kort geding vonnis onverschuldigd aan haar betaalde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de data dat onverschuldigd aan [Gedaagde] is betaald;
- D) [Gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
- herhaalde malen stakeholders niet, te laat of onjuist heeft geïnformeerd;
- niet de zorgplicht heeft betracht die van een redelijk handelend opdrachtnemer mag worden verwacht; hij had [naam eiseres] er eerder op moeten wijzen dat het nieuwbouwproject een doodlopende weg zou zijn en onaanvaardbare financiële risico’s voor de organisatie zou meebrengen;
- de redelijke instructies van de RvT tot aanpassen van de begroting 2014 en het opstarten van de bestemmingsplanprocedure heeft genegeerd.
1 oktober 2014 met onmiddellijke ingang kon worden beëindigd.
1 oktober 2014 is beëindigd niet. [naam eiseres] geeft in de dagvaarding zelf aan dat pas per
12 oktober 2014 een interim-bestuurder is aangetreden die een analyse heeft gemaakt van
4.De beoordeling
- het vanaf januari 2014 tussen de RvT en [Achternaam 1] gerezen verschil van inzicht over de gevolgde/te volgen procedure met betrekking tot de voorgenomen nieuwbouw;
- het feit dat [Achternaam 1] het voorstel van de RvT om, ter doorbreking van de impasse, een onafhankelijke deskundige te laten adviseren over de gevolgde / te volgen procedure heeft afgewezen;
- de bevindingen van [Deskundige] , waaruit zou blijken dat de tot nu toe gevolgde procedure ter voorbereiding van de nieuwbouw onaanvaardbare risico’s voor [naam eiseres] met zich brengt.
– anders dan [Gedaagde] heeft bepleit – geen afbreuk. Dit laat immers onverlet dat zich daarna omstandigheden konden voordoen die een beroep op artikel 2.3 van het Bouwcontract rechtvaardigen. [Gedaagde] heeft nog gesteld dat er in elk geval geen grond bestaat voor onmiddellijke beëindiging per 1 oktober 2014, omdat de op 12 oktober 2014 aangetreden interim-bestuurder pas nà 1 oktober 2014 kan hebben besloten het project definitief te beëindigen, maar daaraan gaat de rechtbank voorbij. Gesteld noch gebleken is immers dat het nieuwbouwproject na 1 oktober 2014 feitelijk nog is voortgezet. De rechtbank zal dan ook voor recht verklaren dat het Bouwcontract op grond van artikel 2.3 van het Bouwcontract per 1 oktober 2014 per direct is beëindigd.
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)