In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee feiten: opzettelijke mishandeling en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 augustus 2013 in Beverwijk een zware moker naar het slachtoffer heeft gegooid, waarbij deze de moker op zijn schoen raakte. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de mishandeling (feit 1) op grond van noodweer, omdat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat het geweld dat de verdachte gebruikte binnen de grenzen van noodzakelijke verdediging viel.
Wat betreft feit 2, de poging tot zware mishandeling, heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte opzettelijk handelde door de moker te gooien, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan dit feit en een taakstraf van veertig uren opgelegd. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank van mening was dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou vormen. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de omstandigheden van het conflict en de rol van de benadeelde partij.