ECLI:NL:RBNHO:2016:2769

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2016
Publicatiedatum
7 april 2016
Zaaknummer
15/087339-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een moker; vrijspraak voor mishandeling door noodweer; vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee feiten: opzettelijke mishandeling en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 augustus 2013 in Beverwijk een zware moker naar het slachtoffer heeft gegooid, waarbij deze de moker op zijn schoen raakte. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de mishandeling (feit 1) op grond van noodweer, omdat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat het geweld dat de verdachte gebruikte binnen de grenzen van noodzakelijke verdediging viel.

Wat betreft feit 2, de poging tot zware mishandeling, heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte opzettelijk handelde door de moker te gooien, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan dit feit en een taakstraf van veertig uren opgelegd. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank van mening was dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou vormen. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de omstandigheden van het conflict en de rol van de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.087339.14 (P)
Uitspraakdatum: 31 maart 2016
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 maart 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Afghanistan),
ingeschreven in de basisregistratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.G. Hendriks en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R. van den Berg, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 11 augustus 2013 te Beverwijk opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), één of meermalen in het gezicht althans op/tegen het hoofd heeft gestompt/geslagen en/of één of meermalen op/tegen het lichaam heeft gestompt/geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Feit 2
Primairhij op of omstreeks 11 augustus 2013 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, een hamer, naar, althans in de richting van die [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiairhij op of omstreeks 11 augustus 2013 te Beverwijk [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een hamer naar, althans in de richting van die [slachtoffer] gegooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1 en de onder 2 subsidiair ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot feit 1 een beroep gedaan op noodweer c.q. noodweerexces.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de 2 primair ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Op 11 augustus 2013 is. [verdachte] (hierna te noemen: verdachte) als verkoper werkzaam op de Beverwijkse Bazar te Beverwijk. Die dag wordt hij benaderd door [slachtoffer], tevens standhouder op de Beverwijkse Bazar, met klachten over geluidsoverlast, die verdachte zou veroorzaken door de muziek die in zijn winkel wordt afgespeeld. Rond sluitingstijd is [slachtoffer] langs de winkel van verdachte gelopen. Vervolgens wordt er door [slachtoffer] en verdachte over en weer naar elkaar gescholden. [2] Beide mannen lopen naar elkaar toe en er vindt een confrontatie plaats, waarbij [slachtoffer] aan verdachte een kopstoot geeft. [3] Verdachte gaat direct op [slachtoffer] af en slaat hem vervolgens in zijn gezicht en tegen het lichaam. [4]
De twee worden door een omstander uit elkaar gehaald en verdachte loopt terug zijn winkel in. [5] [slachtoffer] is richting de uitgang van de hal gelopen. Verdachte is achter [slachtoffer] aan gerend. [6] Hij had een grote moker in zijn hand en gooide al rennend, met een zwaai, bovenhands de moker in de richting van [slachtoffer]. [7] De afstand tussen verdachte en [slachtoffer] was ongeveer vijf meter. [8] De moker heeft hem op zijn schoen geraakt. [9]
3.4.
Vrijspraak met betrekking tot feit 1
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet ten eerste sprake zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijk aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast moet sprake zijn van een geboden en noodzakelijke verdediging.
De rechtbank constateert dat de getuigenverklaringen in het dossier niet eenstemmig zijn omtrent de aanloop tot de fysieke confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer]. Bij de vaststelling hoe een en ander begon, laat de rechtbank de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 1] zwaar wegen. Van hen is immers niet gebleken dat zij een speciale band met één van partijen onderhouden zodat zij geacht kunnen worden objectief te zijn. Nu [getuige 1] heeft verklaard dat de fysieke confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer] begon met de kopstoot van [slachtoffer] tegen het hoofd van verdachte en de verklaringen van [getuige 3] daarmee niet in strijd zijn, zal de rechtbank daarvan uitgaan. Dit brengt mee dat voldoende aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer], waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
Het door verdachte bij zijn verdediging gebruikte geweld (het slaan in het gezicht en tegen het lichaam van [slachtoffer]) acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden vallen binnen de grenzen van de geboden en noodzakelijke verdediging.
Het beroep op noodweer slaagt en derhalve zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 1.
3.5.
Bewijsoverweging met betrekking tot feit 2
De raadsman heeft betoogd dat er geen sprake is van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en dat tevens niet kan worden gezegd dat verdachtes handelen naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer was gericht op het doen intreden van (zwaar) letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat hij de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Naar zijn uiterlijke verschijningsvorm was het een mislukte worp. Uit niets blijkt dat het om een krachtig gerichte worp ging met de bedoeling om [slachtoffer] te raken.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier valt op te maken dat verdachte naar aanleiding van de kopstoot kwaad en gefrustreerd was. De verdachte is vervolgens zijn winkel binnengegaan, heeft de moker gepakt en is achter [slachtoffer] aan gerend. Vervolgens heeft hij de zware moker op circa vijf meter afstand met kracht bovenhands in de richting van [slachtoffer] geworpen en daarmee [slachtoffer] op de schoen geraakt. Gezien deze afstand en het formaat van de moker acht de rechtbank dat naar algemene ervaringsregels gezegd kan worden dat er een aanmerkelijke kans was op zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer]. De rechtbank acht bewezen dat verdachte door zo te handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel had kunnen toebrengen. De rechtbank leidt deze aanvaarding af uit de aard van de gedragingen en de uiterlijke verschijningsvorm daarvan. Deze zijn dusdanig dat hieruit een aanvaarding van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel blijkt. De rechtbank acht aldus ook het opzet bewezen.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 2
Primairhij op 11 augustus 2013 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, een hamer naar die [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.Kwalificatie

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2:poging tot zware mishandeling

5.Strafbaarheid van het feit en van de verdachte

5.1.
Het beroep op noodweer(exces)
Namens verdachte is met betrekking tot feit 2 primair een beroep gedaan op noodweer c.q. noodweerexces.
Met betrekking tot feit 2 primair heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte nadat hij de kopstoot had gekregen, na tussenkomst van een omstander, terug gelopen is naar zijn winkel. [slachtoffer] is op dat moment richting de uitgang van de hal gelopen/gerend. Op dat moment was de situatie waarin sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen een noodzakelijke verdediging geboden is, tot een einde gekomen. Verdachte heeft er echter vervolgens zelf bewust voor gekozen om de moker te gaan pakken en achter [slachtoffer] aan te gaan. Deze gedraging heeft geen verdedigend maar een aanvallend karakter.
Het beroep op noodweer met betrekking tot feit 2 primair slaagt niet door het ontbreken van de noodzaak tot verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en wordt derhalve verworpen. Een beroep op noodweerexces kan ook niet slagen nu niet is gebleken dat verdachte door een hevige gemoedsbeweging te ver is gegaan in zijn verdediging.
Er is met betrekking tot feit 2 primair geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit en evenmin van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve met betrekking tot dit feit strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van zestig uren, bij niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door dertig dagen hechtenis. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat deze niet- ontvankelijk dient te worden verklaard.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] door een zware moker met kracht in zijn richting te slingeren, waarbij deze moker [slachtoffer] op de schoen heeft geraakt.
Het met kracht werpen van een dergelijk zwaar voorwerp in de richting van een persoon, kan, indien deze persoon daarbij bijvoorbeeld op het hoofd wordt geraakt, (levens)gevaarlijke gevolgen hebben.
Tevens is er in het onderhavige geval sprake geweest van geweld in een openbare ruimte waar ook anderen getuige van zijn geweest, hetgeen bijdraagt aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 april 2015. Verder acht de rechtbank van belang dat verdachte zelf ook nadeel heeft ondervonden van hetgeen tussen hem en [slachtoffer] die dag is gebeurd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.343,30 ingediend tegen verdachte wegens materiele en immateriële schade die hij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De verdachte wordt met betrekking tot feit 1 vrijgesproken ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor een deel van de gestelde schade zou zijn veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat behandeling van de vordering voor zover die ziet op het bewezenverklaarde onder feit 2 primair een onevenredige belasting van het strafgeding vormt. De rechtbank is, gelet op het feit dat de benadeelde partij zelf ook een aanmerkelijk aandeel heeft gehad in dit conflict, van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij niet van zo’n eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Deze kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 22c, 22d, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van hetgeen hem onder feit 1 ten laste is gelegd.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.6 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde onder feit 2 primair.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
VEERTIG (40) URENtaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
twintig (20) dagenhechtenis.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. W. Veldhuijzen van Zanten en mr. B.J.G. Leeuw, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 maart 2016.
Mr. B.J.G. Leeuw en B.H.E. Zuidam zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [verdachte] d.d. 12 augustus 2013; het proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] d.d. 11 augustus 2013.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 11 augustus 2013, het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 15 oktober 2015; het proces-verbaal van aangifte door [verdachte] d.d. 12 augustus 2013, inclusief twee foto’s.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] d.d. 11 augustus 2013; het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 11 augustus 2013; het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 15 oktober 2015; het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 15 september 2013.
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 15 september 2013; het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 11 augustus 2013; het proces-verbaal van aangifte door [verdachte] d.d. 12 augustus 2013.
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] d.d. 11 augustus 2013; het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 15 september 2013.
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] d.d. 11 augustus 2013; de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 17 maart 2016; het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 15 oktober 2015.
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 11 augustus 2013; het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] bij de RC d.d. 15 oktober 2015:
9.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] bij de rechter-commissaris d.d. 15 oktober 2015; het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 15 oktober 2015.