ECLI:NL:RBNHO:2016:2698

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 maart 2016
Publicatiedatum
5 april 2016
Zaaknummer
48139982 OA VERZ 16-37
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding en ernstig verwijtbaar handelen werkgever

In deze zaak heeft Stichting Flore op 10 februari 2016 een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [de werknemer], die sinds 1 januari 2006 als controller en later als algemeen directeur werkzaam was. [de werknemer] heeft op 1 maart 2016 een verweerschrift en tegenverzoek ingediend. Tijdens de zitting op 9 maart 2016 zijn de standpunten van beide partijen toegelicht. Flore heeft als reden voor het verzoek ongeschiktheid en een verstoorde arbeidsverhouding aangevoerd, terwijl [de werknemer] zich verweerde door te stellen dat hij goed functioneerde en dat de verstoorde verhouding niet zijn schuld was.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsverhouding definitief verstoord is geraakt door het handelen van Flore, die [de werknemer] zonder verbetertraject ontheven heeft van zijn functie. De kantonrechter oordeelt dat Flore ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, omdat zij niet heeft voldaan aan haar verplichtingen om [de werknemer] in de gelegenheid te stellen zijn functioneren te verbeteren. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 juni 2016, maar ook de voorwaardelijke ontbinding per 1 april 2016 toegewezen, afhankelijk van de indiensttreding van [de werknemer] bij een andere werkgever. Tevens is Flore veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 40.000,- aan [de werknemer].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.:48139982 OA VERZ 16-37 (WS)
Uitspraakdatum: 30 maart 2016
Beschikking in de zaak van:
de stichting
Stichting Flore,
gevestigd te Heerhugowaard
verzoekende partij in de zaak van het verzoek, verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek
verder te noemen: Flore
gemachtigde: mr. B.M. Dijkstra
tegen
[naam],
wonende te [plaats]
verwerende partij in de zaak van het verzoek, verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek
verder te noemen: [de werknemer]
gemachtigde: mr. R. Muurlink.

1.Het procesverloop

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
1.1.
Flore heeft op 10 februari 2016 een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [de werknemer] heeft op 1 maart 2016 een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 9 maart 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De gemachtigden van partijen hebben pleitnotities overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft Flore bij brief van 8 maart 2016 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
2.1.
[de werknemer] , geboren op [datum] , is op 1 januari 2006 als controller in dienst getreden bij Flore. De laatste functie die [de werknemer] vervulde, is die van Algemeen directeur met portefeuille Financiën en Bedrijfsvoering, met een salaris van € 5.111,96 bruto per maand (deeltijdfactor 0,87).
2.2.
Flore is een interconfessionele onderwijsorganisatie waar 28 basisscholen in Heerhugowaard en omgeving onder vallen. In de periode 2012-2014 heeft een transitie op basis van het transitierapport Flore 2.0 plaatsgevonden. Eén van de elementen van deze transitie is de vorming van een algemene directie die verantwoordelijk is voor de dagelijkse gang van zaken (operationele verantwoordelijkheid).
2.3.
[de werknemer] is per 1 augustus 2012 benoemd als beoogd algemeen directeur met portefeuille financiën en bedrijfsvoering. Naast [de werknemer] is nog een algemeen directeur aangesteld. Het college van bestuur van Flore bestaat uit één persoon, de heer [X] . Naast het college van bestuur bestaat er een raad van toezicht waarvan mevrouw [Y] de voorzitter is.
2.4.
Op 29 januari 2014 heeft een gesprek tussen [X] en [de werknemer] plaatsgevonden. Dit gesprek kende als onderdeel een beoordeling op het functioneren van [de werknemer] als algemeen directeur. Na de transitieperiode is [de werknemer] op 1 augustus 2014 formeel de integrale verantwoordelijkheid als algemeen directeur met portefeuille financiën en bedrijfsvoering toegekend.
2.5.
Op 5 oktober 2015 heeft een doelstellingengesprek tussen [X] en [de werknemer] plaatsgevonden. Voorafgaande aan het gesprek over de doelstellingen heeft [X] aan de hand van door [de werknemer] gedane uitspraken de vertrouwenskwestie aan de orde gesteld. De uitspraken van [de werknemer] over [X] maakten volgens [X] duidelijk dat [de werknemer] twijfelde aan de integriteit van [X] en dat [de werknemer] geen vertrouwen meer had in [X] als bestuurder.
2.6.
Op 6 oktober 2015 heeft nog een gesprek tussen [X] en [de werknemer] plaatsgevonden. Als reactie op de gesprekken heeft [de werknemer] een notitie genaamd “Verwarring in verwachting” opgesteld.
2.7.
Op 2 november 2015 heeft andermaal een gesprek tussen [X] en [de werknemer] plaatsgevonden waarbij ook mevrouw [Y] aanwezig was. [X] heeft [de werknemer] meegedeeld dat de rol van algemeen directeur [de werknemer] niet past en dat beiden zich hebben vergist. Er zouden ook dingen zijn gebeurd die het vertrouwen van [X] in [de werknemer] hebben geschaad. Om die redenen heeft [X] besloten om met
“deze functie voor jou te stoppen en je vanaf heden te ontheffen van je werkzaamheden”(productie 27 verzoekschrift: gespreksverslag).
2.8.
Op 21 januari 2016 heeft [X] de Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad van Flore (GMR) advies gevraagd over het voorgenomen ontslag van [de werknemer] . Op 28 januari 2016 heeft de GMR geadviseerd de ontslagprocedure te starten.

3.Het verzoek

3.1.
Flore verzoekt de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel d, g en h van het BW.
3.2.
Aan dit verzoek legt Flore ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – ongeschiktheid voor de functie, een verstoorde arbeidsverhouding dan wel omstandigheden die zodanig zijn dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.3.
Flore verzoekt de kantonrechter voor recht te verklaren dat geen aanspraak op een transitievergoeding bestaat nu het Besluit overgangsrecht transitievergoeding zich daartegen verzet.
4. Het verweer en het tegenverzoek
4.1.
[de werknemer] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. [de werknemer] voert daartoe – samengevat – aan dat hij goed heeft gefunctioneerd en dat van ongeschiktheid voor de functie geen sprake is. Verder betwist [de werknemer] dat het verschil van inzicht tussen hem en [X] reden is om op de “h-grond” te ontbinden. Ten aanzien van de verstoorde verhouding stelt [de werknemer] dat hij inmiddels niet meer kan ontkennen dat het vertrouwen is komen te ontvallen.
4.2.
Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [de werknemer] om slechts te ontbinden met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden en onder toekenning van een transitievergoeding van € 21.027,- en een billijke vergoeding.
4.3.
In de zaak van het tegenverzoek verzoekt [de werknemer] voorwaardelijk om ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 april 2016 voor het geval [de werknemer] per die datum in dienst kan treden bij een andere werkgever, onder toekenning van een transitievergoeding alsmede een billijke vergoeding. Ook verzoekt [de werknemer] om een onkostenvergoeding.
4.4.
Flore heeft daartegen verweer gevoerd. Onder meer wordt aangevoerd dat het Besluit overgangsrecht transitievergoeding met zich brengt dat [de werknemer] geen aanspraak kan maken op een transitievergoeding omdat [de werknemer] in aanmerking komt voor een aanvullende uitkering op grond van de WOPO.
4.5.
[de werknemer] maakt aanspraak op een integrale vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 4.696,81.

5.De beoordeling

in de zaak van het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan de werknemer een transitievergoeding en/of een billijke vergoeding dient te worden toegekend.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 van het BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 van het BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.3.
Flore voert onder meer aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in de omstandigheid dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De kantonrechter stelt vast dat ook [de werknemer] inmiddels van mening is dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding zodat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst op deze grond zal ontbinden en wel met ingang van 1 juni 2016. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd. Er geldt immers een opzegtermijn van drie maanden. Nu, zoals hierna verder zal worden uiteengezet, naar oordeel van de kantonrechter sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever zal de ontbinding met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, van het BW worden uitgesproken met inachtneming van de opzegtermijn zonder aftrek van de proceduretijd. De ontbinding zal evenwel slechts worden uitgesproken voor zover de arbeidsovereenkomst niet reeds als gevolg van het voorwaardelijke tegenverzoek is ontbonden per 1 april 2016.
5.4.
Partijen verschillen van mening of [de werknemer] aanspraak kan maken op een transitievergoeding. De kantonrechter overweegt daarover als volgt. De door [de werknemer] verzochte transitievergoeding wordt, gelet op artikel 2 lid 1 van het Besluit overgangsrecht transitievergoeding en artikel XXII lid 7 Wet werk en zekerheid, door de kantonrechter afgewezen omdat [de werknemer] aanspraak kan maken op een bovenwettelijke uitkering krachtens de WOPO. [de werknemer] heeft niet betwist dat de WOPO regeling ook voorzieningen kent in het geval dat [de werknemer] niet, of op een later tijdstip alsnog, werkloos wordt. De WOPO regeling geldt dus ook in het geval [de werknemer] geen beroep hoeft te doen op de werkloosheidswet.
5.5.
De kantonrechter ziet wel aanleiding om aan [de werknemer] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 8, onderdeel c, van het BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier voor. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.6.
De arbeidsverhoudingen zijn naar het oordeel van de kantonrechter definitief verstoord geraakt doordat [de werknemer] op 2 november 2015 te verstaan is gegeven dat hij niet geschikt is voor de functie van algemeen directeur en dat het vertrouwen in [de werknemer] is geschaad. Ook is toen duidelijk gemaakt dat [de werknemer] niet meer verder kon bij Flore en dat de “wegen vanaf heden uit elkaar gaan”. De vraag is van belang of [de werknemer] daadwerkelijk ongeschikt is voor de functie algemeen directeur en zo ja, of Flore [de werknemer] hiervan tijdig in kennis heeft gesteld en hem in voldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld zijn functioneren te verbeteren. Indien een van beide vragen ontkennend moet worden beantwoord, is sprake van een onvoldragen ontslaggrond die de arbeidsverhoudingen uiteindelijk heeft verstoord.
5.7.
Flore verwijt [de werknemer] in het verzoekschrift tal van zaken, zoals:
  • dat hij de schooldirecteuren onvoldoende aansprak;
  • dat hij er niet voor zorgde dat de scholen voldeden aan de financiële normen;
  • dat projecten niet werden opgepakt;
  • dat schoolgidsen en plannen niet op tijd klaar waren;
  • dat hij niet achter het Integraal Kindcentrum (IKC) stond;
  • dat hij geen verbinder was.
5.8.
Ter zitting heeft [X] desgevraagd verklaard dat hij daadkracht heeft gemist bij [de werknemer] en dat [de werknemer] geen verantwoordelijkheid neemt. [X] moet ook 100% op [de werknemer] kunnen vertrouwen en dat vertrouwen was er niet.
5.9.
Ter zitting is vastgesteld dat het laatste beoordelingsgesprek op 29 januari 2014 heeft plaatsgevonden. Dit was in de transitieperiode waarin [de werknemer] moest laten zien dat hij als algemeen directeur kon functioneren. In het gespreksverslag staat:
“de algemene beoordeling is goed. Je hebt, vanuit gedegenheid en gedrevenheid en een [X] verantwoordelijkheidsbesef je plek binnen de organisatie verder uitgebouwd. Vanuit het controller-schap een ontwikkeling naar algemene directie, waarbij ook een pleidooi wordt gedaan op je integrale visie en bestuurlijke kwaliteiten. Aspecten waarin je je graag wilt ontwikkelen en een ontwikkelingsproces dat ook laat zien dat dit soms lastig is. Met je gedrevenheid heb ik echter alle vertrouwen in dit proces”.
5.10.
In augustus 2014 is [de werknemer] vervolgens definitief benoemd. Het niet geschikt zijn voor de functie algemeen directeur moet zich mitsdien ná augustus 2014 hebben openbaard. In het zeer omvangrijke dossier zitten echter geen stukken waaruit onomstotelijk blijkt dat [de werknemer] niet functioneerde. Na zijn definitieve benoeming als algemeen directeur is geen functioneringsgesprek of beoordelingsgesprek meer gehouden. Verder is niet vast komen te staan dat [de werknemer] [X] verkeerde financiële cijfers heeft voorgehouden of dat [de werknemer] de schooldirecteuren onvoldoende aansprak op naleving van de financiële normen. Ook is niet concreet gemaakt welke projecten [de werknemer] niet oppakte of wat een vage term als “geen goede verbinder” inhoudt. Wel blijkt dat er kritiek van [X] bestond op de wijze waarop [de werknemer] tegenover de bestuurlijke samenwerking in het IKC project stond. Duidelijk is dat [X] en [de werknemer] wat dat betreft niet geheel op een lijn stonden. Het voert echter te ver om een werknemer onder deze omstandigheden direct te ontheffen van zijn werkzaamheden en mee te delen dat er binnen de organisatie geen plek meer is. Twee maanden eerder, op 3 september 2015, schreef [X] [de werknemer] nog onder meer:
“je doet het fantastisch en ik weet en waardeer je kwaliteiten. Maar ik zie ook je ongemak. Je straalt het soms gewoon uit en dan maak ik me daar zorgen over. Ik wil je daar aan alle kanten mee helpen, maar de vraag moet voort komen uit je eigen erkenning van de situatie. Ik ben er voor je, dat weet je”.
5.11.
Als er al sprake was van disfunctioneren dan had het op de weg van Flore gelegen om [de werknemer] daarop te wijzen en hem de gelegenheid te bieden om zijn functioneren te verbeteren. Daarvan is niets gebleken. Ook had Flore niet aanstonds mogen aannemen dat er voor [de werknemer] binnen de organisatie geen andere plek meer was. De verhoudingen waren op 2 november 2015 immers nog niet duurzaam verstoord en op dat moment lag herplaatsing van [de werknemer] nog in de rede.
5.12.
Al met al oordeelt de kantonrechter dat de arbeidsverhouding definitief verstoord is geraakt doordat Flore ten onrechte heeft gesteld dat sprake was van ongeschiktheid voor de eigen functie en [de werknemer] om die reden heeft ontheven van zijn functie zonder [de werknemer] in de gelegenheid te stellen zijn vermeende disfunctioneren te verbeteren. Door ook geen reëel onderzoek te doen naar herplaatsing en voorts door pas na het feitelijke ontslagbesluit advies in te winnen bij de GMR, heeft Flore ernstig verwijtbaar gehandeld en kan [de werknemer] aanspraak maken op een billijke vergoeding. De kantonrechter oordeelt voorts dat ook de aangevoerde “h-grond” op 2 november 2015 nog onvoldragen was. Ook ten aanzien van die grond wordt geoordeeld dat Flore heeft verzuimd om te werken aan herstel van de moeizame betrekkingen tussen [X] en [de werknemer] alvorens tot ontslag over te gaan.
5.13.
Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de hoogte van de billijke vergoeding – naar haar aard – in relatie moet staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever, en niet tot de gevolgen van het ontslag voor de werknemer (zie:
Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 32-34 en
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 7, pag. 91). Als ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor volgens die wetsgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever te voorkomen. De hoogte van de billijke vergoeding moet daarom worden bepaald op een wijze die, en op het niveau dat, aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, waarbij criteria als loon en lengte van het dienstverband geen rol hoeven te spelen. Er kan wel rekening worden gehouden met de financiële situatie van de werkgever. Uitgaande van het voorgaande zal de kantonrechter de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 40.000,-. Daarbij neemt de kantonrechter het volgende in aanmerking. De kantonrechter rekent het Flore aan dat zij [de werknemer] zonder verbetertraject van de ene op de andere dag heeft ontheven van diens functie onder gelijktijdige aankondiging van een definitief vertrek. Goed werkgeverschap brengt met zich mee dat een werknemer de gelegenheid krijgt om zijn functioneren te verbeteren. Ook zal de werkgever dat functioneren door middel van functionerings- en beoordelingsgesprekken moeten volgen zodat de werknemer weet wat er van hem wordt verwacht. De kantonrechter oordeelt voorts dat bij een gestelde vertrouwensbreuk van een werkgever kan worden verwacht dat hij pogingen onderneemt om deze breuk te herstellen, bijvoorbeeld door het volgen van een mediationtraject. Ook had de werkgever in deze situatie beter moeten onderzoeken of er alternatieve functies voorhanden waren. Ten slotte oordeelt de kantonrechter dat Flore de GMR eerder om advies had moeten vragen. De billijke vergoeding is alleen verschuldigd voor zover de arbeidsovereenkomst niet reeds is beëindigd als gevolg van de bij tegenverzoek verzochte voorwaardelijke ontbinding per 1 april 2016. Immers Flore is aan [de werknemer] ofwel op basis van het verzoek van Flore ofwel op basis van het tegenverzoek een billijke vergoeding verschuldigd.
5.14.
Nu aan de ontbinding een vergoeding wordt verbonden, zal Flore gelet op artikel 7:686a lid 6 van het BW in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken binnen de hierna genoemde termijn.
5.15.
De proceskosten komen voor rekening van Flore. Ook indien Flore het verzoek intrekt, zal zij de proceskosten van [de werknemer] moeten betalen. De proceskosten van [de werknemer] worden vastgesteld op een bedrag van € 400,- voor salaris van de gemachtigde van [de werknemer] . De kantonrechter ziet geen aanleiding voor toekenning van de verzochte integrale proceskostenvergoeding.
in de zaak van het voorwaardelijke tegenverzoek
5.16.
De voorwaardelijk verzochte ontbinding zal op grond van een verstoorde arbeidsverhouding worden toegewezen per 1 april 2016 voor zover [de werknemer] per die datum in dienst treedt van een andere werkgever. Ter zitting heeft [de werknemer] gesteld dat hij mogelijk per 1 april 2016 in dienst kan treden bij een andere werkgever. [de werknemer] kan geen verwijt worden gemaakt van de ontstane situatie.
5.17.
Op gronden als hierboven opgenomen onder 5.4. zal geen transitievergoeding worden toegekend. Op grond van het overwogene onder 5.5. e.v. zal aan [de werknemer] ten laste van Flore wel een billijke vergoeding worden toegekend van € 40.000,- bruto. De kantonrechter ziet geen aanleiding om [de werknemer] in de gelegenheid te stellen om het verzoek in te trekken, nu de door [de werknemer] verzochte voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst en de vergoeding wordt toegewezen.
5.18.
Ten aanzien van de verzochte onkostenvergoeding heeft Flore erkend dat de vergoeding is afgesproken, maar niet is geeffectueerd en dat het daarom kan worden toegewezen. Dit deel van de vordering ligt dan ook voor toewijzing gereed.
5.19.
De proceskosten komen voor rekening van Flore. De proceskosten van [de werknemer] worden vastgesteld op een bedrag van € 400,- voor salaris van de gemachtigde van [de werknemer] . De kantonrechter ziet geen aanleiding voor toekenning van de verzochte integrale proceskostenvergoeding.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak van het verzoek
6.1.
bepaalt dat de termijn, waarbinnen Flore het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij), zal lopen tot en met
15 april 2016.
Voor het geval Flore het verzoek niet binnen die termijn intrekt:
6.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juni 2016, voor zover de arbeidsovereenkomst niet reeds per 1 april 2016 is geëindigd als gevolg van de beschikking op het voorwaardelijk tegenverzoek;
6.3.
verklaart voor recht dat [de werknemer] geen transitievergoeding toekomt;
6.4.
veroordeelt Flore om aan [de werknemer] een billijke vergoeding te betalen van € 40.000,- bruto, voor zover de arbeidsovereenkomst als gevolg van onderhavige verzoek van Flore wordt ontbonden en eindigt per 1 juni 2016, en niet reeds per 1 april 2016 als gevolg van het voorwaardelijk verzoek van [de werknemer] ;
6.5.
veroordeelt Flore tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [de werknemer] tot en met vandaag vaststelt op € 400,- voor zover de arbeidsovereenkomst niet reeds per 1 april 2016 is geëindigd als gevolg van de beschikking op het voorwaardelijk tegenverzoek;
6.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst af het anders of meer gevorderd.
Voor het geval Flore het verzoek binnen die termijn intrekt:
6.8.
veroordeelt Flore tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [de werknemer] tot en met vandaag vaststelt op € 400,-;
6.9.
wijst af het anders of meer gevorderd;
in de zaak van het voorwaardelijk tegenverzoek
6.10.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 april 2016, voor zover [de werknemer] per 1 april 2016 in dienst treedt bij een andere werkgever;
6.11.
veroordeelt Flore om aan [de werknemer] een billijke vergoeding te betalen van € 40.000, bruto-, voor zover de arbeidsovereenkomst als gevolg van onderhavige verzoek van [de werknemer] wordt ontbonden en eindigt per 1 april 2016;
6.12.
veroordeelt Flore om aan [de werknemer] te betalen een bedrag van € 440,- ingeval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 april 2016, dan wel een bedrag van € 560,- ingeval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2016;
6.13.
veroordeelt Flore voor zover de arbeidsovereenkomst als gevolg van onderhavige verzoek van [de werknemer] wordt ontbonden en eindigt per 1 april 2016 tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [de werknemer] tot en met vandaag vaststelt op € 400,-;
6.14.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Deze beschikking is gewezen door mr. W.A. Swildens, kantonrechter en op 30 maart 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter