ECLI:NL:RBNHO:2016:2690

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 april 2016
Publicatiedatum
5 april 2016
Zaaknummer
C/15/228755/FA RK 15-3930 en C/15/232127/FA RK 15-5551
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van eenvoudige gemeenschappen en afwikkeling van huwelijkse voorwaarden in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 6 april 2016, betreft het een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de verdeling van eenvoudige gemeenschappen centraal staan. De rechtbank had eerder op 9 maart 2016 een beschikking gegeven waarin de echtscheiding werd uitgesproken en bepaalde rechten en plichten werden vastgesteld. De man en vrouw hebben in deze procedure overeenstemming bereikt over enkele punten van de vermogensrechtelijke afwikkeling, maar er zijn nog openstaande kwesties, zoals de kinderbijdrage en de zorgregeling voor hun minderjarige kinderen.

De rechtbank heeft in deze beschikking de man verplicht om een uitkering tot levensonderhoud van € 200,00 per maand aan de vrouw te voldoen. Daarnaast is de echtelijke woning, die in onverdeeld eigendom is, aan de man toegedeeld tegen een waarde van € 285.000,00, onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire leningen. De man moet bovendien een bedrag van € 14.122,74 aan de vrouw voldoen wegens overbedeling.

Wat betreft de inboedel is deze aan de man toegedeeld met de verplichting om € 2.500,00 aan de vrouw te betalen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de man het gezamenlijk doorlopend krediet moet voldoen, waarbij de vrouw de helft aan hem moet vergoeden. Tot slot zijn er vergoedingsrechten vastgesteld, waarbij de vrouw € 5.333,00 en € 12.500,00 aan de man moet vergoeden voor zijn investeringen in de woning, en de man € 5.000,00 aan de vrouw voor de aflossing op het gezamenlijk krediet. De beslissing over de kinderbijdrage en de zorgregeling is aangehouden tot 1 juni 2016, in afwachting van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
RvD
zaak- en rekestnummers: C/15/228755 / FA RK 15-3930 en C/15/232127 / FA RK 15-5551
Beschikking van 6 april 2016 betreffende de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden (bij vervroeging)
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M. van Zijtveld, gevestigd te Haarlem,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] , feitelijk elders verblijvend,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.I. Vervest, gevestigd te Heemskerk.

1.De procedure

1.1.
In deze zaak is eerder een beschikking gegeven op 9 maart 2016. Bij deze beschikking:
 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
 is bepaald dat de man tegenover de vrouw het recht heeft om in de echtelijke woning te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
 is de Raad voor de Kinderbescherming verzocht onderzoek te verrichten ter beantwoording van de vraag bij wie van de ouders de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen dient te worden vastgesteld en welke (al dan niet begeleide) zorgregeling in het belang van de minderjarigen moet worden geacht. De Raad is verzocht om uiterlijk op 1 juni 2016 daarover een rapport uit te brengen;
 is partijen verzocht om de rechtbank uiterlijk op 16 maart 2016 te berichten over de eventueel gemaakte afspraken ten aanzien van de kinderbijdrage, de partnerbijdrage en de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk (verdeling en de verrekening);
 zijn de beslissingen over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling aangehouden tot 1 juni 2016 pro forma;
 zijn de beslissingen over de kinderbijdrage, de partnerbijdrage en de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk (verdeling en de verrekening) aangehouden tot 16 maart 2016 pro forma.
1.2.
Voor een weergave van het verloop van de procedure tot 9 maart 2016, de feiten en de verzoeken verwijst de rechtbank naar voornoemde beschikking.
1.3.
De rechtbank heeft op 14 maart 2016 een brief, met productie 26, van de man ontvangen, waaruit blijkt dat partijen wat betreft de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun huwelijk op enkele punten overeenstemming hebben bereikt.
1.4.
Bij bericht van 14 maart 2016 heeft de vrouw bevestigd dat de man de tussen partijen gemaakte afspraken correct heeft weergegeven.

2.De beoordeling

2.1.
Kinderbijdrage
Nu de Raad voor de Kinderbescherming nog onderzoek verricht ter beantwoording van de vraag bij wie van de ouders de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen dient te worden vastgesteld en welke (al dan niet begeleide) zorgregeling in het belang van de minderjarigen moet worden geacht, ziet de rechtbank aanleiding om de beslissing over de kinderbijdrage aan te houden tot 1 juni 2016 pro forma.
2.2.
Partnerbijdrage
2.2.1.
Blijkens de brief van de man van 14 maart 2016 zijn partijen overeengekomen dat de man een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw dient te voldoen van € 200,00 per maand.
2.2.2.
De rechtbank zal conform deze overeenstemming beslissen, nu dit haar niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt. Aangezien in de brief niets is vermeld over de ingangsdatum, zal de rechtbank deze bepalen op heden.
2.3.
Vermogensrechtelijke afwikkeling
De verzoeken
2.3.1.
De man heeft verzocht partijen te gelasten de vermogensrechtelijke gevolgen van de echtscheiding af te wikkelen overeenkomstig hetgeen is opgenomen in zijn formulier verdelen en verrekenen.
2.3.2.
De vrouw heeft verzocht de verdeling/verrekening te bevelen op grond van de huwelijksvoorwaarden als omschreven in punt 7 van haar verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken.
2.3.3.
De man heeft gevraagd het verzoek van de vrouw af te wijzen en in plaats daarvan te bevelen dat de verdeling/verrekening conform zijn verzoeken, zoals uiteengezet in punt 32 van zijn verweerschrift op de zelfstandige verzoeken, plaatsvindt.
Hij heeft tevens verzocht de overige verzoeken van de vrouw met betrekking tot de vermogensrechtelijke gevolgen, zoals de vergoedingsvorderingen, af te wijzen en in plaats daarvan de echtscheiding af te wikkelen overeenkomstig zijn formulier verdelen en verrekenen, met inachtneming van het verzoekschrift en van punt 24 tot en met 44 van het verweerschrift.
De feiten
2.3.4.
In de akte huwelijksvoorwaarden van partijen is, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen.
Artikel 1
De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd.
Artikel 4
De echtgenoten zijn, voor zover zij niet anders overeenkomen, verplicht aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot, naar de waarde op de dag van onttrekking.
Deze vergoeding is terstond opeisbaar, tenzij de redelijkheid en billijkheid zich hiertegen verzetten.
Artikel 9
De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen van hun inkomen (…) overblijft onderling te verrekenen in die zin, dat de ene echtgenoot een vordering verkrijgt op de andere echtgenoot ten bedrage van de helft van het aan diens zijde overblijvende als hiervoor bedoeld. (…)
Artikel 7
1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de uit het huwelijk geboren kinderen, (…), alsmede de kosten van ontwikkeling van ontspanning van de gezinsleden, worden voldaan uit de inkomens van de echtgenoten naar evenredigheid daarvan; voor zover deze inkomens ontoereikend zijn, worden deze kosten voldaan uit ieders vermogen naar evenredigheid daarvan.
(…)
Artikel 15
1. a. Ingeval het huwelijk door echtscheiding of overlijden wordt ontbonden of tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, heeft ieder van de echtgenoten het recht om te vorderen dat er een verrekening plaatsvindt, zo, dat ieder van de echtgenoten gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die, waartoe hij gerechtigd zou zijn geweest indien er de algehele gemeenschap van goederen tussen hen had bestaan.
b. Voor het geval het huwelijk wordt ontbonden door echtscheiding (…) zullen in de verrekening niet worden betrokken, de nominale waarde van de goederen welke bij aanvang van het huwelijk bij ieder der echtgenoten aanwezig zijn en zoals deze zijn vermeld op de aan deze akte gehechte – door partijen ondertekende – lijst, alsmede de goederen die door de echtgenoten krachtens erfstelling, legaat of schenking zijn of zullen worden verkregen, en de op die verkrijgingen drukkende schulden, de wegens die verkrijgingen geheven belastingen, zoals successie- schenkings- en overgangsrecht.
(…)
2. De verrekening heeft plaats naar de toestand ten tijde van de ontbinding van het huwelijk.
De beschrijving van de vermogens zal plaatshebben binnen zes maanden na de ontbinding van het huwelijk.
3. Het vermogen van ieder van de echtgenoten bestaat uit het saldo van zijn bezittingen en schulden (…).
2.3.5.
Tijdens het huwelijk hebben partijen gezamenlijk de woning aan de [adres] ) te [woonplaats] (de echtelijke woning) in onverdeeld eigendom verkregen. Dit betreft derhalve een eenvoudige gemeenschap.
2.3.6.
Ter zake van de aankoop van de echtelijke woning hebben partijen een viertal aflossingsvrije hypothecaire geldleningen afgesloten bij Zwitserleven, te weten:
 [Nummer] voor een bedrag van € 65.463,00;
 [Nummer] voor een bedrag van € 8.509,00;
 [Nummer] voor een bedrag van € 40.000,00;
 [Nummer] voor een bedrag van € 175.609,00.
Het totaal van de hypothecaire leningen bedraagt € 289.581,00.
Aan de hypotheek is een kapitaalverzekering met polisnummer [Nummer] bij Reaal verbonden.
2.3.7.
Ter zake van de tijdens het huwelijk aangeschafte inboedel van de echtelijke woning is eveneens een eenvoudige gemeenschap ontstaan.
2.3.8.
Voor de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen geldt als peildatum voor het bepalen van de omvang en de samenstelling 24 juni 2015, te weten de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Voor de verrekening conform de huwelijkse voorwaarden geldt op grond van artikel 15, tweede lid, de datum van ontbinding van het huwelijk als peildatum. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat zij, in afwijking van artikel 15, tweede lid, van de huwelijksvoorwaarden voor de verrekening uitgaan van de waarde op 1 januari 2016. Partijen hebben voorts afgesproken dat zij 1 januari 2016 ook als peildatum laten gelden voor de waarde van de te verdelen eenvoudige gemeenschappen.
Eenvoudige gemeenschappen
Echtelijke woning
2.3.9.
De man heeft verzocht de echtelijke woning aan hem toe te delen. Volgens hem bedraagt de waarde van de woning € 265.000,00. De man verwacht dat de bank akkoord zal gaan met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de leningen.
2.3.10.
De vrouw heeft gesteld dat zij kan instemmen met toedeling van de woning en de kapitaalverzekering aan de man, onder de voorwaarde dat zij ontslagen zal worden uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldleningen, en onder verrekening van de overwaarde bij helfte. De vrouw meent dat de woning een hogere waarde vertegenwoordigt dan het door de man gestelde bedrag. Zij acht een waarde van € 290.000,00 reëel.
2.3.11.
In reactie hierop heeft de man voorgesteld om de waarde van de woning te bepalen op € 280.000,00. Inmiddels heeft hij een positieve offerte van de bank ontvangen betreffende de financiering van de overname.
2.3.12.
Blijkens de brief van 14 maart 2016 van de man hebben partijen de waarde van de woning in onderling overleg vastgesteld op € 285.000,00. Uit de stukken die als productie 26 zijn bijgevoegd volgt dat de polis bij Reaal op 31 december 2015 een waarde van € 32.826,47 vertegenwoordigde.
2.3.13.
Dit betekent dat de rechtbank de wijze van verdeling zal gelasten aldus, dat de woning tegen een waarde van € 285.000,00 en de aan de hypotheek verbonden polis bij Reaal tegen een waarde van € 32.826,47 aan de man worden toegedeeld, onder de voorwaarde dat de vrouw door de bank wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire leningen van in totaal € 289.581,00. De man dient uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 14.122,74 aan de vrouw te voldoen. Indien de vrouw onverhoopt niet door de bank zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire leningen, dient de woning te worden verkocht aan een derde. De overwaarde (na verrekening van de waarde van de polis) dient bij helfte gedeeld te worden en een eventuele restschuld dient bij helfte door partijen gedragen te worden.
Inboedel
2.3.14.
De man schat de waarde van de inboedel op € 5.000,00. Hij heeft verzocht deze aan hem toe te delen, onder de verplichting de helft van de waarde te voldoen aan de vrouw.
2.3.15.
De vrouw kan zich vinden in de stelling van de man dat de gemeenschappelijke inboedel € 5.000,00 waard is en dat deze aan hem wordt toegedeeld. Al hetgeen door de vrouw bij huwelijk is aangebracht en al hetgeen zij tijdens het huwelijk heeft gekregen van familie dan wel uit schenking en of gift door de man, wil zij echter mee kunnen nemen.
2.3.16.
Blijkens de brief van 14 maart 2016 van de man hebben partijen de waarde van de gemeenschappelijke inboedel op € 5.000,00 gesteld. De rechtbank zal deze derhalve toedelen aan de man, onder de verplichting van de man om uit hoofde van overbedeling € 2.500,00 aan de vrouw te voldoen. Voor zover de vrouw zich op het standpunt stelt, dat er nog goederen in de woning aanwezig zijn die haar in privé toebehoren en daarom buiten de verdeling dienen te blijven, heeft zij dit onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
Doorlopend krediet Freo
2.3.17.
De man heeft gesteld dat partijen een gezamenlijk doorlopend krediet bij Freo hebben. Hij heeft verzocht dit krediet aan hem toe te delen en de waarde bij helfte te verrekenen.
2.3.18.
De vrouw heeft gesteld dat het krediet op naam van de man staat, zodat hij gehouden is dit voor zijn rekening te nemen en te dragen.
2.3.19.
De rechtbank overweegt als volgt. Blijkens de overeenkomst met Freo van 26 april 2011 staat het doorlopend krediet op naam van beide partijen. Op grond van deze overeenkomst zijn partijen gehouden dit krediet bij helfte te dragen. Toedeling van het krediet is niet mogelijk, aangezien het een negatief vermogensbestanddeel betreft. Daarom zal de rechtbank uitsluitend bepalen dat de man dit krediet als zijn eigen schuld zal voldoen, waarbij de vrouw gehouden is om de helft aan de man te voldoen. Blijkens de als productie door de man overgelegde stukken bedroeg het Freo krediet per 31 december 2015 € 11.572,94.
Saldo gezamenlijke bankrekening ING
2.3.20.
Partijen hadden een en/of betaalrekening met nummer [bankrekeningnummer] . De man heeft onweersproken gesteld dat de maximale roodstand van € 1.000,00 op deze rekening iedere maand werd gerealiseerd. Hij heeft een afschrift uit oktober 2015 overgelegd waaruit een saldo van € 996,17 negatief blijkt. De man heeft zich bereid verklaard om dit krediet als zijn eigen schuld te voldoen, tegen vergoeding door de vrouw van de helft van de waarde.
Uit het door de man overgelegde jaaroverzicht 2015 van ING blijkt dat voornoemde rekening inmiddels op naam van de man staat en dat het saldo op 31 december 2015 € 461,06 positief bedroeg. Nu partijen hebben afgesproken om als peildatum voor de waardering 1 januari 2016 te hanteren, zal de rechtbank derhalve bepalen dat de man gehouden is om uit hoofde van overbedeling € 230,53 aan de vrouw te voldoen.
Finaal verrekenbeding
2.3.21.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat zij het periodiek verrekenbeding, zoals opgenomen in artikel 9 van de huwelijksvoorwaarden, niet zijn nagekomen. Naast het periodiek verrekenbeding bevat de huwelijkse voorwaarden een finaal verrekenbeding. Partijen zijn het erover eens dat de rechtbank het finaal verrekenbeding dient af te wikkelen. Dit betekent dat ingevolge artikel 15 van de huwelijkse voorwaarden afrekening tussen partijen plaatsvindt, als ware zij in gemeenschap van goederen gehuwd.
2.3.22.
Ter zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de auto van de vrouw (Ford Fiësta) buiten de verrekening blijft.
2.3.23.
Gelet op al hetgeen de rechtbank reeds heeft overwogen ter zake de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen, valt onder het te verrekenen vermogen dan alleen nog de saldi op de bankrekeningen van de man. Uit het door de man als productie 26 overgelegde jaaroverzicht 2015 van ING blijkt het volgende:
  • Betaalrekening [bankrekeningnummer] t.n.v. man, saldo 31 december 2015 € 461,00.
  • Oranje Spaarrekening [bankrekeningnummer] t.n.v. man, saldo 31 december 2015 € 0,01.
De rekening met nummer [bankrekeningnummer] is onder 2.3.20. reeds behandeld. Op de rekening met nummer [bankrekeningnummer] stond op de peildatum een saldo van nagenoeg nihil. Van overige op de peildatum aanwezige te verrekenen banksaldi is niet gebleken. Er zal dus geen verrekening plaatsvinden.
Vergoedingsrechten
2.3.24.
De man heeft betoogd dat hij bij het sluiten van het huwelijk een kapitaalrekening had met een waarde van fl. 23.500,00 (€ 10.666,00), waarvan de nominale waarde volgens artikel 15 van de huwelijksvoorwaarden buiten de verrekening blijft. Nu hij de waarde van deze verzekering in 2000 heeft aangewend voor de aankoop van de echtelijke woning, is er volgens de man een nominaal vergoedingsrecht van hem op de vrouw ontstaan van € 5.333,00.
Daarnaast heeft de man gesteld dat hij in 2005 een schenking heeft ontvangen onder uitsluitingsclausule ter hoogte van € 30.000,00. Ook deze behoort tot zijn privévermogen. De man heeft deze schenking aangewend voor een verbouwing van de echtelijke woning, zodat hij meent een vergoedingsvordering van € 15.000,00 op de vrouw te hebben.
2.3.25.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij bij het sluiten van het huwelijk een polis levensverzekering bij SNS bank had ( [Nummer] ). Op 27 juni 2012 heeft de vrouw een bedrag van € 18.557,00 laten uitkeren, van welk bedrag zij op 28 juni 2012 € 10.000,00 heeft overgemaakt naar de man, die daarmee op het doorlopend krediet bij Freo heeft afgelost. Dit bedrag moet de man aan de vrouw vergoeden.
De vrouw heeft betwist dat de man een schenking heeft ontvangen, dat deze onder uitsluitingsclausule is gedaan en dat dit bedrag is aangewend voor een verbouwing. Als de man deze schenking al ontvangen heeft, is deze opgegaan in het privévermogen van de man, dan wel besteed aan de kosten van de huishouding, aldus de vrouw.
2.3.26.
In reactie hierop heeft de man betoogd dat de vrouw met de uitkering van € 10.000,00 een aflossing heeft gedaan op het gezamenlijke doorlopend krediet. Het krediet werd gebruikt voor de kosten van de huishouding, zoals de boodschappen en de kosten van de hypotheek. De aflossing dient te worden gezien als nakoming van de verplichting van de vrouw van artikel 7 van de huwelijksvoorwaarden. Er is derhalve geen vergoedingsrecht ontstaan. Indien er toch een vergoedingsrecht wordt aangenomen, kan deze niet hoger zijn dan € 5.000,00. Als productie 22 heeft de man betaalbewijzen van de verbouwing overgelegd. Volgens de man volgt daar een vergoedingsrecht van € 12.500,00 uit.
2.3.27.
Volgens artikel 4 van de huwelijksvoorwaarden zijn de echtgenoten, voor zover zij niet anders overeenkomen, verplicht aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot, naar de waarde op de dag van onttrekking.
De rechtbank constateert dat de vrouw niet heeft weersproken dat de man jegens haar een vergoedingsrecht van € 5.333,00 heeft ter zake van de investering die hij in 2000 heeft gedaan voor de aanschaf van de woning. De rechtbank zal het verzoek van de man op dit punt toewijzen.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw met haar privévermogen € 10.000,00 heeft afgelost op het gezamenlijk doorlopend krediet bij Freo. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw terecht gesteld dat dit een vergoedingsrecht oplevert, aangezien de man daarmee is gebaat. Dat het krediet is aangewend ter voldoening van de kosten huishouding leidt, anders dan de man stelt, niet tot een ander oordeel. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de vrouw recht heeft op vergoeding door de man van € 5.000,00.
Wat betreft de door de man in 2005 ontvangen schenking van € 30.000,00 stelt de rechtbank voorop dat niet relevant is of deze onder uitsluitingsclausule is gedaan, aangezien in artikel 15, tweede lid, van de huwelijkse voorwaarden is bepaald dat schenkingen buiten de verrekening vallen. Niet vereist is derhalve dat het gaat om schenkingen verkregen onder uitsluitingsclausule. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man met de door hem in het geding gebrachte stukken genoegzaam onderbouwd dat hij in 2005 een schenking van € 30.000,00 heeft ontvangen en dat hij een bedrag van € 25.000,00 heeft geïnvesteerd in de verbouwing van de echtelijke woning, zodat hij recht heeft op vergoeding door de vrouw van € 12.500,00.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat de man met ingang van heden een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw dient te voldoen van € 200,00 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.2.
bepaalt dat de woning aan de [adres] ) te [woonplaats] tegen een waarde van € 285.000,00 en de polis bij Reaal tegen een waarde van € 32.826,47 aan de man worden toegedeeld, onder de voorwaarde dat de vrouw door de bank wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire leningen van in totaal € 289.581,00. De man dient uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 14.122,74 aan de vrouw te voldoen. Indien de vrouw onverhoopt niet door de bank zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire leningen, dient de woning te worden verkocht aan een derde. De overwaarde (na verrekening van de waarde van de polis) dient bij helfte gedeeld te worden en een eventuele restschuld dient bij helfte door partijen gedragen te worden;
3.3.
deelt de inboedel tegen een waarde van € 5.000,00 toe aan de man, onder de verplichting van de man om uit hoofde van overbedeling € 2.500,00 aan de vrouw te voldoen;
3.4.
bepaalt dat de man het gezamenlijk doorlopend krediet ter hoogte van € 11.572,94 als zijn eigen schuld zal voldoen, waarbij de vrouw gehouden is om de helft aan de man te voldoen;
3.5.
deelt het saldo van € 461,06 op de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer] toe aan de man, onder de verplichting van de man om € 230,53 aan de vrouw te voldoen;
3.6.
bepaalt dat de vrouw € 5.333,00 dient te vergoeden aan de man ter zake van zijn investering bij de aanschaf van de woning en € 12.500,00 ter zake van verbouwingen aan de woning;
3.7.
bepaalt dat de man € 5.000,00 dient te vergoeden aan de vrouw ter zake van de aflossing op het gezamenlijk doorlopend krediet;
3.8.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.9.
wijst tot zover af hetgeen meer of anders is verzocht;
3.10.
houdt de beslissing over de kinderbijdrage, evenals de beslissingen over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling ten aanzien van de minderjarigen, in verband met het door de Raad voor de Kinderbescherming te verrichten onderzoek aan
tot 1 juni 2016 PRO FORMA.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.M. van Diepen op 6 april 2016.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden..