ECLI:NL:RBNHO:2016:2388

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 april 2016
Publicatiedatum
25 maart 2016
Zaaknummer
4561541 CV EXPL 15-9102
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens exploitatie hennepplantage

In deze zaak vordert de stichting Woningstichting Den Helder ontbinding van de huurovereenkomst met de gedaagde, [de huurder], en ontruiming van de gehuurde woning. De stichting stelt dat de gedaagde in de woning een hennepplantage heeft geëxploiteerd, wat in strijd is met de huurvoorwaarden. De gedaagde heeft de huurovereenkomst sinds 3 december 2002 en heeft op 20 augustus 2015 een inval gehad door de politie en brandweer, waarbij een hennepkwekerij is aangetroffen. De stichting voert aan dat de aanwezigheid van hennepplanten en de benodigde apparatuur voor de kwekerij een ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst oplevert.

De gedaagde ontkent de beschuldigingen en stelt dat de planten voor persoonlijk gebruik waren en dat de apparatuur niet van hem was. Hij heeft geen betalingsachterstand en heeft in de dertien jaar dat hij huurt, zich altijd aan de afspraken gehouden. De kantonrechter oordeelt dat de enkele aanwezigheid van de wietplanten niet automatisch leidt tot ontbinding van de huurovereenkomst, omdat dit niet als een tekortkoming kan worden beschouwd. De stichting moet bewijs leveren van de gestelde tekortkoming, en de kantonrechter heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering op 4 mei 2016.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 4561541 \ CV EXPL 15-9102 WD
Uitspraakdatum: 6 april 2016
Tussenvonnis in de zaak van:
de stichting
Woningstichting Den Helder
gevestigd te Den Helder
gemachtigde mr. J. de Beurs, advocaat te Den Helder
eisende partij (hierna: de stichting)
tegen
[naam]
wonende [adres]
gemachtigde mr. F.S.C. Thijsse, advocaat te Den Helder
gedaagde partij (hierna: [de huurder] )

1.Het procesverloop

1.1.
De stichting heeft bij dagvaarding van 26 oktober 2015 een vordering tegen [de huurder] ingesteld. [de huurder] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 8 maart 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft de stichting bij brief van 7 maart 2016 nog stukken toegezonden. Beide partijen hebben zich ter zitting bediend van een pleitnota die is overgelegd.
1.3.
Na afloop is bepaald dat heden uitspraak zal worden gedaan.

2.De feiten

2.1.
De stichting is een woningbouwvereniging
2.2.
[de huurder] huurt met ingang van 3 december 2002 de woning gelegen aan de [adres x] .
2.3.
Op de huurovereenkomst is van toepassing het door de stichting gebruikte huurreglement. Dit reglement bevat de volgende bepalingen:
“Artikel 4
(...)
4. Het is huurder, behoudens schriftelijke toestemming van verhuurder,
verboden in of op het gehuurde enige nering, bedrijf of huisindustrie,
hetzij zelf uit te oefenen, hetzij door anderen te laten uitoefenen of te
dulden dat dit geschiedt.
(…)
Artikel 7
(…)
8. Het dealen in verdovende c.q. geestverruimende) middelen (drugs)
leidt onverwijld tot een vordering tot ontbinding van het huurcontract
door verhuurder.”
2.4.
Op 20 augustus 2015 heeft de politie samen met de brandweer een inval gedaan in de woning. Het hierover door de brandweer opgestelde verslag bevat de volgende passage:
“Geconstateerd is: dat in een flat op zolder een hennep kwekerij is gesitueerd. De kwekerij was niet in werking, was de bewoners was hem aan het ontmantelen. De elektrische apparatuur was nog aanwezig in de vorm van trafo’s, lampen en de afzuig installatie
Qua brandgevaar was dit zeer hoog, omdat dit in een portiekflat betrof in een woonwijk met
brandoverslag naar de buren toe en naar boven.
De overtreding is ongedaan gemaakt door:
De politie die de spullen niet in beslag nam, en aan gaf dat de bewoners doe boel zelf moest
op ruimen. Wel zijn de drie planten mee genomen.”

3.De vordering

3.1.
De stichting vordert dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • i) de tussen partijen gesloten huurovereenkomst ontbindt;
  • ii) [de huurder] veroordeelt tot ontruiming van de gehuurde woning;
  • iii) [de huurder] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 355,75 voor iedere maand dat hij de woning vanaf 1 november 2015 tot en met de ontruiming in gebruik houdt;
  • iv) [de huurder] veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2.
De stichting voert daartoe, kort gezegd, het volgende aan.
In de door [de huurder] gehuurde woning zijn drie hennepplanten aangetroffen, wat krachtens de Opiumwet en de daarbij behorende richtlijnen strafbaar is en door de stichting niet wordt gedoogd.
Daarbij komt dat de zolder van de woning ingericht is geweest als hennepkwekerij. De hiervoor benodigde apparatuur bestaande uit trafo’s, lampen, kweekbakken en afzuiginstallatie was ter plaatse nog aanwezig.
In de woning is sprake geweest van beroeps- of bedrijfsmatige teelt van hennep c.q. professioneel gebruik daarvan.
Bij dit alles komt dat onder verantwoordelijkheid van [de huurder] een brandgevaarlijke situatie in de woning is ontstaan, die niet aan de toepasselijke NEN-normen voldoet.
Voor zover in de woning nooit een hennepkwekerij in bedrijf zou zijn geweest heeft [de huurder] de daarvoor noodzakelijke voorzieningen voorhanden gehad en beschikbaar gesteld, wat eveneens strafbaar is onder de Opiumwet.
Aldus heeft [de huurder] zich niet als goed huurder jegens de stichting gedragen en is [de huurder] toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst. [de huurder] heeft de bestemming van de woning op ongeoorloofde wijze gewijzigd. Dat de hennepkwekerij ten tijde van de inval niet meer in bedrijf was, doet hieraan niet af.
Het voorgaande brengt mee dat de huurovereenkomst dient te worden ontbonden en dat [de huurder] dient over te gaan tot ontruiming van het gehuurde. Dit alles aldus de stichting.

4.Het verweer

4.1.
[de huurder] voert verweer op, kort gezegd, de navolgende gronden.
[de huurder] heeft nimmer een hennepkwekerij in de woning geëxploiteerd of doen exploiteren. De drie planten waren voor persoonlijk gebruik.
De ter plaatse aangetroffen spullen, waarvan de politie het niet nodig vond om ze in beslag te nemen, zijn niet van [de huurder] , maar van een vriend, die ze buiten medeweten van [de huurder] tijdens een verblijf in het buitenland van [de huurder] in de woning van [de huurder] heeft geplaatst en ze ondanks verzoek daartoe nog niet had opgehaald.
[de huurder] heeft een groot belang bij het behoud van de woning, nu hij deze nodig heeft voor de ontvangst en verblijf in het kader van een omgangsregeling met zijn in het buitenland wonende kinderen.
Bij dit alles komt dat [de huurder] , in de dertien jaar dat hij van de stichting huurt geen betalingsachterstand heeft laten ontstaan of op enige andere wijze tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst.

5.De beoordeling

5.1.
In deze zaak draait het om de vraag of de huurovereenkomst tussen partijen vanwege een tekortkoming aan de zijde van [de huurder] dient te worden ontbonden en [de huurder] dient te worden veroordeeld tot ontruiming van de woning.
De kantonrechter overweegt als volgt.
5.2.
De enkele, door [de huurder] erkende, aanwezigheid van drie wietplanten in de woning leidt niet tot ontbinding van de huurovereenkomst, omdat dit geen tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst oplevert. De artikelen 4 en 7 van het huurreglement waarop de stichting zich in dit kader beroept, verbieden, kort gezegd, bedrijfsmatige activiteiten en het handelen in verdovende middelen, en het enkele bezit van genoemde planten kan niet als zodanig worden beschouwd.
Dat dit bezit behoudens van overheidswege gevoerd gedoogbeleid strafbaar is, doet hieraan niet af.
5.3.
Ook de al dan niet krachtens de Opiumwet of aanverwante regelingen verboden aanwezigheid ter plaatse van de door de politie en brandweer aangetroffen apparatuur in combinatie met genoemde planten, behoeft niet automatisch te leiden tot de slotsom dat sprake is van een overtreding van genoemde artikelen van het huurreglement en daarmee van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst.
5.4.
De vordering van de stichting is, gelet op de daartoe aangevoerde gronden, slechts toewijsbaar indien komt vast te staan dat [de huurder] in de van de stichting gehuurde woning een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd dan wel derden hiertoe in staat heeft gesteld en aldus tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst.
5.5.
Gelet op de op voorhand niet uit te sluiten verklaring die [de huurder] heeft gegeven voor de aanwezigheid van de op 20 augustus 2015 ter plaatse aangetroffen apparatuur, valt uit de enkele aanwezigheid daarvan de door de stichting gestelde tekortkoming niet te herleiden.
Ook niet indien in de beoordeling worden betrokken de door de stichting overgelegde en ter zitting voor zover mogelijk nader toegelichte maar desondanks niet altijd even duidelijke foto’s, gemaakt op 20 augustus 2015.
5.6.
Gezien het voorgaande behoeft de door de stichting gestelde tekortkoming nader bewijs. Aangezien op de stichting de bewijslast rust, zal zij overeenkomstig zijn/haar bewijsaanbod in de gelegenheid worden gesteld haar stelling te bewijzen.
5.7.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
Laat de stichting toe tot bewijs van haar stelling dat [de huurder] in de van de stichting gehuurde woning een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd dan wel derden hiertoe in staat heeft gesteld
6.2.
Bepaalt dat bewijslevering door middel van het overleggen van stukken plaatsvindt vóór of uiterlijk op de rolzitting van
woensdag 4 mei 2016 te 9:30 uur.
6.3.
Wanneer de stichting voor bewijslevering getuigen wil laten horen, moeten uiterlijk op deze rolzitting ook het aantal en de personalia van de getuigen worden opgegeven evenals de verhinderdata van
beidepartijen, de gemachtigden en - voor zover mogelijk - van de getuigen. Daarna zal een tijdstip voor het verhoor worden bepaald.
6.4.
Uitstel wordt in beginsel niet verleend. Bij het ontbreken van tijdig bericht van de stichting wordt er van uitgegaan dat zij geen gebruik wenst te maken van de gelegenheid tot bewijslevering.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid, kantonrechter en op 6 april 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter