3.5.Bewijsoverwegingen
Hoewel aangever van feit 2, [naam] , niet met zoveel woorden de naam van verdachte wil noemen, is de beschrijving van diegene dermate gelijkend in ten minste twee buitengewoon uitzonderlijke details, te weten het scooterongeluk twee dagen na de beroving en het opgepakt worden met drugs enige tijd daarvoor, dat het niet anders kan dan dat dit verdachte betreft. De verklaring van [naam] wordt daarbij ondersteund door het gegeven dat hij verklaard heeft die avond vijf à zes keer gebeld te zijn door degene wiens naam hij niet wil noemen en uit telefoongegevens is gebleken dat aangever [naam] inderdaad die avond vlak voor de beroving zes keer is gebeld door de telefoon, waarvan vastgesteld is dat het de telefoon van verdachte is. Ook begeeft de telefoon van verdachte zich voor de beroving vanuit [plaats] , de woonplaats van verdachte, naar de zeer nabije omgeving van de plek van beroving in [plaats] , rondom het tijdstip van de beroving. Uit het vorengaande leidt de rechtbank af dat verdachte degene is geweest die [naam] heeft gelokt naar de plaats van de beroving en de beroving heeft gepleegd.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit
Modus operandi
De rechtbank is van oordeel dat de aangiftes van feit 1 en 2 op essentiële punten overeenkomen met betrekking tot specifieke handelingen van verdachte en zijn medeverdachten. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een modus operandi die blijkens beide aangiftes hetzelfde is. Immers, met het slachtoffer wordt vooraf telefonisch contact opgenomen door ene “ [naam] ”, waarbij het slachtoffer naar een afgelegen plaats wordt gelokt. Ter plaatse wordt het slachtoffer bij zijn naam geroepen en komen de daders tevoorschijn terwijl hun gezichten zijn afgeschermd. Er wordt vervolgens aanzienlijk geweld jegens het slachtoffer gebruikt, diens ogen worden afgedekt en het slachtoffer wordt bedreigd. Diverse goederen worden weggenomen. Bij beide feiten wordt vlak voor de beroving herhaaldelijk dan wel contact gemaakt met, dan wel gezocht door de telefoon van verdachte. De telefoon van verdachte begeeft zich in beide gevallen in de nabijheid van de plaats delict.
De rechtbank is daarom van oordeel dat nu bij feit 2 is vastgesteld dat dit verdachte betreft die dit telefonisch contact zocht en dezelfde modus operandi is toegepast bij feit 1, dit gegeven – als schakelbewijs – redengevend is voor het onder 1 bewezenverklaarde feit.
Aantreffen riem en maskers
Met betrekking tot de riem die bij verdachte is aangetroffen, stelt de raadsvrouw dat er veel van dit soort riemen van het merk Stone Island bestaan. Bovendien heeft aangever de bij verdachte aangetroffen witte maskers niet herkend, terwijl deze toch heel opvallend zijn.
De omstandigheid dat aangever, toen hij werd geconfronteerd met de in de woning van verdachte aangetroffen maskers, deze niet herkende, wil naar het oordeel van de rechtbank echter niet zeggen dat deze niet bij de beroving van [naam] zijn gebruikt. Immers, aangever heeft weliswaar verklaard dat er volgens hem een ander masker is gebruikt, maar dat het wel al donker was en het een gestreste situatie was.
De rechtbank stelt verder vast dat de beschrijving die aangever van de gestolen riem gaf, overeenkomt met de in de woning van verdachte aangetroffen riem. Riemen van het merk Stone Island zijn er in verschillende types, in verschillende kleuren en met verschillende sluitingen. Aangever heeft deze specifieke riem herkend als de zijne.
Bovendien kent de rechtbank gewicht toe aan de bijzondere combinatie van het aantreffen in het huis van verdachte van de riem in combinatie met de maskers, welke beide voorwerpen zijn gebruikt bij de beroving.
Betrouwbaarheid verklaringen aangever [naam]
Aangever [naam] heeft volgens de raadsvrouw tegenstrijdig verklaard. Zo noemt hij verschillende namen voor degene die hem WhatsApp berichten zou hebben gestuurd en heeft hij een signalement van ene [naam] gegeven, terwijl hij later heeft aangegeven [naam] niet te herkennen. Aangever heeft voorts aangegeven dat één van de overvallers een Marokkaanse tongval zou hebben, en verdachte heeft die niet. De rechtbank stelt vast dat aangever in zijn aangifte in eerste instantie heeft aangegeven op grond van de profielfoto te hebben aangenomen dat het WhatsApp profiel van [naam] was. Verder zag hij de naam van ene [naam] in het scherm staan. Toen hij later met vrienden op Facebook is gaan zoeken, bleek de profielfoto niet van [naam] maar van [naam] te zijn, waarvan hij zegt dat die heel erg op [naam] lijkt. Dat aangever onmiddellijk na de beroving toen hij bij het politiebureau aankwam heeft aangegeven dat de profielfoto van [naam] zou zijn geweest, waarna hij zijn verklaring veranderde en aangaf dat de profielfoto van [naam] was, maakt, gelet op hetgeen hem slechts enkele minuten daarvoor was overkomen, niet dat niet van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever kan worden uitgegaan. Dat aangever [naam] niet heeft herkend, acht de rechtbank niet bevreemdend, nu de naam [naam] slechts als afzender in het WhatsApp bericht heeft gestaan. Dat één van de daders volgens aangever met een zogenaamde Marokkaanse tongval zou hebben gesproken, sluit naar het oordeel van de rechtbank verdachte niet uit als dader van de beroving., omdat ook niet Marokkanen met een dergelijke tongval plegen te praten.
Verwonding knie
Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit de medische informatie, die zij ter zitting heeft overgelegd, blijkt dat verdachte op 27 november 2014 nog moeizaam liep ten gevolge van een brommerongeval, zodat hij de overvallen op 7 december 2014 en op 15 januari 2015 niet kan hebben gepleegd.
Ten aanzien van het letsel aan de knie van verdachte gaat de rechtbank uit van de medische verklaring die ter zitting door de raadsvrouw is overgelegd. Hieruit volgt dat verdachte op 27 november 2014 nog een klein korstje op zijn knie had en dat het nog tijd nodig had om te genezen. De rechtbank is van oordeel dat hieruit niet blijkt dat verdachte het feit op 15 januari 2015, derhalve ruim zes weken later, niet heeft kunnen plegen.
Ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten
Uitlenen telefoon
Verdachte heeft ter zitting verklaard als verklaring van het gegeven dat zijn telefoon tot twee keer toe in de buurt van de plek van de beroving aanstraalt, dat hij zijn telefoon regelmatig uitleent, maar niet meer te weten of hij dat ten tijde van de berovingen ook heeft gedaan.
Voor zover verdachte hiermee heeft bedoeld te stellen dat hij die avonden kennelijk zijn telefoon heeft uitgeleend, wat hij niet meer weet, en een ander dan hij de berovingen heeft gepleegd, acht de rechtbank deze verklaring van verdachte niet aannemelijk, nu deze verklaring allereerst vaag, algemeen en niet verifieerbaar is. Verdachte heeft ter zitting niet specifiek kunnen noemen aan wie hij zijn telefoon had uitgeleend en dit kennelijk ook niet nagevraagd, hetgeen op de weg van verdachte gelegen had, in het geval een ander met gebruikmaking van zijn telefoon een beroving zou hebben gepleegd. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat nu uit onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer] bij verdachte in gebruik is, het verdachte zelf is geweest die zijn eigen telefoon heeft gebruikt..
Ditzelfde geldt voor het gegeven dat vlak voor de beroving van [naam] door aangever drie keer getracht is contact op te nemen met nr. [telefoonnummer] , waarvan is vastgesteld dat dit in gebruik is bij verdachte en welke telefoon zich bewoog van de nabijheid van de plek van de beroving naar de nabijheid van de pinautomaat. Ook daar gaat de rechtbank er vanuit dat het verdachte zelf is geweest die zijn eigen telefoon gebruikte.
Verder is nog het volgende van belang. Tijdens de huiszoeking in de woning van verdachte is diens telefoon in beslaggenomen. Deze telefoon heeft imeinummer [IMEI nummer] en bevatte een SIM-kaart met telefoonnummer [telefoonnummer] . Uit de analyse van de telecomgegevens blijkt dat de SIM-kaart met dit telefoonnummer, waarvan verdachte heeft verklaard bij de politie dat het van hem is, in de periode van 5 december 2014 tot en met 5 februari 2015 tevens is gebruikt in een telefoon met imeinummer [IMEI nummer] . Uit de analyse blijkt verder dat met de SIM-kaart met telefoonnummer [telefoonnummer] vlak voor de beroving is gebeld met [naam] . Daarbij is niet vastgesteld in welke telefoon deze SIM-kaart zat. Vlak na de beroving zat deze SIM-kaart in een toestel met voornoemd imeinummer [IMEI nummer] . De rechtbank verbindt aan het voorgaande de conclusie dat verdachte voor en na de beroving heeft gebeld met [naam] . Verder leidt de rechtbank uit voornoemde telecomgegevens af dat verdachte met medeverdachte [medeverdachte] is meegegaan om geld op te nemen bij de betaalautomaat aan de [straat] te [plaats] , nu uit die analyse blijkt dat de SIM-kaart met nummer [telefoonnummer] is verplaatst van de omgeving van de beroving naar deze betaalautomaat precies op de tijdstippen van de beroving en de geldopname. Bovendien heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaart dat degene die hem zou hebben opgedragen geld op te nemen een goede vriend van hem was en heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij en medeverdachte [medeverdachte] elkaar in die tijd bijna dagelijks zagen.
Medeplegen
Met betrekking tot het verweer van de raadsvrouw dat er geen sprake is geweest van medeplegen nu er geen nauwe en bewuste samenwerking tussen de deelnemers zou zijn geweest en niet duidelijk is welke rol ieder heeft gehad, overweegt de rechtbank als volgt.
Aangevers zijn blijkens de vastgestelde modus operandi, waarover dus vooraf overleg moet zijn geweest, naar een afgelegen plek gelokt, waar hun naam door iemand wordt geroepen en waarna zij naar de grond worden gewerkt en door de daders worden geslagen en geschopt. Aangevers moeten hun spullen dan afgeven dan wel deze worden van hen afgepakt. De daders zijn vermomd met een masker, dan wel bivakmuts. Bij beroving van [naam] wordt door een van de daders gezegd dat hij zijn pincode moet geven en zijn maatje dan gaat pinnen en als ie niet goed is, hij dan neergestoken wordt. Vaststaat dat medeverdachte [medeverdachte] gepind heeft met de gestolen pas. Beide aangevers verklaren dat door alle daders geweld is gebruikt. Uit de handelswijze van de daders leidt de rechtbank af dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij door alle daders een substantiële bijdrage is geleverd aan de beroving. Er is derhalve sprake van medeplegen.
Voorwaardelijk verzoek horen getuigen
De raadsvrouw heeft verzocht om - indien en voor zover de rechtbank niet tot vrijspraak komt voor de betreffende feiten - de volgende getuigen te horen. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
- [naam] , degene die gesteld heeft op 17 januari 2015 op een feestje van een zusje van een maat van hem te zijn geweest.
Hij heeft gehoord dat [verdachte] en [medeverdachte] gesproken hebben over een riem en een pet waar ze vanaf moesten, terwijl [verdachte] sigaretten rookte van een merk dat aangever [naam] ook altijd rookte. Nu [verdachte] stelt niet op het feestje te zijn geweest, wil de verdediging [naam] vragen stellen over wat hij precies heeft gehoord en gezien, of [verdachte] wel op dit feestje was en op welke afstand [naam] van betrokkenen stond, toen hij dit hoorde.
- [medeverdachte] , medeverdachte
Deze zou kunnen bevestigen dat [verdachte] niet op het feestje was. Hij heeft hier al over verklaard dat hij met [naam] was. de verdediging wil graag weten wie het feestje gaf, of [medeverdachte] bankpas waar hij mee gepind heeft, gekregen heeft van verdachte en of hij met verdachte betrokken was bij de straatroof op [naam] .
- [naam]
zou op het feestje zijn geweest. Dus hij zou moeten kunnen bevestigen dat [verdachte] er niet was. De verdediging wil van hem weten wie het feestje gaf, of hij over een cap en een riem heeft gesproken met [medeverdachte] en of hij afweet van de straatroof.
- [naam vader] , de vader van verdachte
De verdediging wenst hem te horen over of hij weet of [verdachte] naar het feestje is geweest? Hoe weet hij dit? Weet hij hoe lang [verdachte] al de Stone Island riem in zijn bezit heeft. Weet hij hoe [verdachte] omging met kleding? Hoe komt hij aan de witte maskertjes die in huis lagen? Waar lagen die? Wist [verdachte] af van de maskertjes? Heeft hij ooit gezien dat de maskertjes zijn verplaatst of gebruikt door [verdachte] ? Weet hij of [verdachte] zijn telefoon wel eens uitleende?
De rechtbank overweegt als volgt. Vooropgesteld moet worden dat, nu het verzoek tot oproeping van de getuigen meer dan tien dagen voor de terechtzitting is gedaan, het criterium van het verdedigingsbelang van artikel 263 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van toepassing is. Dat wil zeggen dat slechts kan worden afgezien van het horen van getuigen indien de verdediging door het afzien niet in de verdediging wordt geschaad.
De rechtbank heeft besloten de zaak te behandelen zonder de getuigen [naam] , [medeverdachte] en [naam] ter zitting te horen, maar meegedeeld dat indien ter zitting gegevens naar voren komen die mede gelet op de zwijgende houding van verdachte tot aan de zitting, zij hierin aanleiding kan zien na sluiting van het onderzoek, dit onderzoek te heropenen om alsnog de getuigen te horen. De rechtbank heeft hierin echter geen aanleiding gezien. De verzoeken van de raadsvrouw komen er blijkens de toelichting van de raadvrouw in de kern op neer dat de verdediging de getuigen wil horen over verdachtes aanwezigheid op een feestje, een aantal dagen na de beroving. Nu de verklaring van [naam] over de vermeende aanwezigheid van verdachte op een feestje geen onderdeel uitmaakt van de bewijsconstructie en derhalve geen rol van betekenis speelt , kan het horen van vorenbedoelde getuigen in redelijkheid niet van belang worden geacht voor enige in de strafzaak tegen verdachte te nemen beslissing, in het kader van de beantwoording van de vragen van artikel 348-350 Sv.
Wat betreft het verzoek om de vader van verdachte te horen, heeft de rechtbank direct een afwijzende beslissing genomen, zonder nadere overweging zoals bij de andere getuigen om eventueel na sluiting van het onderzoek en eventuele heropening indien dit naar aanleiding van het verhandelde ter zitting alsnog in het belang van de verdediging werd geacht. Dit vanwege het belang dat de rechtbank hecht aan de aanwezigheid van de ouder ter zitting.