4.4.Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op vrijdag 30 januari 2015, omstreeks 04.10 uur surveilleren de hoofdagent van politie [G] , en agent van politie [Y] in het centrum van de gemeente Hoorn (NH). [G] bevindt zich te voet op de openbare weg de Nieuwe Noord en [Y] rijdt in een surveillance auto op omliggende wegen.
Lopende op de Nieuwe Noord te Hoorn hoort [G] het geluid van een scooter die vervolgens wordt uitgezet en een claxon. [G] loopt in de richting van het geluid van de scooter en ziet op de hoek Grote Noord / Jan van Necksteeg een slanke man en een forse man staan die geheel in het zwart gekleed zijn en beide een bivakmuts dragen. Tevens hoort hij een tingelend geluid wat hij herkent als het slepend geluid van een ijzeren pijpje over de straatstenen.
Vervolgens ziet [G] dat, als er over de Grote Noord een strooiwagen aan komt rijden, de beide mannen de Jan van Necksteeg in gaan zodat de strooiwagen ze niet kan zien. Als [G] iets verder door loopt ziet hij op het Achterom de twee mannen staan ter hoogte van de Jan van Necksteeg , een van de mannen heeft een grijze scooter in zijn handen. Beide mannen lopen de Jan van Necksteeg weer in. [G] besluit tot aanhouding van de mannen en geeft aan [Y] door dat hij kan oprijden zodat ze de mannen kunnen insluiten.
Op het moment dat [G] daartoe de steeg in rent komt één verdachte uit de steeg rennen. [G] wil de man aanhouden maar komt met hem in botsing waardoor dit niet lukt. De man rent weg het Achterom op in de richting van de Nieuwsteeg . [G] omschrijft deze man als iemand met een fors postuur van 1.60 meter lang, geheel in het zwart gekleed met een zwarte nylon jas.
[G] ziet vervolgens een zwarte scooter op zich af komen rijden. De scooter voert geen verlichting en de bestuurder draagt zwarte kleding en een bivakmuts. [G] hoort dat de bestuurder vol gas geeft en recht op hem afrijdt. [G] roept: “Stoppen. Politie” maar de scooter mindert geen vaart. Op het moment dat de scooter [G] passeert houdt hij met geweld de bestuurder aan, die later medeverdachte [H] blijkt te zijn. [G] hoort dat [H] hierbij meteen zegt: “Waarvoor ben ik aangehouden? Ik hoor niet bij die andere twee. Ik weet niet wat ze daar deden”.
Op dat moment ziet [G] een zwarte tas staan in het midden van de Jan van Necksteeg . Voorts staan in de Jan van Necksteeg , ter hoogte van een kabelkast, om de hoek bij de ING pinautomaat, twee aan elkaar getapete gasflessen, waar een slang aan vast zit met een metalen strip.
[G] herkent deze goederen ambtshalve als een vaak gebruikt middel om een geldautomaat op te blazen.
De scooter waarop de verdachte reed was zwart gespoten waarbij door de zwarte verf nog rood te zien was, het achterlicht van de scooter was afgeplakt met zwart duct tape, er was geen kenteken op gemonteerd, en het contactslot was verwijderd.
Verbalisant [Y] hoort via de portofoon van [G] , dat deze twee verdachte personen in het zicht heeft ter hoogte van de Grote Noord te Hoorn waarna hij naar de kruising Breed / Grote Noord rijdt. Na enkele seconden krijgt hij van [G] het verzoek op te rijden waarop hij richting de Rode Steen rijdt. Onderweg ziet hij niemand. Net voordat hij bij de Jan van Necksteeg aankomt ziet hij een grijze scooter keihard de Jan van Necksteeg uit rijden, de Grote Noord op. Er zit een in het zwart geklede persoon met een zwart hoofddeksel op de scooter en de scooter is niet voorzien van een kentekenplaat. [Y] zet de achtervolging in en ziet dat de bestuurder van de scooter onder het rijden goederen weggooit. De persoon op de grijze scooter duikt de Grote Havensteeg in waarbij hij bijna tegen een strooiwagen aan botst. Aan het eind van de Grote Havensteeg gaat de scooter richting Visserseiland . De Grote Havensteeg is niet breed genoeg voor een dienstvoertuig zodat [Y] de achtervolging staakt.
Een tweetal andere verbalisanten gaat vervolgens lopend vanaf het West in de richting van het Visserseiland op zoek naar de verdachten.
Zij zien daar iemand lopen op het voetpad van het Visserseiland langs het water en rond 04.35 uur die nacht wordt door deze verbalisanten, met behulp van een hondengeleider, een tweede persoon aangehouden zittend tegen een boom bij de binnentuin van Visserseiland .
[G] hoort via de portofoon dat er een tweede verdachte is aangehouden en gaat ter plaatse waar hij een geheel in het zwart geklede man tegen een boom ziet zitten. Bij het overeind helpen van deze man herkent hij hem als degene die hij die nacht als eerste uit de Jan van Necksteeg het Achterom op zag rennen. [G] herkent hem aan zijn forse postuur, lengte en nylon jas.Deze persoon blijkt verdachte te zijn.
Verbalisant [V] hoort dat de berijder van de grijze scooter enkele goederen weggooit op de Grote Noord . Op de Grote Noord treft hij vervolgens onder meer een metalen buis aan, met daaraan gekoppeld een zwarte slang en hieraan gekoppeld een taser.
Verbalisant [Y] gaat terug naar [G] en ziet dan, evenals [G] , dat er in het midden van de Jan van Necksteeg , een zwarte tas is achtergelaten. Hierin zitten metalen kraaienpoten. Aan het begin van de steeg, aan de zijde van de Grote Noord , ziet hij een moker staan. Later ziet hij ook de twee gasflessen die naast de kabelkast in de steeg zijn achtergelaten.
[Y] neemt de inmiddels door [G] aangehouden [H] van hem over en hoort deze, als hij hem naar zijn naam vraagt, zeggen: “Wij hebben niks gedaan. Ik zeg niets”. Bij de veiligheidsfouillering van [H] constateert [Y] dat [H] een kogelwerend vest draagt.
De in de Jan van Necksteeg aangetroffen zwarte sporttas met de kraaienpoten is veiliggesteld en voor DNA-onderzoek naar het NFI gezonden.Op het handvat van deze sporttas wordt een DNA mengprofiel aangetroffen van minimaal drie personen waarvan minimaal één man, het celmateriaal kan afkomstig zijn van verdachte en minimaal twee andere personen. Een matchkans is niet berekend.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aangetroffen goederen, in het bijzonder de sporttas met kraaienpoten, de moker, de gasflessen en de taser, in combinatie met de plek waar deze zijn aangetroffen, te weten in de directe nabijheid van een pinautomaat, wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat er sprake was van voorbereidingshandelingen voor een plofkraak. De rechtbank heeft hierbij tevens acht geslagen op de overige in het dossier beschreven ram- en plofkraken waarbij soortgelijke goederen zijn gebruikt.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte als medepleger van deze voorbereidingshandelingen kan worden aangemerkt. Verdachte wordt door [G] tezamen met een andere man gezien in de Jan van Necksteeg . Nadat hij en zijn mededader op de vlucht zijn geslagen worden in en rond deze steeg in de directe nabijheid van een pinautomaat, een taser, een moker, gasflessen en een tas met kraaienpoten aangetroffen. Op de tas met kraaienpoten wordt DNA aangetroffen dat wijst naar verdachte. Korte tijd nadat [G] heeft getracht hem aan te houden wordt verdachte, midden in de nacht, in de kou, zittend tegen een boom aangetroffen. [G] herkent verdachte aan zijn postuur, zijn lengte en zijn nylon jas. Deze bevindingen in onderlinge samenhang bezien, maken dat het niet anders kan dan dat het celmateriaal aangetroffen op de sporttas afkomstig is van verdachte.
Verdachte betwist de herkenning door [G] en stelt daartoe dat hij geen 1.60 m. lang is maar 1.80 m. en bovendien ten tijde van zijn aanhouding geen bivakmuts droeg en dat er ook in zijn directe nabijheid geen bivakmuts is aangetroffen. De rechtbank ziet hierin evenwel geen enkele aanleiding om aan de herkenning door [G] te twijfelen. Daargelaten dat verdachte zijn stelling dat hij 1.80 m. lang zou zijn niet heeft onderbouwd, heeft [G] verdachte niet alleen aan zijn lengte, maar ook aan zijn postuur en zijn jas herkend. Dat verdachte op het moment van aanhouding geen bivakmuts meer droeg wil niet zeggen dat hij deze eerder die avond ook niet heeft gedragen.
Verdachte heeft voorts eerst ter zitting een verklaring omtrent zijn aanwezigheid die avond in Hoorn afgelegd, te weten dat hij voor iemand die hij niet bij naam wil noemen, een auto op moest halen en vervolgens verdwaald is. Zijn DNA op de sporttas zou het gevolg zijn van zijn werkzaamheden in achtereenvolgens een koffieshop en een café waarbij hij regelmatig tasjes van klanten heeft aangenomen. De rechtbank acht deze, volstrekt onverifieerbare, en eerst op de zitting van 4 januari 2016 afgelegde verklaring, die nergens steun vindt, ongeloofwaardig en gaat hier aan voorbij. De uiterst belastende omstandigheden waaronder verdachte wordt aangetroffen in combinatie met het op een van de delict gerelateerde goederen aangetroffen DNA van verdachte, maken dat van verdachte verwacht mag worden dat hij een ontzenuwende, verifieerbare en aannemelijke verklaring aflegt.
De rechtbank heeft bij haar overwegingen voorts betrokken dat verdachte die avond in het bezit was van sleutels van een in de nabijheid van de plaats delict aangetroffen, geprepareerde BMW (ZD 10, pagina’s 49 en 138, alsmede de ter terechtzitting van 4 januari 2016 afgelegde verklaring van verdachte). Deze BMW kan weliswaar niet direct gelinkt worden aan de onderhavige voorbereidingshandelingen maar betreft gezien de overige inhoud van het dossier wel een bij een ram-/plofkraak te gebruiken voertuig.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan de voorbereidingen voor een plofkraak.