5.3De beoordeling en bespreking van de specifieke verweren
De rechtbank zal hieronder de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de ontnemingsrapportage – mede aan de hand van de gevoerde verweren – bespreken.
Bij de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat neemt de rechtbank als uitgangspunt de berekening zoals deze is gemaakt in de ontnemingsrapportage. Dit betreft een berekening op basis van een eenvoudige kasopstelling, zijnde een berekening waarin alleen de contante geldstromen inzichtelijk zijn gemaakt.
Totale legale contante gelden:
Als contante legale inkomsten van veroordeelde en [partner] over de periode 1 januari 2004 tot 18 mei 2010 worden aangemerkt:
Verhuur van de [adres 3] € 99.300,00
Strandstoelenverhuur [partner] € 95.404,68
Totaal € 194.704,68.
Bankopnamen:
Uit het onderzoek naar de bankrekeningen van veroordeelde en [partner] is naar voren gekomen dat ten name van veroordeelde en [partner] verschillende bankrekeningen bij verschillende financiële instellingen in Nederland zijn geregistreerd. Uit de mutatie-overzichten van deze bankrekeningen komt naar voren dat op een aantal van deze bankrekeningen opnamen van contant geld hebben plaatsgevonden.
In de periode van 1 januari 2004 tot en met 18 mei 2010 werd totaal € 23.000,- contant van de bankrekeningen opgenomen:
2004 € 8.000,00
2005 € 6.000,00
2006 € 5.000,00
2007 € 4.000,00
2008 € 0,00
2009 € 0,00
2010 € 0,00
Beginsaldo:
In de jaren 2002 tot en met 2008 is er bij de Belastingdienst geen melding gemaakt door veroordeelde en [partner] van bezit van contant geld. Hiermee kan worden uitgesloten dat bij de Belastingdienst bekend is dat veroordeelde en [partner] op
1 januari 2004 over grote hoeveelheden contant geld zouden hebben beschikt. Dit wordt tevens bevestigd door de administratie van BDO accountants en adviseurs van veroordeelde en [partner] . Het beginsaldo per 1 januari 2004 wordt op € 0,00 gezet.
De raadsman heeft aangevoerd dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten onrechte is uitgegaan van een beginsaldo van € 0,-. De raadsman heeft gesteld dat veroordeelde aan het begin van de onderzoeksperiode een (groot) bedrag aan contant geld beschikbaar had, maar dat een exact bedrag niet kan worden aangegeven. De raadsman stelt dit bedrag op € 125.000,-.
Voorts is er naar de mening van de raadsman geen rekening gehouden met het bezit van een muntenverzameling, te weten een bedrag van 180.000 gulden aan zilveren munten, waarvan een groot deel met grote winst is verkocht, welke winst door de verdediging wordt gesteld op 135.000 gulden. De raadsman stelt dat het bedrag van 180.000 gulden welke door veroordeelde is geïnvesteerd, samen met de gemaakte winst van 135.000 gulden dient te worden meegenomen bij het beginsaldo van veroordeelde. Omgezet naar euro’s stelt de raadsman dit bedrag op € 143.181,82. Totaal zou het beginsaldo derhalve naar het oordeel van de raadsman moeten worden gesteld op
€ 268.181.82.
De rechtbank is van oordeel dat door de verdediging niet aannemelijk is gemaakt dat veroordeelde voorafgaand aan de onderzoeksperiode beschikte over een legaal verdiend inkomen of vermogen.
De enkele, niet door feitelijke gegevens gesteunde, verklaringen van de vrouw en zoon van veroordeelde hieromtrent, vormen onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat veroordeelde aan het begin van de onderzoeksperiode contant geld beschikbaar had ten bedrage van € 125.000,-.. De stelling dat veroordeelde een kostbare zilveren muntenverzameling bezat, welke hij heeft verkocht en dat hij met die verkoop grote winsten heeft behaald, is - nu hierover uitsluitend in algemene termen door de echtgenote en zoon van veroordeelde is verklaard, doch er verder voor het bezit en de verkoop in geen enkel document ondersteuning te vinden is evenmin voldoende aannemelijk gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is mitsdien op goede gronden uitgegaan van een beginsaldo van € 0,-.
Beschikbaar voor contante uitgaven:
Beginsaldo € 0,00
Legale contante ontvangsten € 194.704,68
Bankopnamen € 23.000,00
Totaal € 217.704,68
De raadsman heeft aangevoerd dat veroordeelde buiten de contante ontvangsten en bankopnamen nog een aantal contante bedragen voorhanden heeft gekregen tijdens de onderzoeksperiode. Volgens de verdediging heeft veroordeelde, om te participeren in een houtzagerij in Suriname, naar een investeerder gezocht, welke werd gevonden in de persoon van [investeerder] . [investeerder] zou in totaal € 2.000.000,- aan veroordeelde hebben betaald en een tussen veroordeelde en [investeerder] getekende overeenkomst waaruit dit zou blijken is op 11 april 2012 door de vorige raadsman, mr. Kuijpers, verstrekt aan de recherche.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat veroordeelde meerdere malen heeft aangegeven dat hij een aantal jaren illegaal vuurwerk heeft verkocht en dat hij daarmee een aanzienlijke hoeveelheid geld heeft verdiend. De verdediging stelt dit bedrag op € 35.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat bij nader onderzoek op geen enkele manier is gebleken dat deze investering door [investeerder] heeft plaatsgevonden en dat veroordeelde een bedrag van € 2.000.000,- zou hebben ontvangen. Een en ander is dan ook niet aannemelijk gemaakt door de verdediging.
De rechtbank verwijst daarbij naar hetgeen de rechtbank in haar vonnis van 2 augustus 2012 heeft overwogen: “Afgezien hiervan, blijft de verklaring van verdachte ongeloofwaardig, omdat - behalve de niet geloofwaardige verklaring van [investeerder] bij de politie en ter terechtzitting, nergens in het dossier aanknopingspunten voor deze verklaring te vinden zijn, terwijl verdachte juist in die periode veelvuldig werd geobserveerd en afgeluisterd...” Ook het gerechtshof heeft een en ander, zo blijkt uit pagina 31 van het arrest van 13 mei 2015, niet aannemelijk geacht.
De rechtbank is voorts van oordeel dat door de verdediging evenmin aannemelijk is gemaakt dat veroordeelde middels de verkoop van vuurwerk een aanzienlijk geldbedrag heeft verdiend. Pas tijdens de strafzitting op 25 juni 2012, meer dan twee jaar na zijn aanhouding, heeft hij verklaard te hebben gehandeld in vuurwerk.
De stelling van de verdediging dat veroordeelde met de verkoop van vuurwerk een bedrag van € 35.000,- zou hebben verdiend, wordt verder door niets onderbouwd. De rechtbank heeft in voornoemd vonnis van 25 juni 2012 daaromtrent overwogen dat de verklaring van veroordeelde op dit punt ongeloofwaardig was. Ook dit is door het gerechtshof in het arrest bevestigd.
Gelet op het voorgaande is op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat deze contante bedragen tijdens de onderzoeksperiode op legale wijze door veroordeelde zouden zijn verkregen.
Aangetroffen geld:
Tijdens de doorzoeking in de woning van veroordeelde op 18 mei 2010, werd een bedrag van € 179.368,78 aangetroffen (zaaksdossier 14).
Tijdens de doorzoeking in de woning van zoon [zoon] werd een sporttas met
€ 665.000,- contant geld aangetroffen (zaaksdossier 13), welk geld van veroordeelde was.
Op 30 maart 2010 werd medeverdachte [medeveroordeelde 1] aangehouden met in zijn bezit
€ 183.940,-, waarvan het aannemelijk is dat dit geld eveneens voor veroordeelde bestemd was (zaaksdossier 6).
Zaaksdossier 14, [adres 1] te IJmuiden: € 179.368,78
Zaaksdossier 13, [adres 4] te IJmuiden: € 665.000,--
Zaaksdossier 6, [medeveroordeelde 1] : € 183.940,--
Totaal: € 1.028.308,78
Contante uitgaven:
Suriname:
Uit onderzoek is naar voren gekomen dat veroordeelde in totaal € 850.000,- contant aan [getuige 1] heeft betaald voor het verkrijgen van aandelen van [bedrijfsnaam 2] Holding. Dit bedrijf is 100% aandeelhouder van [bedrijfsnaam 3] . [bedrijfsnaam 3] is een bedrijf gevestigd in Suriname dat handelt in hard hout. Tijdens de doorzoeking in de woning van [zoon] zijn hiervan 4 overeenkomsten aangetroffen. In deze overeenkomsten wordt aangegeven dat [getuige 1] in totaal € 850.000 van veroordeelde heeft ontvangen. [getuige 1] heeft verklaard dit bedrag contant van veroordeelde te hebben ontvangen.
Naast de betaling van € 850.000,- heeft [veroordeelde] diverse contante uitgaven gedaan ten behoeve van deze investering, te weten € 73.760,53.
Het totaalbedrag dat veroordeelde contant heeft betaald ten behoeve van de investering in Suriname is € 923.760,53.
Thailand:
Tijdens de doorzoeking in de woning van veroordeelde werd een document aangetroffen waaruit blijkt dat veroordeelde op 12 maart 2010 een condominium heeft gekocht in Thailand voor de prijs van 7.560.000 Thai Baht (€ 169.564,59), welke betaling contant is gedaan.
De raadsman heeft aangevoerd dat dit condominium nooit door veroordeelde is gekocht en/of betaald. Uit “Section 2” van het contract blijkt dat de verkoper het bedrag (nog) niet had ontvangen op het moment van tekenen en achter “The seller has received the full amount:” is immers geen paraaf of iets dergelijks geplaatst. De echtgenote van veroordeelde heeft bevestigd dat er naar haar weten geen betalingen zijn gedaan voor het appartement in Thailand. De contante uitgave van veroordeelde betrekking tot Thailand dient derhalve op € 0,- te worden gesteld, aldus nog steeds de raadsman.
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal 101116.0075.FIN (dossierpagina J01 001318 e.v.) blijkt dat onderaan de koopovereenkomst vier handtekeningen staan, waaronder van de verkoper en veroordeelde (koper). Uit informatie van de Liaison Officer van 17 november 2010 blijkt dat veroordeelde ook officieel als eigenaar van het appartement in Thailand geregistreerd staat (Bijlage 2 van de conclusie van Repliek van 19 maart 2014). Onder die omstandigheden acht de rechtbank het enkele feit dat er in de getekende koopovereenkomst geen paraaf is geplaatst achter “the seller had received the full amount” nog niet aannemelijk dat er niet betaald zou zijn. Dat de echtgenote van veroordeelde heeft verklaard dat zij niets weet van betalingen voor een appartement in Thailand, maakt dit niet anders. In de ontnemingsrapportage is er dan ook terecht van uit gegaan dat er in Thailand een contante uitgave is gedaan ter hoogte van € 169.564,59.
Litouwen:
Tijdens het onderzoek bleek dat veroordeelde al 12,5 jaar een buitenechtelijk relatie onderhield met een Litouwse vrouw genaamd [vrouw] en dat zij gezamenlijk een dochter genaamd [dochter] hebben. [vrouw] verklaarde dat zij nauwelijks inkomsten had en dat zij en hun kind financieel onderhouden werden door veroordeelde. De totale contante uitgaven die veroordeelde heeft gedaan ten behoeve van het onderhouden van zijn vriendin en kind in Litouwen bedragen volgens de ontnemingsrapportage € 571.884,73.
De raadsman heeft dit betwist en aangevoerd dat het bedrag dat veroordeelde daadwerkelijk in Litouwen heeft uitgegeven in de onderzoeksperiode op niet meer dan € 26.585,54 dient te worden gesteld. Hij heeft daartoe ten aanzien van na te noemen posten het volgende aangevoerd.
Aankoop grondperceel Rusland 2008:
Met betrekking tot de aankoop van het grondperceel in Rusland in 2008 heeft veroordeelde met [getuige 2] afgesproken dat veroordeelde samen met [vrouw] € 20.000,00 zou geven om in de grond te investeren. [vrouw] en veroordeelde hebben [getuige 2] beiden een keer
€ 10.000,00 van hun eigen geld gegeven. De raadsman stelt aldus dat het bedrag van
€ 200.000,00 derhalve ten onrechte in het ontnemingsdossier aan veroordeelde is toegerekend en dat hij slechts € 10.000,-- in de grond in Rusland geïnvesteerd. Er dient van de totaal berekende uitgaven € 190.000,00 te worden afgetrokken, aldus de raadsman.
Aankoop grondperceel Litouwen 2010:
Veroordeelde ontkent dat hij, via [vrouw] , in 2010 de aankoop van een grondperceel in Litouwen heeft gedaan. Het bedrag van € 200.000,-- is derhalve ten onrechte als contante uitgave van veroordeelde opgenomen in het ontnemingsdossier. Uit de voorlopige koopovereenkomst die door [vrouw] blijkens haar verklaring door haar zou zijn getekend op 9 april 2010, blijkt dat het om een voorlopig berekende prijs gaat. De definitieve prijs van de grond zou in een afzonderlijk op te stellen overeenkomst worden bepaald. Deze overeenkomst is nooit aangetroffen. Naar de mening van de raadsman dient er derhalve van te worden uitgegaan dat de koop van de grond niet heeft plaatsgevonden.
Aankoop bouwgrond 2004:
Met betrekking tot de aankoop van de bouwgrond in 2004 heeft veroordeelde aangegeven dat [vrouw] dit zelf heeft betaald, hetgeen [vrouw] in haar verklaringen (o.a. pagina 1839 en 1840) heeft bevestigd. Het bedrag van € 12.189,10 is derhalve naar de mening van de raadsman ten onrechte in het ontnemingsdossier aan veroordeelde toegerekend en dient eveneens van de totale uitgaven te worden afgetrokken.
Nieuwbouw woning 2006/2007
Veroordeelde ontkent met betrekking tot de bouw en inrichting van de nieuwbouw
woning niet dat hij [vrouw] enigszins financieel heeft ondersteund. Veroordeelde heeft echter een veel kleiner bedrag betaald dan in het ontnemingsdossier wordt aangenomen. [vrouw] was in staat om zelf 300.000 Litas bij te dragen aan de nieuwbouw van het huis. Veroordeelde heeft vervolgens geholpen door de resterende 119.401,77 Litas te voldoen. Omgerekend naar euro’s is dit een bedrag van € 29.108,00.
Er dient gezien het voorgaande € 102.318,09 - € 29.108,00 = € 73.210,09 van het
in de ontnemingsrapportage berekende bedrag voor de nieuwbouw woning te worden afgetrokken.
Auto BMW X6:
Uit het ontnemingsdossier blijkt dat het OM een schatting heeft gemaakt van de
aankoopprijs van de BMW X6 waar door [vrouw] in werd gereden. Uit het dossier (pagina 132) blijkt echter dat op het moment dat de BMW X6 werd waargenomen door het onderzoeksteam, er Duitse uitvoerplaten op zaten.
Derhalve dient er van te worden uitgegaan dat de BMW X6 in Duitsland is aangeschaft.
De prijzen van deze auto, een BMW X6 van twee jaar oud, liggen rond de € 40.000,-.
De raadsman is primair van mening dat, gezien de verklaring van [vrouw] dat zij de auto zelf heeft betaald, het bedrag van € 69.900,00 van de uitgaven van veroordeelde dient te worden afgetrokken en subsidiair dat moet worden uitgegaan van een aankoopbedrag van € 40.000,-, zodat er in dat geval € 29.900 van de uitgaven afgetrokken dienen te worden.
Derhalve komt de raadsman tot de volgende berekening:
€ 571.884,73 - € 190.000,- - € 200.000,- € 12,189,10 - € 73.210,09 - € 69.900,-, danwel
€ 29.900,- = € 26.585,54, danwel € 66.585,54.
De rechtbank overweegt het volgende.
Aankoop grondperceel Rusland 2008:
[vrouw] heeft op 18 mei 2010 verklaard dat zij in opdracht van veroordeelde een stuk grond moest aankopen en op 19 mei 2010 dat de € 200.000,- van veroordeelde kwam.
In het dossier bevinden zich 2 kwitanties van 26 augustus en 29 september 2008, betreffende constante stortingen van respectievelijk € 50.000,- en € 150.000,- aan [vrouw] .
De stelling van de verdediging dat [getuige 2] desondanks slechts een bedrag van € 10.000,- van veroordeelde heeft verkregen, is niet door concrete gegevens onderbouwd en blijkt ook niet uit de onderliggende stukken van het SFO (p.v.-nummer 101216.0099.FIN, dossierpagina J01 001771). De onduidelijke en weinig concrete verklaring van [vrouw] bij de rechter-commissaris op dit punt, leidt evenmin tot de conclusie dat in de ontnemingsrapportage onjuiste aannames zijn gedaan. Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Aankoop grondperceel Litouwen 2010:
De rechtbank is van oordeel dat uit de ontnemingsrapportage voldoende aannemelijk is geworden dat [vrouw] wel degelijk € 200.000,- contant heeft ontvangen van veroordeelde ten behoeve van de aankoop van deze grond. Zij heeft geen eigen inkomen en blijkens haar eigen verklaring, wordt zij onderhouden door veroordeelde. Haar verklaring dat zij in maart 2010 van een kennis, van wie zij de achternaam niet kent, € 200.000,- heeft geleend, acht de rechtbank onaannemelijk (verhoor 18 mei 2010, dossierpagina J01 001836). De verklaringen die door de getuigen Mancienne en [vrouw] zijn afgelegd bij de rechter-commissaris, maken dit oordeel niet anders. Indien deze vage onvoldoende concrete verklaringen gevolgd zouden worden, is sprake geweest van een leenovereenkomst, die volledig buiten de economische en maatschappelijke realiteit stond. Dit in aanmerking genomen gaat de rechtbank er evenals de officier van justitie van uit dat in dat geval sprake is geweest van een schijn constructie.
Aankoop bouwgrond 2004:
[vrouw] heeft verklaard dat zij geen inkomen uit werk genoot en geen uitkering ontving en leefde van spaargeld en van wat zij van veroordeelde kreeg (verhoor 18 mei 2010, dossierpagina J01 001835). Haar moeder heeft verklaard dat zij geen inkomen uit werk genoot, maar sinds 1992 alleen pensioen ontving (verhoor 18 mei 2010, dossierpagina J01 001854).
De rechtbank acht de verklaring van [vrouw] dat zij de kavels van haar spaargeld en haar moeders spaargeld kon betalen ongeloofwaardig, daar zij of haar moeder niet over dergelijke bedragen konden beschikken en bovendien deze betalingen ook niet op haar bankafschriften voorkomen. Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Nieuwbouw woning 2006/2007
De rechtbank is van oordeel dat de stelling van de raadsman dat veroordeelde een veel kleiner bedrag heeft betaald dan in het ontnemingsdossier wordt aangenomen niet is onderbouwd en uitdrukkelijk wordt weersproken door de bevindingen van het financiële onderzoek, waaronder het gegeven dat moeder en dochter [vrouw] nauwelijks inkomen hadden.
Auto BMW X6:
De rechtbank is van oordeel dat, bij gebreke van concrete gegevens met betrekking tot deze aankoop, mag worden uitgegaan van de waarde zoals die is onderbouwd in het ontnemingsrapport en nader toegelicht in de conclusie van repliek van de officier van justitie, namelijk een bedrag van € 69.900,00.
[vrouw] heeft eerder verklaard dat zij de BMW van veroordeelde heeft gekregen en dat deze betaald is met geld van veroordeelde (verhoor 18 mei 2010, dossierpagina J01 001835 en 1845). De rechtbank gaat uit van de juistheid van deze verklaring en hecht geen geloof aan de vage en niet concrete verklaring die de getuige in juli 2015 hierover bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, te weten dat veroordeelde slechts heeft geholpen bij het vinden van deze auto doch dat zij zelf voor de BMW heeft betaald, volgens haar mogelijk een bedrag van € 40.0000,--. Het enkele feit dat [vrouw] een bedrag van € 40.000,- in het contract heeft zien staan, maakt nog niet aannemelijk dat veroordeelde dit bedrag betaald zou hebben voor deze BMW X6. Genoemd contract - wat daar overigens van zij ziet op afspraken tussen veroordeelde en [vrouw] en niet op het bedrag dat door veroordeelde voor de BMW X6 is betaald. De rechtbank gaat uit van een contante uitgave voor de BMW van € 69.900,--
Huis en inrichting:
Bij de doorzoekingen van 18 mei 2010 werden diverse kwitanties en facturen aangetroffen betreffende contante uitgaven voor “huis en inrichting” ten bedrage van € 39.225,35.
Levensonderhoud :
Uit onderzoek komt naar voren dat veroordeelde en [partner] aan huishoudelijke uitgaven contant een bedrag van geschat € 31.872,70 hebben uitgegeven.
Reizen:
De totale contante uitgaven ten behoeve van reizen komen in de periode 1 januari 2004 tot 18 mei 2010 uit op € 137.758,47.
De raadsman heeft ten aanzien van de reizen het volgende aangevoerd. Veroordeelde heeft weliswaar toegegeven dat het grootste deel van de kosten voor hem en zijn vrouw, [partner] , zijn geweest, maar dat ook een deel van de kosten door andere personen zijn voldaan, welke kosten afgetrokken dienen te worden van het totaalbedrag van € 137.758,47.
[partner] zou volgens het OM voor een reis € 21.261,60 contant hebben betaald voor mevrouw [getuige 3] . [partner] heeft echter zelf verklaard dat mevrouw [getuige 3] dit bedrag heeft betaald, evenals [getuige 4] . Er dient daarom van te worden uitgegaan dat veroordeelde € 137.758,47 – € 21.261,50 = € 116,496,97 contant heeft uitgegeven aan reizen, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer, aangezien de stelling dat het bedrag van € 21.261,60 voor de reizen door [getuige 4] en mevrouw [getuige 3] zelf is betaald, niet is onderbouwd met verifieerbare stukken, zoals bankafschriften. Dat [getuige 4] en mevrouw [getuige 3] de kosten voor de reis zelf hebben gedragen acht de rechtbank onder die omstandigheden niet aannemelijk gemaakt.
Investering in handelsvoorraad auto’s :
Uit het onderzoek is gebleken dat veroordeelde veelvuldig contact heeft met een persoon genaamd [getuige 5] en samen met hem handelt in auto’s. Tevens is gebleken dat veroordeelde een grote hoeveelheid geld heeft geïnvesteerd in de autohandel. Uit onderzoek is voorts gebleken dat de betalingen en investeringen rond de autohandel met [getuige 5] van veroordeelde niet via zijn bankrekeningen of die van zijn vrouw zijn gedaan. Het is dan ook aannemelijk dat de investeringen met betrekking tot de autohandel samen met [getuige 5] contant zijn verricht. Het bedrag dat veroordeelde vermoedelijk contant in de autohandel heeft geïnvesteerd via [getuige 5] bedraagt € 300.000,-.
De raadsman heeft als verweer hiertegen aangevoerd dat veroordeelde ontkent dat hij samen met Hansen heeft gehandeld in auto’s en tevens ontkent dat hij, ten tijde van de onderzoeksperiode, € 300.000,-- in auto’s zou hebben geïnvesteerd. De contante uitgave van veroordeelde met betrekking tot de handelsvoorraad auto’s dient naar de mening van de raadsman derhalve op € 0,- te worden gesteld.
De rechtbank overweegt als volgt. In de ontnemingsrapportage is op grond van concrete onderzoeksgegevens, waaronder een OVC gesprek, aangenomen dat veroordeelde in de onderzoeksperiode een bedrag van € 300.000,-- contant heeft geïnvesteerd in de autohandel met [getuige 5] . De verdediging heeft de stelling dat veroordeelde ten tijde van de onderzoeksperiode helemaal niet met contant geld in auto’s heeft geïnvesteerd, doch dat er met Hansen in de onderzoeksperiode uitsluitend sprake is geweest van “inruil” handel op geen enkele wijze concreet onderbouwd noch aannemelijk gemaakt. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de betalingen en investeringen rond de autohandel niet via bankrekeningen zijn gelopen. De rechtbank acht het aannemelijk dat dat de betreffende investeringen in de onderzoeksperiode contant door veroordeelde zijn gedaan. Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Privé gebruik auto’s
Veroordeelde en [partner] blijken diverse dure auto’s op hun naam te hebben staan, danwel te hebben gehad. Ten behoeve daarvan zijn diverse contante uitgaven gedaan. Deze contante uitgaven bedragen € 11.516,71.
Boten
Uit onderzoek is gebleken dat veroordeelde bemoeienis heeft gehad in de aankoop en verkoop van diverse luxe boten danwel jachten, door tussenkomst of met de hulp van [getuige 5] . In deze botenhandel van veroordeelde is vermoedelijk een contant geldbedrag geïnvesteerd, te weten € 243.540,82,-.
Daarnaast zijn er diverse facturen en kwitanties tijdens de doorzoeking aangetroffen betreffende uitgaven aan boten. Ook deze uitgaven zijn vermoedelijk contant betaald door veroordeelde. Deze contante uitgaven bedragen € 25.107,83.
De totale contante uitgaven aan boten door veroordeelde komt uit op € 243.540,82 + € 25.107,83 = € 268.648,65.
De raadsman heeft aangevoerd dat het bedrag van € 243.540,82 door [getuige 6] en/of [getuige 5] aan de boten is betaald en dat dit bedrag derhalve niet aan veroordeelde kan worden toegerekend.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de verklaring van [getuige 6] van 9 juni 2010 (p.v.-nummer 1000609.1015.G023.001, dossierpagina J01 002548 e.v.) komt naar voren dat hij voor veroordeelde bemiddelde bij de aan- en verkoop van boten. Voorts is uit het onderzoek gebleken dat [getuige 6] provisie ontving van veroordeelde, op de rekening van Shipcar C.V, het bedrijf van [getuige 6] , en dat [getuige 6] geen mede-eigenaar is van de boten.
In het OVC gesprek van 22 december 2009 (p.v.-nummer 091222.OVC.059) zegt veroordeelde uitdrukkelijk dat Hansen geen mede-eigenaar is van de boten.
In het OVC gesprek van 29 januari 2010 (p.v.-nummer 100129.OVC.087) komt ondermeer naar voren wat veroordeelde in de botenhandel heeft geïnvesteerd. De rechtbank gaat hiervan uit. Het feit dat [partner] anders heeft verklaard, doet hier niet aan af, reeds omdat uit het onderzoek aannemelijk is geworden dat de echtgenote van veroordeelde niet op de hoogte was van al het reilen en zeilen van veroordeelde. Veroordeelde heeft zijn stelling dat hij niet degene is geweest die een bedrag van € 243.540,82 aan de boten heeft betaald, niet aannemelijk gemaakt. Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Strandstoelenverhuur
De totale omzet die [partner] behaalde met de verhuur van de strandstoelen wordt in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel meegenomen als legale contante ontvangsten. Er zijn echter ook contante uitgaven gedaan ten behoeve van de strandstoelenverhuur van [partner] . In de periode 1 januari 2004 tot 18 mei 2010 wordt er in totaal € 24.344,69 contant betaald ten behoeve van de strandstoelen verhuur en [bedrijfsnaam 4] .
Vorderingen
Tijdens de doorzoeking in het huis van [zoon] werd een “Koopovereenkomst met recht op terugkoop” in beslag genomen, waaruit blijkt dat [getuige 7] een bedrag van
€ 40.000,- van [partner] leent ten behoeve van een recreatiewoning. [partner] verklaarde hierover dat dit bedrag contant is betaald.
Verbouwingen :
Uit het onderzoek is gebleken dat veroordeelde contant geld heeft uitgegeven aan een tweetal
verbouwingen. Deze contante uitgaven bedragen € 3.043,91.
Diversen :
Naast bovengenoemde contante uitgaven zijn er diverse contante uitgaven gedaan door veroordeelde en [partner] , waaronder een huwelijksfeest en uitgaven aan haarimplantaten, van totaal € 50.343,82.
Contante stortingen :
Uit het onderzoek naar de bankrekeningen van veroordeelde en [partner] is naar voren gekomen dat ten name van veroordeelde en [partner] verschillende bankrekeningen bij verschillende financiële instellingen in Nederland zijn geregistreerd. Uit de mutatiegegevens van deze bankrekeningen komt naar voren dat op een aantal van deze bankrekeningen stortingen van contant geld hebben plaatsgevonden.
2004 € 28.300,00
2005 € 15.168,00
2006 € 38.200,00
2007 € 26.820,13
2008 € 44.600,00
2009 € 10.400,00
2010 € 13.500,00
Totaal € 176.988,13
Totaal overzicht contante uitgaven
Omschrijving Totaal
Suriname € 923.760,53
Thailand € 169.564,59
Litouwen € 572.784,73
Huis en inrichting € 39.255,35
Levensonderhoud € 31.872,70
Reizen € 137.758,47
Investering in handelsvoorraad auto’s € 300.000,00
Privégebruik auto’s € 11.516,71
Boten € 268.648,65
Strandstoelenverhuur € 24.344,69
Vorderingen € 40.000,00
Verbouwingen € 3.043,91
Diversen € 50.343,82
Contante stortingen € 176.988,13
Totaal € 2.749.882,28
Legale contante ontvangsten (inclusief bankopnamen) € 217.704,68
Aangetroffen contant geld € 1.028.308,78
Geconstateerde contante uitgaven (inclusief bankstortingen) € 2.749.882,28
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 3.560.486,38
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de officier van justitie aannemelijk gemaakt dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank neemt als uitgangspunt de berekening zoals die door de officier van justitie is opgesteld en is opgenomen in de conclusie van repliek van 19 maart 2014, uitmondend in een vordering van € 3.560.486,38.