In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 februari 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Coöperatieve Zuidelijke Aan- en Verkoopvereniging U.A. (CZAV) en DGS, een besloten vennootschap die zich bezighoudt met de veredeling en verkoop van uienzaden. CZAV vorderde dat DGS zou worden verplicht om de belevering van uienzaden te hervatten, nadat DGS had aangekondigd de leveringen te stoppen. CZAV stelde dat er sprake was van een onbenoembare duurovereenkomst voor onbepaalde tijd en dat de opzegging door DGS onrechtmatig was, onder andere omdat deze in strijd zou zijn met het verbod op verticale prijsbinding en het kartelverbod uit de Mededingingswet.
De rechtbank oordeelde dat er inderdaad een contractuele relatie bestond tussen CZAV en DGS, die gekarakteriseerd kon worden als een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd. De rechtbank concludeerde dat DGS geen zwaarwegende redenen had voor de opzegging en dat de opzegtermijn van drie dagen niet aanvaardbaar was. De rechtbank oordeelde dat de opzegging mogelijk in strijd was met het mededingingsrecht, gezien de marktmacht van DGS en de gevolgen van de opzegging voor CZAV.
De voorzieningenrechter besloot dat DGS verplicht was om de belevering van uienzaden te hervatten tot 1 oktober 2016, en dat DGS een dwangsom moest betalen voor elke dag dat zij in strijd handelde met dit gebod. Tevens werd DGS veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis biedt belangrijke inzichten in de juridische kwalificatie van duurovereenkomsten en de toepassing van mededingingsrecht in commerciële relaties.