Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
(artikel 279 Sv)
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 januari 2016 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van een poging tot ram-/plofkraak op een geldautomaat van de ING Bank op 30 juni 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, wiens DNA was aangetroffen op een breekijzer dat in de kofferbak van de vluchtauto lag, niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij daadwerkelijk betrokken was bij de poging tot kraak. De rechtbank oordeelde dat het enkele aantreffen van het breekijzer met DNA-sporen onvoldoende was om de betrokkenheid van de verdachte bij het misdrijf te concluderen. Er waren geen andere aanwijzingen die zijn betrokkenheid bij de poging tot ram-/plofkraak konden bevestigen.
De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor de ten laste gelegde feiten, en de verdediging van de verdachte had eveneens tot vrijspraak geconcludeerd. De rechtbank volgde deze standpunten en sprak de verdachte vrij van zowel de poging tot ram-/plofkraak als de deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij, ING Nederland, niet ontvankelijk was in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien er geen bewijs was voor de ten laste gelegde feiten.
De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de rol van de rechtbank in het waarborgen van de rechtsbescherming van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat de basis voor de vordering niet was komen vast te staan.