4.3.Vrijspraak van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder de feiten 1, 2, 3 en 4 ten laste is gelegd en dient hij daarvan te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Feit 1(zaaksdossier 10)
Op 30 januari 2015 rond 04.10 uur treffen verbalisanten in het centrum van Hoorn een verdachte situatie aan. Zij horen de claxon van een scooter en een slepend geluid van een ijzeren pijpje over de straatstenen. Twee geheel in het zwart geklede mannen met bivakmutsen op verschuilen zich in de Jan van Necksteeg voor een naderende strooiwagen. Een van de mannen heeft een grijze scooter aan de hand.
Op het moment dat de verbalisanten besluiten de mannen aan te houden, komt een zwarte scooter, bestuurd door een persoon met een bivakmuts op, met grote snelheid op een van de verbalisanten afgereden. Met geweld wordt de bestuurder van deze zwarte scooter aangehouden. Even later wordt in de nabije omgeving een tweede verdachte aangehouden. Een grijze scooter rijdt met grote snelheid uit de steeg de Grote Noord op. Door een van de ter plaatse gekomen verbalisanten wordt gezien dat de bestuurder van deze scooter een hoofddeksel op heeft en al rijdende goederen weggooit, waaronder een ijzeren staaf. Tevens wordt door deze verbalisant (zoals blijkt uit een vier maanden later opgemaakt proces-verbaal) waargenomen dat de bestuurder van de scooter tijdens de achtervolging zijn hoofddeksel verliest. Ter hoogte van Grote Noord nr. 18 wordt door een verbalisant even later een zwart/blauwe baseballpet aangetroffen. Deze pet is veiliggesteld en naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) verzonden.
In de steeg staan twee aan elkaar getapete gasflessen waaraan een slang zit met een metalen strip. De gasflessen worden door de politieambtenaren herkend als een vaak gebruikt middel om een geldautomaat op te blazen. Voorts ligt er een zwarte tas met kraaienpoten en een moker in de steeg.
De binnenrand van de op straat aangetroffen zwart/blauwe baseballpet wordt bemonsterd en in die bemonstering wordt door het NFI het DNA-profiel van een man aangetroffen. Dit DNA-profiel matcht met dat van verdachte. De kans dat een willekeurig gekozen persoon matcht met dit profiel is kleiner dan één op één miljard. Tevens worden in de bemonstering enkele additionele, zwak aanwezige DNA-kenmerken zichtbaar die kunnen duiden op de aanwezigheid van een relatief zeer geringe hoeveelheid celmateriaal van minimaal één ander persoon.
Hoewel deze bevindingen weliswaar zeer sterke aanwijzingen geven voor een relatie tussen verdachte en de baseballpet, kan daar niet automatisch uit geconcludeerd worden dat verdachte heeft deelgenomen aan de onderhavige voorbereidingen van een ram-/plofkraak op 30 januari 2015 in Hoorn . Hierbij is van belang dat niet boven elke twijfel verheven kan worden vastgesteld dat verdachte de persoon is geweest die die nacht de scooter bestuurde, maar met name niet op welke wijze en op welk moment de sporen van verdachte op de pet zijn terechtgekomen. Mede gelet op het feit dat er ook zwak aanwezige DNA-kenmerken van een andere persoon in het DNA-profiel zijn aangetroffen, kan niet worden uitgesloten dat de pet die nacht door een ander dan verdachte is gedragen. De rechtbank heeft bij haar overwegingen op dit punt betrokken dat het dossier aanwijzingen bevat dat de bestuurder van de scooter onder de baseballpet tevens een bivakmuts droeg. Immers een van de verbalisanten zag in de Jan van Necksteeg een man lopen met een bivakmuts op en een grijze scooter aan de hand. Dat scenario laat de mogelijkheid open dat het DNA van verdachte op een eerder moment op de pet is terechtgekomen.
Nu er behoudens de DNA match van verdachte met de sporen op de baseballpet geen andere aanwijzingen zijn voor betrokkenheid van verdachte bij dit feit dient hij hiervan te worden vrijgesproken.
Feit 3(zaakdossier 12)
In de nacht van 16 op 17 mei 2014 wordt uit een afgesloten caravan op de parkeerplaats van de Mastmeen te Harderwijk een fiets gestolen. In de caravan wordt door de eigenaar een bolletje van twee handschoenen aangetroffen, die niet aan hem toebehoren en naar alle waarschijnlijkheid door de dader van de fietsendiefstal zijn achtergelaten. De linkerhandschoen wordt veilig gesteld. De op deze handschoen aangetroffen sporen worden eveneens veiliggesteld en verzonden naar het NFI. Hieruit wordt door het NFI een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen afgeleid, bestaande uit een afgeleid DNA-hoofdprofiel van een man en DNA-nevenkenmerken van minimaal één ander persoon. Met het afgeleide DNA-hoofdprofiel wordt in de DNA-databank een match met verdachte gevonden. De kans dat een willekeurig gekozen persoon matcht met dit profiel is kleiner dan één op één miljard. Dit betekent dat een relatief grote hoeveelheid celmateriaal in de bemonstering van de handschoen afkomstig kan zijn van verdachte.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat verdachte de laatste drager van de handschoen is geweest. Nu dit de enige aanwijzing is voor betrokkenheid van verdachte bij de diefstal van de fiets, dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat de raadsman terecht heeft opgemerkt dat zich in het dossier geen afbeelding van de handschoenen bevindt noch dat uit het dossier is gebleken dat de handschoenen op enig moment aan verdachte zijn getoond of dat verdachte op een andere wijze kennis heeft kunnen nemen van de handschoenen. Onder deze omstandigheden kan van verdachte niet worden verwacht dat hij een verklaring omtrent het aantreffen van de handschoenen in de caravan verstrekt.
Feit 2(zaaksdossier 11)
Een week voor de fietsendiefstal in Harderwijk (feit 3) is op 9 mei 2014 omstreeks 03.34 uur een plof-/ramkraak gepleegd op de geldautomaat van de ING Bank aan de Korenbloem te Zwaag . Voor de pinautomaat wordt een uitgebrande Volkswagen Caddy aangetroffen, waarvan de ramen kapot zijn. Op de vloer van de hal naar de kluisruimte liggen glasscherven van veiligheidsglas, waarschijnlijk afkomstig van deze Volkswagen Caddy, waarbij de achterruiten zijn gesneuveld vermoedelijk nadat het voertuig is doorgeschoten bij het rammen van de deur. Een referentiemonster van deze glasscherven is ingezonden naar de LFCT-glasdatabase.
Het NFI voert een glasvergelijkend onderzoek uit met glasdeeltjes die zijn aangetroffen op de handschoen die naar alle waarschijnlijkheid door de dader van de diefstal uit de caravan in Harderwijk (feit 3) is achtergelaten en waarop een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen is aangetroffen. Voor één glasdeeltje op de handschoen wordt een match gevonden met het referentiemonster van het glas uit de Volkswagen Caddy. Voor dat glasdeeltje geldt dat de resultaten van het glasvergelijkend onderzoek veel waarschijnlijker zijn (ordegrootte bewijskracht 100-10.000) wanneer dit glasdeeltje afkomstig is van de vernielde ruit van de Volkswagen Caddy dan wanneer het afkomstig is van een willekeurige andere ruit of glazen object.
Nu, behoudens het DNA-spoor op voornoemde handschoen, het dossier geen enkel ander bewijsmiddel bevat dat in de richting van verdachte wijst, acht de rechtbank, gelet op de overwegingen omtrent de vrijspraak van verdachte van feit 3, evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene was die de betreffende handschoenen heeft gedragen ten tijde van de ram-/plofkraak in Zwaag op 9 mei 2014, zodat verdachte overeenkomstig de eis van de officier van justitie ook van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Feit 4(zaaksdossier 8)
Verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Het dossier ontbeert enige andere aanwijzing omtrent betrokkenheid van verdachte bij een criminele organisatie. Verdachte zal daarom ook van dit feit worden vrijgesproken. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, is de rechtbank niet uit enig stuk in het dossier of enige verklaring gebleken dat verdachte en [medeverdachte H] elkaar kennen en op enig moment tezamen zijn aangehouden. Het lijkt erop dat de officier van justitie verdachte hier verwart met een persoon genaamd [W] waarvan in zaaksdossier 8 op blz. 20 wordt vermeld dat hij op enig moment tezamen met [medeverdachte H] is aangehouden.
5. Vordering benadeelde partij
Namens de benadeelde partij ING Bank N.V. te Amsterdam is een vordering tot schadevergoeding van € 41.490,08 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade, die de bank als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.