ECLI:NL:RBNHO:2016:1575

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 februari 2016
Publicatiedatum
26 februari 2016
Zaaknummer
15-700168-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tweemaal vrijspraak na herkenning verdachte door verbalisanten van "stills" en verwerping alternatief scenario op basis van aangetroffen bloedspoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 februari 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder diefstal en vernieling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten 3 en 4, waarbij de herkenning door verbalisanten op basis van camerabeelden onvoldoende bewijswaarde had. De rechtbank oordeelde dat de stills te vaag waren om de verdachte met voldoende zekerheid te kunnen identificeren. De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1 en 2, waarbij hij inbraak heeft gepleegd in café de Kleine Bol en schade heeft veroorzaakt aan Sporthal de Klamp. De rechtbank baseerde haar oordeel op DNA-onderzoek dat een match aangaf met het bloedspoor dat op de plaats delict was aangetroffen. De officier van justitie had gevorderd tot een gevangenisstraf van zeven maanden, maar de rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op van vijf maanden met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor de geleden schade. De rechtbank overwoog dat de verdachte eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten en dat zijn gedrag gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaakte. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van €570,50, en de verdachte werd ook verplicht om de kosten van de benadeelde partij te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700168-15 + 14-810039-12 (tul) + 14-701385-12 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 29 februari 2016
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 februari 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie persoonsgegevens op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.C.M. Wildemors en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 30 oktober 2014 tot en met 31 oktober 2014 te Hoorn, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit cafe de Kleine Bol (gelegen aan de Huesmolen 59a) heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) ter waarde van in totaal ongeveer 380 euro en/of een geldverdeler/geldlade, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] en/of Cafe de Kleine Bol, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de
toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Feit 2:
hij op of omstreeks 31 oktober 2014 te Andijk, gemeente Medemblik, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een (voor)deur en/of een raam, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan Sporthal de Klamp, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Feit 3:
hij op of omstreeks 31 oktober 2014 te Zwaag, gemeente Hoorn, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit de (winkel) Dekamarkt (gelegen aan de Korenbloem 51) heeft weggenomen 30 stuks/pakjes sigaretten, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan de (winkel) Dekamarkt, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak,
verbreking en/of inklimming;
Feit 4:
hij op of omstreeks 04 november 2014 te Hoorn tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een betaalautomaat, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (het) Westfries Gasthuis ziekenhuis, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder ten 4 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak. Zij heeft daartoe overwogen dat er camerabeelden zijn voorafgaand aan de gepleegde vernieling van de parkeerautomaat, waarvan verbalisanten verdachte hebben herkend. Vervolgens is de lens van de camera met verf bespoten en heeft de vernieling plaatsgevonden. Gezien het tijdverloop tussen de waarneming van verdachte en de vernieling kan niet buiten twijfel worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die zich aan de vernieling heeft schuldig gemaakt en dient hij daarom van dit feit te worden vrijgesproken.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Verdachte ontkent de ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd.
3.3.
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 3 en 4 ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Feit 3:
In het dossier bevinden zich vijf prints (stills) van bewegende camerabeelden. Op vier daarvan is een persoon te zien, die overduidelijk de inbraak bij de Dekamarkt pleegt en er vervolgens op een scooter vandoor gaat. Ter zitting verklaarde verdachte dat hij zichzelf niet herkende en dat hij geen kleding had zoals de kleding die de dader droeg. Naar eigen waarneming van de rechtbank zou het echter heel wel verdachte kunnen zijn, die op de stills staat, maar de rechtbank is desondanks van oordeel dat dit te weinig is om verdachte met voldoende mate van zekerheid erin te herkennen. Hierbij geldt met name dat de stills hiervoor te vaag zijn. Om dezelfde reden wordt aan de herkenningen van verdachte door twee verbalisanten van deze stills onvoldoende bewijswaarde toegekend en moet verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 4:
Ter zitting zijn bewegende beelden bekeken van de beveiligingscamera’s bij het Westfries Gasthuis in Hoorn. Van de twee personen die bij de betaalautomaat te zien zijn, is van één persoon een deel van het gezicht onder een capuchon te zien. De rechtbank merkt daarbij op dat het naar haar eigen waarneming heel goed verdachte zou kunnen zijn die op de beelden te zien is. Hij past, als het ware, in het profiel. De rechtbank is echter van oordeel dat dit te weinig is om verdachte met voldoende mate van zekerheid erin te herkennen, met name gelet op het feit dat het gezicht niet geheel te zien is. Daarom wordt aan de herkenningen van verdachte door twee verbalisanten van foto’s van deze bewegende beelden onvoldoende bewijswaarde toegekend en moet verdachte ook van dit feit worden vrijgesproken.
Bij voorgaande twee feiten heeft de rechtbank meegewogen wat de raadsman ter zitting heeft opgemerkt, namelijk dat de desbetreffende twee agenten “vissen uit een vijver van mensen die zij kennen”. Het is dus niet zozeer dat deze agenten niet worden geloofd, maar meer dat terughoudend moet worden omgegaan met het gebruik van deze herkenning voor het bewijs.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Feit 1:
Op 30 oktober 2014, omstreeks 23.00 uur, heeft de eigenaar van café de Kleine Bol aan de Huesmolen 59 in Hoorn, [aangever 1] , zijn café afgesloten en de alarminstallatie ingeschakeld. [2] Omstreeks 03.00 uur ’s nachts is de collega van [aangever 1] gebeld door de meldkamer van het beveiligingsbedrijf. Bij aankomst in het café bleek er te zijn ingebroken. Het raam was ingegooid met een baksteen en er lag veel glas in het café. De gokkast stond open. Het bedrijf dat de telling van de gokkast doet, heeft vastgesteld dat er € 380,- en een geldverdeler uit de gokkast zijn weggenomen.
Op 31 oktober 2014, rond 02.39 uur, arriveerde de politie ter plaatse. [3] In het café trof verbalisant [verbalisant] een bloedspoor aan op een stukje glas dat op een stoel lag, ter hoogte van het ingeslagen raam. Via een DNA-kit is dit spoor veiliggesteld. [4] Het spoor is vervolgens ingestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Uit het bemonsterde bloed is een DNA-profiel verkregen, dat is vergeleken met de in de DNA-databank aanwezige DNA-profielen. [5] Het DNA-profiel verkregen uit het bloedspoor matcht met het zich al in de DNA-databank bevindende DNA-profiel van verdachte. De kans dat het aangetroffen spoor afkomstig is van een willekeurig persoon is kleiner dan één op één miljard.
Feit 2:
Op 31 oktober 2014, omstreeks 04.57 uur, kreeg de sleutelhouder van sporthal De Klamp in Andijk, [aangever 2] , bericht dat het alarm afging. [6] [aangever 2] had de kantine van de sporthal die nacht rond 02.00 uur afgesloten achtergelaten. [aangever 2] zag dat het slot van de voordeur was vernield. Tevens was er een raam in de hal welke uitkomt in de kantine vernield.
Uit het sporenonderzoek van de politie blijkt dat de deur is geforceerd met behulp van een breekijzer, waardoor de entree was te betreden. [7] Naast de hal bevond zich de sportkantine en tussen de hal en de kantine bevond zich een vast raam. Dit raam was kapot en op de vloer van de hal en de kantine lagen glasscherven. Binnen in de kantine lag vitrage op de vloer waarop meerdere vlekken bloed zichtbaar waren. Deze vlekken zijn bemonsterd en de bemonstering is ingestuurd naar het NFI. Uit het NFI-rapport blijkt dat het uit het bloedspoor verkregen DNA-profiel matcht met het in de DNA-databank opgeslagen DNA-profiel van verdachte, in die zin dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel is vastgesteld op een kans van kleiner dan één op één miljard. [8]
3.5.
Bewijsoverwegingen
Verdachte heeft ter zitting voor het eerst inhoudelijk geantwoord op vragen over de ten laste gelegde feiten.
Ter zitting heeft hij verklaard dat hij voor en na 31 oktober 2014 vaker in café De Kleine Bol in Hoorn kwam en dat het niet ondenkbaar is dat hij het aangetroffen bloedspoor daar eerder heeft achtergelaten. Over het tweede feit merkte verdachte op dat hij in de desbetreffende nacht daar niet is geweest, maar dat hij wel in de sporthal is geweest, omdat hij daar regelmatig (zaal)voetbalde. Als je in de zaal valt, lig je gelijk open, zo verklaarde de verdachte.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 als verweer gevoerd dat niet uit te sluiten is dat verdachte vroeger in het café is geweest en dat hij toen een bloedspoor heeft achtergelaten. Dat geldt ook voor feit 2; het is mogelijk dat verdachte met een bebloede elleboog de deur heeft opengedaan, waardoor er bloed op de vitrage is terechtgekomen. Voor beide feiten geldt dat niet is vastgesteld dat het om een vers bloedspoor ging.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
In het café in Hoorn (feit 1) zijn na de inbraak glasscherven gevonden, afkomstig van het bij diezelfde inbraak gebroken raam. Op één van die glasscherven, gevonden op een stoel ter hoogte van het ingeslagen raam, is bloed aangetroffen. Gelet op de uitkomsten van het NFI-onderzoek gaat de rechtbank ervan uit dat dat het bloed van verdachte is. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de verklaring van verdachte dat hij op een eerder moment dat bloedspoor heeft achtergelaten; toen was het glas immers nog niet gebroken.
Gelet op de uitkomsten van het NFI-onderzoek gaat de rechtbank ervan uit dat het bloed dat diezelfde nacht is aangetroffen op de vitrage in de kantine van de sporthal in Andijk eveneens van verdachte is. Verdachte heeft voor het aantreffen van zijn bloed geen andere verklaring gegeven dan dat het mogelijk op de vitrage is terechtgekomen na een bloedende wond als gevolg van zaalvoetballen. De rechtbank laat in het midden of het zo is dat iemand bij een val bij het zaalvoetballen “gelijk open” ligt. In ieder geval is het bloedspoor niet aangetroffen op de vitrage direct naast de deur, maar op de vitrage, die op de vloer binnen in de kantine lag. De rechtbank acht de verklaring van verdachte zodanig onaannemelijk dat er verder aan voorbij wordt gegaan.
De rechtbank acht het alternatieve scenario dat verdachte ter terechtzitting heeft geschetst mede niet aannemelijk omdat het niet concreet en niet verifieerbaar is. De verweren van de raadsman worden derhalve verworpen.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij in de periode van 30 oktober 2014 tot en met 31 oktober 2014 te Hoorn, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in café de Kleine Bol, gelegen aan de Huesmolen 59a, heeft weggenomen een geldbedrag ter waarde van in totaal ongeveer 380 euro en een geldverdeler, toebehorende aan [aangever 1] en/of café de Kleine Bol, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
Feit 2:
hij op 31 oktober 2014 te Andijk, gemeente Medemblik, opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur heeft beschadigd en een raam vernield, toebehorende aan Sporthal de Klamp.
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
1
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
2
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort beschadigen en vernielen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, voorwaardelijk, met twee jaren proeftijd en oplegging van de bijzondere voorwaarden conform het reclasseringsadvies van 15 januari 2015 en daarbij tevens de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen.
6.2.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring heeft de raadsman matiging bepleit van de gevorderde voorwaardelijke straf, gelet op artikel 63 Sr en het tijdverloop. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het niet nodig is de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen. De voorwaarden zijn al opgelegd bij arrest van het Hof van 5 augustus 2015 en het gaat al een hele tijd goed met verdachte. Van acuut recidivegevaar is geen sprake.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
6.4.
Hoofdstraffen
Verdachte heeft zich in de nacht van 30 op 31 oktober 2014 schuldig gemaakt aan een inbraak in een café in Hoorn. Vervolgens heeft hij zich diezelfde nacht schuldig gemaakt aan beschadiging en vernieling van goederen in Andijk. De benadeelden hebben door zijn handelen schade en hinder ondervonden. Dergelijke feiten veroorzaken tevens gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 26 januari 2016, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van onder meer vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 15 januari 2015 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Reclassering Palier.
- de over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapportage gedateerd 7 januari 2015 van [psycholoog] , GZ-psycholoog.
Op grond van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht wordt voor soortgelijke strafbare feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 weken per feit opgelegd. De eis van de officier van justitie wijkt hier in het voordeel van verdachte aanzienlijk vanaf. Bij het bepalen van de op te leggen straf dient ten voordele van verdachte te worden betrokken het tijdsverloop tussen de feiten en de berechting en het bepaalde in artikel 63 Sr. Daarbij heeft de verdediging aangevoerd –en met bewijsstukken onderbouwd- dat verdachte thans over werk en een woning beschikt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
In het hiervoor aangehaalde reclasseringsrapport van 15 januari 2015 wordt geadviseerd verdachte reclasseringstoezicht en bijzondere voorwaarden op te leggen, hetgeen bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 augustus 2015 heeft plaatsgevonden. Nu dit al in een ander kader, nog recent, heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank hier thans van afzien.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

[gemachtigde] , heeft namens de benadeelde partij en vennoot van [benadeelde partij] , exploitant van sportkantines, op 29 juli 2015 bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 828,- aan materiële schade die de verdachte aan de benadeelde partij het slachtoffer heeft toegebracht. Ter zitting heeft de [gemachtigde] naar aanleiding van opmerkingen van de raadsman van verdachte de vordering op onderdelen nader toegelicht.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ter zake van de materiële schade geheel toewijsbaar is.
Standpunt verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat verdachte moet worden vrijgesproken. Subsidiair stelt hij dat de vordering niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard wegens onvoldoende onderbouwing. Meer subsidiair zou de vergoeding gematigd moeten worden.
Oordeel rechtbank
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit 2, door de handelingen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal hierna de posten afzonderlijk beoordelen.
Uit de stukken van het dossier en de daartoe behorende foto’s blijkt dat luxaflex, vitrage en twee barkrukken door de vernieling van het raam zijn beschadigd. De hiervoor verzochte vergoeding van respectievelijk € 28,50, € 222,- en € 70,- is voldoende met bescheiden onderbouwd en acht de rechtbank toewijsbaar. Voor de gevorderde vergoeding voor de uren die de benadeelde partij zelf is bezig geweest in verband met de afhandeling van de vernieling acht de rechtbank een bedrag van € 250,- billijk. De gestelde schade aan de dartkast staat in een te ver verwijderd verband van het strafbare feit en zal worden afgewezen.
De rechtbank zal zodoende de vordering toewijzen tot een bedrag van € 570,50. Het overige deel van de vordering zal worden afgewezen.
Verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt (tot heden begroot op nihil) en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank zal tevens overgaan tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel, omdat verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor een deel van de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde partij.
De toepassing van eventuele hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.

8.Vorderingen tot tenuitvoerlegging

8.1
Bij vonnis van 3 mei 2012 in de zaak met parketnummer
14-810039-12heeft de rechtbank Alkmaar, thans Noord-Holland, verdachte ter zake van onder meer vermogensdelicten veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 14 juni 2012 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 19 mei 2012, welke proeftijd bij vonnis van 10 september 2013 met één jaar is verlengd en ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet was geëindigd.
Bij vonnis van de rechtbank van 14 november 2012 is de tenuitvoerlegging gelast van 40 dagen gevangenisstraf. Bij vonnis van de rechtbank van 10 september 2013 is in plaats van de tenuitvoerlegging van 4 maanden gevangenisstraf een taakstraf van 240 uren opgelegd. Bij vonnis van de rechtbank van 24 november 2014 is de tenuitvoerlegging van 40 dagen tenuitvoergelegd. Van de bij vonnis van 3 mei 2012 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf resteren thans nog 160 dagen.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat een deel van de nog resterende voorwaardelijke straf, groot 120 dagen, alsnog ten uitvoer zal worden gelegd met dien verstande dat in plaats van de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf, de tenuitvoerlegging van een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren zal worden gelast.
De raadsman heeft bepleit een minder groot deel van de nog resterende voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer te leggen en heeft verzocht dat de rechtbank daarbij zal bepalen deze om te zetten in een taakstraf.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Gelijk de vordering van de officier van justitie zal de rechtbank bepalen dat een deel groot 120 dagen gevangenisstraf zal worden omgezet in een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 240 uren.
8.2
Bij vonnis 14 november 2012 in de zaak met parketnummer
14-701385-12heeft de rechtbank Alkmaar, thans rechtbank Noord-Holland, verdachte ter zake van onder meer geweldsdelicten veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 8 april 2014 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 29 november 2012, welke proeftijd bij vonnis van 10 september 2013 met één jaar is verlengd, en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat de bij deze voorwaardelijke straf opgelegde proeftijd zal verlengen met één jaar.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De raadsman heeft bepleit de proeftijd met één jaar te verlengen.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Op grond van artikel 14f Sr kan de proeftijd slechts eenmaal verlengd worden, hetgeen al heeft plaatsgevonden bij vonnis van 10 september 2013. Daarom zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging toewijzen, maar zal daarbij bepalen dat de opgelegde gevangenisstraf zal worden omgezet in een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen aantal uren.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 311, 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 3 en 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) maanden, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij] geleden schade tot een bedrag van
€ 570,50(zegge: vijfhonderdzeventig euro en vijftig cent), en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, aan [benadeelde partij] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde [benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 570,50, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
11 (elf) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot gedeeltelijke tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 14-810039-12, met dien verstande dat in plaats van de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf van 120 dagen, opgelegd bij vonnis van de rechtbank Alkmaar, thans Noord-Holland, d.d. 3 mei 2012, wordt opgelegd een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, subsidiair 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 14-701385-12, met dien verstande dat in plaats van de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf, opgelegd bij vonnis van de rechtbank Alkmaar, thans Noord-Holland, d.d. 14 november 2012, wordt opgelegd een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 90 (negentig) uren, subsidiair 45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.J. Saarloos, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. A. Warmerdam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 februari 2016.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2014216097-1 van 6 november 2014, inhoudende de verklaring van [aangever 1] , pagina 5-6.
3.Proces-verbaal met nummer PL1100-2014216097-3 van 31 oktober 2014, inhoudende de bevindingen van verbalisanten [verbalisanten] , pagina 8.
4.Proces-verbaal van veiligstellen en overdracht DNA-sporendrager met nummer PL 2014-216097 van 31 oktober 2014, p. 18 en proces-verbaal ontvangen DNA-kit met nummer PL1100-2014216097-5 van 14 november 2014, p. 16.
5.Een geschrift, te weten een Rapport Resultaten DNA-onderzoek van 12 december 2014, opgesteld door Ing. [deskundige] , als deskundige forensisch DNA-onderzoek verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, p. 20-21.
6.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2014216120-1 van 1 november 2014, inhoudende de verklaring van [aangever 2] , p. 24.
7.Proces-verbaal sporenonderzoek met nummer PL1100-2014216120-2 van 6 november 2014, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant] , p. 28-29.
8.Een geschrift, te weten een Rapport Resultaten DNA-onderzoek van 27 november 2014, opgesteld door Ing. [deskundige] , als deskundige forensisch DNA-onderzoek verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, p. 31-32.