ECLI:NL:RBNHO:2016:1529

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 februari 2016
Publicatiedatum
25 februari 2016
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2242
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking en fiscale eenheid in vennootschapsbelasting en omzetbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, over een informatiebeschikking die ten onrechte was afgegeven aan eiseres, [X] B.V. De rechtbank oordeelde dat de informatiebeschikking, die was vastgesteld naar aanleiding van een boekenonderzoek bij de dochteronderneming [E] B.V., niet correct was omdat eiseres niet als belastingplichtige voor de omzetbelasting kon worden aangemerkt met betrekking tot het geëxploiteerde cafébedrijf. De rechtbank stelde vast dat de informatiebeschikking niet duidelijk maakte dat deze ook betrekking had op andere belastingmiddelen dan de omzetbelasting, wat leidde tot de conclusie dat de beschikking ten onrechte was afgegeven.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en de informatiebeschikking, en veroordeelde de Staat tot vergoeding van immateriële schade van € 500. Daarnaast werden de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.732. De rechtbank oordeelde ook dat de redelijke termijn voor het doen van uitspraak was overschreden, wat aanleiding gaf tot de schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/2242

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 februari 2016 in de zaak tussen

[X] B.V., statutair gevestigd te [Z] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. de Haas),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 16 december 2013 ten name van eiseres een informatiebeschikking in de zin van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) vastgesteld.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
De rechtbank heeft op 22 juni 2015 nadere stukken van eiseres ontvangen en in kopie doorgezonden aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2015 te Haarlem. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, vergezeld van mr. [A] , [B] , [C] en [D] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. M.D. Koolen en F. de Boer. Op dezelfde zitting is het beroep van [E] B.V. behandeld (HAA 14/2243).

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres houdt 100% van de aandelen in [E] B.V. (hierna: [E] ). In laatstgenoemde vennootschap wordt [F] te [Z] geëxploiteerd. Eiseres vormt samen met [E] een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De heren [B] en [A] zijn elk via hun persoonlijke houdstermaatschappij houder van de helft van de aandelen in eiseres. Deze persoonlijke houdstervennootschappen zijn bestuurder van eiseres. Eiseres is bestuurder van [E] . De heren [B] en [A] zijn beiden actief in het management van [E] .
2. Verweerder heeft bij brief van 10 februari 2011, gericht aan [E] , een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting 2009 en 2010.
3. In de brief van verweerder van 31 oktober 2011, gericht aan [E] , is onder meer het volgende vermeld:
“Geachte heer [A] ,

Uitbreiding onderzoek

Ik heb op 30 september 2011 met u een inleidend gesprek gevoerd inzake het boekenonderzoek bij [E] B.V. Er was enige verwarring ontstaan over het doel van het onderzoek door een tegenstrijdigheid in een eerdere brief en een telefonische onderhoud. Wij hebben afgesproken dat het doel van het onderzoek wordt: het vaststellen van de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting van 2008 tot en met 2010.
(…)”
4. Bij brief van 10 februari 2012 heeft verweerder in het kader van het boekenonderzoek nadere vragen gesteld over [E] .
5. Op 27 maart 2012 heeft verweerder het boekenonderzoek bij [E] naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting uitgebreid met het jaar 2011.
6. Bij brief van 12 juli 2013 heeft verweerder de heren [B] en [A] als volgt geïnformeerd:
“In het kader van het bij [E] B.V. ingestelde boekenonderzoek inzake de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2008 tot en met 2011, bericht ik u als volgt.
Ik heb de administratie over de jaren 2008 tot en met 2011 beoordeeld. Het blijkt dat een aantal cruciale zaken niet is geadministreerd en/of bewaard.
Om de volgende redenen ben ik van mening dat de administratie niet voldoet aan de eisen van artikel 52 van de Algemene weet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
(…)”
en
“(…) Nu niet is voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 52 AWR, ben ik voornemens een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a AWR af te geven. Deze beschikking stelt formeel de administratieve gebreken vast.
(…)”
7. [E] heeft bij brief van 28 augustus 2013 gereageerd. Hierop heeft verweerder nadere vragen gesteld bij brief van 10 september 2013. Bij brief van 5 november 2013 heeft [E] gereageerd.
8. Met dagtekening 16 december 2013 heeft verweerder ten name van [E] een informatiebeschikking vastgesteld. Eveneens met dagtekening 16 december 2013 heeft verweerder een informatiebeschikking vastgesteld ten name van eiseres. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
“Zoals u wellicht weet is er bij de tot de Fiscale Eenheid Vennootschapsbelasting [X] B.V. behorende dochteronderneming, [E] B.V., een boekenonderzoek Omzetbelasting ingesteld over de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2011.
Naar aanleiding van dat ingestelde boekenonderzoek ben ik van mening dat de administratie niet voldoet aan de eisen van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
In deze informatiebeschikking zal ik [X] B.V. aanduiden als belastingplichtige.
(…)
In mijn brief van 12 juli 2013 (gecorrigeerd op 9 oktober 2013) en mijn reactie van 16 december 2013 op een brief van 5 november 2013, beide gericht aan [E] B.V., heb ik uitgebreid gemotiveerd waarom ik van mening ben dat belastingplichtige niet aan de verplichtingen van artikel 47 en/of 52 AWR heeft voldaan. Voor de volledigheid stuur ik van beide brieven een kopie met deze informatiebeschikking mee.
Samenvattend zijn aangaande 2008 tot en met 2011 de volgende administratieve gebreken geconstateerd (niet limitatief):
 De volgende bescheiden zijn ten onrechte niet overgelegd, niet bewaard of in het geval van de voorraadadministratie ten onrechte niet geadministreerd;
(…)
 Gezien de hoogte van de in uw administratie ten aanzien van [E] B.V. vastgelegde omzet in vergelijking met objectieve maatstaven bestaat het vermoeden dat niet alle omzet in uw administratie is vastgelegd en er naast bovenstaande formele gebreken aan de administratie ook materiële gebreken kleven.
Nu u niet voldaan heeft aan de administratieve verplichtingen van artikel 52 AWR, ontvangt u hierbij deze informatiebeschikking.
(…)
Een bijkomend gevolg van deze beschikking is dat de termijn waarbinnen (navorderings- of naheffings)aanslagen kunnen worden opgelegd wordt verlengd met de termijn die verstrijkt tussen de bekendmaking van de informatiebeschikking die met de desbetreffende belastingaanslagen samenhangt, en het moment waarop deze informatiebeschikking onherroepelijk wordt.
De hierbedoelde termijnverlenging geldt voor de volgende eventueel op te leggen aanslagen:
- de eventuele (navorderings)aanslagen vennootschapsbelasting 2008 tot en met 2011;
- de eventuele naheffingsaanslagen dividendbelasting 2008 tot en met 2011
(…)”.
9. In haar bezwaarschrift heeft eiseres onder meer het volgende aangevoerd:
“De informatiebeschikking ziet toe op de administratie van [E] B.V.
De afgegeven informatiebeschikking is afgegeven in het kader van een boekenonderzoek voor de Omzetbelasting over de jaren 2008 tot en met 2011.
[X] B.V. en [E] B.V. vormen voor de Wet op de omzetbelasting 1968 geen fiscale eenheid.
In dat kader is [X] B.V. geen belanghebbende en is de informatiebeschikking ten onrechte afgegeven.”
10. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het betoog van eiseres als volgt verworpen:
“Uit het boekenonderzoek bij [E] B.V. komt naar voren dat niet is voldaan aan de administratieverplichtingen van artikel 52 AWR, als gevolg waarvan vermoedelijk te weinig omzet is aangegeven voor de omzetbelasting en de vennootschapsbelasting. Aangezien [E] B.V. onderdeel uitmaakt van de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met [X] B.V., is [X] B.V. wel degelijk belanghebbende in deze kwestie.”

Geschil11. In geschil is of de informatiebeschikking terecht is vastgesteld.

12. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de informatiebeschikking.
13. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
14. Op grond van artikel 52a, eerste lid, van de AWR kan de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking vaststellen dat met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig aan de verplichtingen van artikel 47 van de AWR en/of artikel 52 van de AWR is voldaan.
15. In de ten name van eiseres vastgestelde informatiebeschikking heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat hij naar aanleiding van een bij [E] ingesteld boekenonderzoek omzetbelasting van mening is dat niet voldaan is aan de administratieplicht als vervat in artikel 52 van de AWR. Niet in geschil is dat het boekenonderzoek zich heeft beperkt tot de administratie van [E] met betrekking tot het door [E] geëxploiteerde cafébedrijf. Nu eiseres met betrekking tot dat cafébedrijf niet als belastingplichtige voor de omzetbelasting kan worden aangemerkt, heeft verweerder ten onrechte ten name van eiseres een informatiebeschikking genomen.
16. Aan het oordeel van de rechtbank doet niet af het standpunt van verweerder dat de informatiebeschikking ook kan worden gebruikt in het kader van de vennootschapsbelasting. In de informatiebeschikking is immers niet tot uitdrukking gebracht dat de beschikking mede betrekking had op een ander belastingmiddel dan de omzetbelasting. De opmerking aan het slot van de informatiebeschikking over het bijkomende gevolg van termijnverlenging, acht de rechtbank hiertoe onvoldoende. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat de heffing van vennootschapsbelasting van eiseres op enig moment deel heeft uitgemaakt van het debat tussen eiseres en verweerder.
17. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten en schadevergoeding
18. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.732 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van de conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).
19. Het verzoek van eiseres om verweerder te veroordelen in de integrale (proces)kosten dan wel een (materiële) schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht toe te kennen in verband met de onevenredig hoge kosten die zijn gemaakt vanwege het feit dat verweerder herhaaldelijk vroeg om meer informatie, wordt afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat voor honorering van het verzoek geen aanleiding, reeds omdat de informatieverzoeken van verweerder betrekking hadden op [E] .
20. De rechtbank ziet aanleiding ambtshalve te beoordelen of de redelijke beslistermijn is overschreden, nu de rechtbank de wettelijke termijn voor het doen van uitspraak niet in acht heeft genomen. Het bezwaarschrift is op 27 januari 2014 door verweerder ontvangen. Op 29 februari 2016 doet de rechtbank uitspraak. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn is overschreden en wel met iets meer dan één maand. De vergoeding van immateriële schade dient derhalve te worden gesteld op € 500. Gelet op de dagtekening van de uitspraak op bezwaar (18 april 2014) komt de overschrijding geheel voor rekening van de rechtbank. Nu verweerder zal worden veroordeeld in de proceskosten en vergoeding van het griffierecht vanwege de uitkomst van de onderhavige beroepsprocedure, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de Staat (de Minister van Veiligheid en Justitie) een deel van de proceskosten en het griffierecht zou dienen te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de informatiebeschikking;
- veroordeelt de Staat (de Minister van Veiligheid en Justitie) tot vergoeding van de immateriële schade van € 500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.732;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, voorzitter, en mr. M.C. van As en mr. R. van Scharrenburg, leden, in aanwezigheid van mr. J. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam .
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.