ECLI:NL:RBNHO:2016:1517

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 februari 2016
Publicatiedatum
25 februari 2016
Zaaknummer
15/087341-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweld tegen verkeersregelaar met vrijspraak openlijke geweldpleging en veroordeling terzake mishandeling

Op 25 februari 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 mei 2015 in Hoorn geweld heeft gepleegd tegen een verkeersregelaar, aangeduid als [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte is vrijgesproken van openlijke geweldpleging, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij zich hieraan schuldig had gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte slechts een beperkte rol had gespeeld in het geweldsincident, dat voornamelijk door zijn medeverdachten was gepleegd.

De rechtbank heeft echter wel de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling bewezen verklaard. De verdachte heeft [slachtoffer 1] een vuistslag in het gezicht gegeven, wat heeft geleid tot lichamelijk letsel. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, en heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren. Daarnaast is er een vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1] toegewezen, waarbij de rechtbank een totaalbedrag van € 2.163,24 heeft vastgesteld, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/087341-15 (P)
Uitspraakdatum: 25 februari 2016
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 februari 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Sarian en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 5 mei 2015 in de gemeente Hoorn openlijk, te weten op of aan de openbare weg, het Kerkplein, in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] (verkeersregelaar), welk geweld bestond uit het
- tegen die [slachtoffer 1] voornoemd aanrijden met de auto en/of
- met kracht duwen van die [slachtoffer 1] en/of
- slaan en/of het stompen in/op het gezicht van die [slachtoffer 1] , in elk geval op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] (tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen) terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding en/of een scheurtje in de onderkin en/of een gebroken gebit voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
Subsidiair:
hij op of omstreeks 5 mei 2015 in de gemeente Hoorn, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] een of meerma(a)l(en) op/tegen het gezicht, althans het hoofd te slaan en/of te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding en/of een scheurtje in de kin en/of een gebroken gebit, althans enig letsel ten gevolge heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door verdachte verrichte handeling de subsidiair ten laste gelegde mishandeling oplevert en niet de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
3.3
Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Vrijspraak van het primair ten laste gelegdeNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem
primairten laste gelegde openlijke geweldpleging, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Vaststaat dat op 5 mei 2015 geweld is toegepast jegens [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) door verdachte en door zijn broer [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en zijn vader [medeverdachte 2] (hierna overeenkomstig diens uit het dossier blijkende roepnaam: [medeverdachte 2] ).
en [medeverdachte 1] zijn op die bewuste dag op het Kerkplein in Hoorn nadat zij met hun auto staande waren gehouden de confrontatie aan gegaan met (onder meer) verkeersregelaar [slachtoffer 1] door eerst tegen hem aan te rijden en hem vervolgens enkele (krachtige) duwen te geven. Verdachte bevond zich bij aanvang van het incident in zijn tattooshop. Verdachte is op een later moment bij het voorval betrokken geraakt, nadat hij van een derde hoorde dat er iets met zijn vader was, en hij heeft de gedragingen van zijn medeverdachten merendeels niet waargenomen. Op het moment waarop hij zich bij zijn medeverdachten voegde en [slachtoffer 1] een vuistslag gaf, hadden zijn medeverdachten hun geweldhandelingen reeds gestaakt.
Onder deze omstandigheden niet kan worden gezegd dat verdachte een wezenlijke en substantiële bijdrage heeft geleverd aan het geweld van zijn medeverdachten. Verdachte kan aldus niet mede verantwoordelijk worden gehouden voor het door zijn medeverdachten gepleegde openlijke geweld, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het
subsidiairlaste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd en
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , d.d. 5 mei 2015, met nummer PL1100-2015110842-1.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het
subsidiairten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 5 mei 2015 in de gemeente Hoorn [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] tegen het gezicht te stompen.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Mishandeling
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
6.2
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een verkeersregelaar door hem een vuistslag in het gezicht te geven. Ten gevolge van de kracht van die vuistslag van verdachte heeft die verkeersregelaar enige tijd zijn bewustzijn verloren. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geweld heeft aangewend. Temeer omdat dergelijke strafbare feiten, zeer zeker indien gepleegd jegens hen die een taak uitoefenen in het kader van het publieke belang, zoals bijvoorbeeld verkeersregelaars, grote indruk plegen te maken op omstanders die daarvan (ongewild) getuige zijn. Hierdoor worden de algemene gevoelens van onveiligheid in de maatschappij versterkt.
De rechtbank is tot een andere bewezenverklaring gekomen dan waartoe de officier van justitie heeft gerekwireerd, hetgeen tot uitdrukking komt in de strafoplegging.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank er voorts rekening mee dat verdachte er op de zitting blijk van heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien en begaan te zijn met het lot van de verkeersregelaar.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 1 februari 2016, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van een geweldsdelict is veroordeeld tot een geldboete. De rechtbank heeft daarbij echter ook in aanmerking genomen dat na deze veroordeling inmiddels een aantal jaren is verstreken en dat verdachte zich in die tijd niet opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een geweldsdelict.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.622,19 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit eigen risico zorgverzekering (€ 375,-), reiskosten (€ 23,66), telefoonkosten (€ 10,-), het vervangen van zijn gebitsprothese
(€ 930,16), het vervangen van werkkleding (€ 285,37), het vervangen van zijn bril (€ 248,-) en gemiste onregelmatigheidstoeslag (€ 250,-). De gestelde immateriële schade bestaat uit een bedrag aan smartengeld van € 2.500,-.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] geheel kan worden toegewezen, met uitzondering van het bedrag voor het vervangen van het glas, waarvoor een bedrag van € 39,50 kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade voor zover deze ziet op het eigen risico ad € 375,-, reiskosten ad € 23,66, telefoonkosten ad € 10,- en gemiste onregelmatigheidstoeslag ad € 250,- rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit en voor vergoeding in aanmerking komt. Met betrekking tot de kostenpost ‘gebitsprothese’ komt de rechtbank vergoeding van de helft van het gevorderde bedrag, te weten € 465,08, billijk voor gelet op de onderbouwing en het verhandelde ter terechtzitting.
De rechtbank acht vergoeding van de kosten voor het vervangen van de bril toewijsbaar voor zover dit ziet op het vervangen van één glas, te weten € 39,50. De verdediging heeft tegen de gevorderde gemiste onregelmatigheidstoeslag geen verweer gevoerd, zodat deze post mede daarom eveneens zal worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet kan worden ontvangen in zijn vordering voor zover deze ziet op het vervangen van de werkkleding nu vooralsnog niet is gebleken van de noodzaak deze kleding te vervangen, zodat de behandeling van die kostenpost dus een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de immateriële schade de aard en de impact van het bewezenverklaarde voor de benadeelde in aanmerking genomen. Reeds uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat het geweld grote emotionele gevolgen voor het slachtoffer heeft gehad.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op wat in vergelijkbare zaken wordt toegekend aan immateriële schadevergoeding. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de vergoeding van de immateriële schade thans naar billijkheid te begroten op een bedrag van minst genomen
€ 1.000,-. De benadeelde partij zal voor het resterende gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen tot een totaalbedrag van € 2.163,24, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De benadeelde partij kan het deel van de vordering dat tot niet-ontvankelijkheid zal leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3.4 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: mishandeling) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart niet bewezen wat primair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
 Verklaart bewezen dat verdachte het
subsidiairten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
 Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
 Bepaalt dat bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
 Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
180 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 dagen hechtenis.
 Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.163,24, bestaande uit € 1.163,24 voor de materiële en
€ 1.000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
 Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.163,24 (tweeduizend honderd drieënzestig euro en vierentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
31 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
 Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker en mr. H. Brouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. D. Ince,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 februari 2016.