Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Tenlastelegging
2.Voorvragen
3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs
primairten laste gelegde openlijke geweldpleging, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
en [medeverdachte 1] zijn op die bewuste dag op het Kerkplein in Hoorn nadat zij met hun auto staande waren gehouden de confrontatie aan gegaan met (onder meer) verkeersregelaar [slachtoffer 1] door eerst tegen hem aan te rijden en hem vervolgens enkele (krachtige) duwen te geven. Verdachte bevond zich bij aanvang van het incident in zijn tattooshop. Verdachte is op een later moment bij het voorval betrokken geraakt, nadat hij van een derde hoorde dat er iets met zijn vader was, en hij heeft de gedragingen van zijn medeverdachten merendeels niet waargenomen. Op het moment waarop hij zich bij zijn medeverdachten voegde en [slachtoffer 1] een vuistslag gaf, hadden zijn medeverdachten hun geweldhandelingen reeds gestaakt.
Onder deze omstandigheden niet kan worden gezegd dat verdachte een wezenlijke en substantiële bijdrage heeft geleverd aan het geweld van zijn medeverdachten. Verdachte kan aldus niet mede verantwoordelijk worden gehouden voor het door zijn medeverdachten gepleegde openlijke geweld, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
subsidiairlaste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd en
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , d.d. 5 mei 2015, met nummer PL1100-2015110842-1.
subsidiairten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
5.Strafbaarheid van verdachte
6.Motivering van de sanctie
7.Vordering benadeelde partij
(€ 930,16), het vervangen van werkkleding (€ 285,37), het vervangen van zijn bril (€ 248,-) en gemiste onregelmatigheidstoeslag (€ 250,-). De gestelde immateriële schade bestaat uit een bedrag aan smartengeld van € 2.500,-.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op wat in vergelijkbare zaken wordt toegekend aan immateriële schadevergoeding. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de vergoeding van de immateriële schade thans naar billijkheid te begroten op een bedrag van minst genomen
€ 1.000,-. De benadeelde partij zal voor het resterende gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
8.Toepasselijke wettelijke voorschriften
9.Beslissing
subsidiairten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
180 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 dagen hechtenis.
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.163,24, bestaande uit € 1.163,24 voor de materiële en
€ 1.000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
31 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.