ECLI:NL:RBNHO:2016:1516

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5266
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling premiecomponent WGA-lasten flexibele dienstbetrekking in beschikking loonheffingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over de vaststelling van de premiecomponent WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen. Eiseres, een uitzendorganisatie, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking loonheffingen gedifferentieerd premiepercentage werkhervattingskas (beschikking whk) die aan haar was opgelegd voor het jaar 2014. De beschikking was gebaseerd op een premiepercentage van 1,86%, waarvan 0,62% voor WGA-lasten en 1,24% voor ZW-lasten. Eiseres betwistte de hoogte van de WGA-lasten, die waren vastgesteld op basis van een WGA-uitkering aan een voormalige werknemer, [C], die arbeidsongeschikt was geraakt na een mishandeling. Eiseres stelde dat het UWV had moeten verhalen op de daders van de mishandeling en dat de WGA-uitkering in mindering moest worden gebracht op de aan haar toe te rekenen uitkeringslasten. De rechtbank overwoog dat de beschikking whk in overeenstemming was met de gegevens van het UWV en dat de wetgeving voorschrijft dat rekening moet worden gehouden met het daadwerkelijk verhaalde bedrag door het UWV. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/5266

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 februari 2016 in de zaak tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Koolhoven),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoorn, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2014 met dagtekening 29 december 2013 een beschikking loonheffingen gedifferentieerd premiepercentage werkhervattingskas (hierna: beschikking whk) van 1,86% opgelegd, opgebouwd uit een premiecomponent voor WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen van 0,62% en een premiecomponent voor ZW-lasten van 1,24%.
Verweerder heeft de beschikking whk bij uitspraak op bezwaar van 4 november 2014 gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2016 te Haarlem.
Namens eiseres zijn verschenen [A] , [B] en haar gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Brouwer.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres stelt als uitzendorganisatie, actief in de transport en logistiek, chauffeurs beschikbaar aan verschillende opdrachtgevers.
2. Van mei 2009 tot januari 2010 is de heer [C] als chauffeur voor eiseres werkzaam geweest. In de nacht van 9 op 10 januari 2010 is [C] in zijn woning mishandeld door een groep jongeren. Als gevolg van de mishandeling is [C] arbeidsongeschikt geraakt.
3. [C] heeft in verband met zijn arbeidsongeschiktheid eerst een Ziektewetuitkering en vervolgens een WGA-uitkering ontvangen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) heeft ervan afgezien de uitkeringslasten op de daders van de mishandeling te verhalen.
4. Verweerder heeft bij de vaststelling van de premiecomponent WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen in de beschikking whk rekening gehouden met de aan [C] in 2012 verstrekte WGA-uitkering ten bedrage van € 20.326,88.

Geschil5. In geschil is of de WGA-uitkering aan [C] bij de vaststelling van de premiecomponent WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen in mindering dient te worden gebracht op de aan eiseres toe te rekenen uitkeringslast. Eiseres beantwoordt deze vraag bevestigend en verweerder ontkennend.

6. Eiseres voert ter onderbouwing van haar standpunt het volgende aan. De arbeidsongeschiktheid van [C] is veroorzaakt door onrechtmatig handelen van derden. Op grond van artikel 52a, eerste lid, van de Ziektewet (hierna: ZW) kan het UWV voor de aan [C] verstrekte uitkering verhaal nemen op deze derden. Uit de tekst van artikel 2.18 van het Besluit Wfsv volgt dat bij de berekening van de individuele premiecomponent WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen het bedrag dat het UWV daadwerkelijk zou kunnen verhalen, en niet het bedrag dat het UWV daadwerkelijk heeft verhaald, in aanmerking moet worden genomen. De beleidsvrijheid die het UWV toekomt, gaat niet zo ver dat zij ten koste van eiseres kan afzien van verhaal in een situatie als de onderhavige waarin het in de rede ligt dat het UWV in staat zou zijn geweest het gehele bedrag van de uitkering te verhalen. Indien eerder bekend was geweest dat de mishandeling van [C] in 2010 gevolgen zou hebben voor de premie whk in 2014, zouden wellicht maatregelen genomen hebben kunnen worden. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, en vermindering van de – in de beschikking whk vervatte – premiecomponent WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen.
7. Verweerder stelt zich op het volgende standpunt. De beschikking whk is genomen gehoord en in overeenstemming met het UWV. De tekst, het samenstel van de (leden van) artikel 52a van de ZW en artikel 2.18 van het Besluit Wfsv en de wetsgeschiedenis wijzen erop dat rekening moet worden gehouden met het werkelijk door het UWV verhaalde bedrag. Het UWV heeft een eigen bevoegdheid om te besluiten tot verhaal van de verstrekte uitkering over te gaan. Indien het UWV daarvan geen gebruik heeft gemaakt, is er geen aanleiding toch een bedrag aan uitkeringslasten op de aan de werkgever toe te rekenen uitkeringslast in mindering te brengen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
8. Artikel 38 van de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Wfsv) bepaalt, voor zover van belang:
“2. Het UWV stelt vast:
a. voor de berekening van de gedifferentieerde premie ten behoeve van de Werkhervattingskas, een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk rekenpercentage;
b. voor de berekening van het rekenpercentage, bedoeld in onderdeel a, een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk gemiddeld percentage.
[…]
8. Beschikkingen van de inspecteur op grond van dit artikel worden genomen gehoord het UWV en in overeenstemming met het UWV.”
9. Artikel 2.12, tweede lid, van het Besluit Wfsv bepaalt:
“Het individuele werkgeversrisicopercentage wordt verkregen door de uitkeringen van de aan de werkgever toe te rekenen WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen die in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld zijn betaald aan werknemers, die uit de dienstbetrekking waaruit de WGA-uitkering is ontstaan recht hadden op een uitkering op grond van de Ziektewet, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het ten laste van die werkgever komende gemiddelde premieplichtige loon per jaar, berekend over het tijdvak van vijf kalenderjaren, eindigend één jaar voor aanvang van het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld.”
10. Artikel 2.18 van het Besluit Wfsv bepaalt, voor zover van belang:
“4. Indien het UWV op grond van artikel 52a van de Ziektewet verhaal heeft, worden de aan de werkgever toe te rekenen WGA- lasten flexibele dienstbetrekking en de ZW-lasten voor de toepassing van artikel 2.12, tweede lid en artikel 2.13, tweede lid, bij de berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel 2.12, tweede en 2.13, tweede lid, verminderd met een bedrag gerelateerd aan het bedrag van de schadevergoeding, bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Ziektewet.
5. Het bedrag van de vermindering, bedoeld in het vierde lid, wordt bepaald door het bedrag van de WGA-uitkering en de uitkering op grond van de Ziektewet aan de betrokken werknemer te vermenigvuldigen met het getal dat is verkregen door het bedrag van het verhaal op grond van artikel 52a van de Ziektewet te delen door het aan betrokken werknemer op grond van de Ziektewet uitgekeerde ziekengeld. Het getal, bedoeld in de eerste zin, bedraagt niet meer dan 1.”
11. De Nota van Toelichting bij het Besluit Wfsv, zoals gewijzigd bij Besluit van 13 oktober 2012, Stb. 2012, nr. 494, p. 36 luidt, voor zover van belang:
“Wanneer UWV dan slaagt een deel van de ZW lasten te verhalen dienen deze lasten op de op de werkgever toe te rekenen lasten in mindering te worden gebracht.”
12. Artikel 52a, eerste lid, van de ZW luidt:
“Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft voor de krachtens deze wet gemaakte kosten verhaal op degene, die in verband met het veroorzaken van ongeschiktheid tot werken jegens de verzekerde naar burgerlijk recht tot schadevergoeding is verplicht, doch ten hoogste tot het bedrag, waarvoor deze bij het ontbreken van de aanspraken krachtens deze wet naar burgerlijk recht aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag, gelijk aan dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijke persoon jegens de verzekerde naar burgerlijk recht is gehouden.”
13. Blijkens het bepaalde in artikel 38 van de Wfsv dient een beschikking als de onderhavige te worden genomen gehoord en in overeenstemming met het UWV. Tussen partijen is niet in geschil dat de beschikking whk in overeenstemming is met de gegevens die het UWV verweerder heeft verstrekt. Voor zover verweerder bij het vaststellen van de beschikking whk nog ruimte heeft af te wijken van het door het UWV berekende premiepercentage, moet voor de toepassing van artikel 2.18, vijfde lid, van het Besluit Wfsv worden uitgegaan van het bedrag dat het UWV daadwerkelijk heeft verhaald. Het antwoord op de vraag of het UWV in staat moet worden geacht een schatting te maken van het in beginsel te verhalen bedrag en of het UWV een verwijt kan worden gemaakt van het achterwege blijven van een verhaalsactie, is daarbij niet van belang. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
14. De bewoording van artikel 2.18 van het Besluit Wfsv gelezen in samenhang met artikel 52a van de ZW kan zowel duiden op het bedrag dat het UWV daadwerkelijk zou kunnen verhalen, als op het bedrag dat het UWV daadwerkelijk heeft verhaald. De in overweging 11 weergegeven toelichting bij het Besluit Wfsv duidt er echter op dat bij de berekening uitgegaan dient te worden van het resultaat van een concrete verhaalsactie door het UWV. Uit de enkele omstandigheid dat artikel 6 van het inmiddels vervallen Besluit premiedifferentiatie WAO bepaalde dat rekening dient te worden gehouden met het door het UWV ‘ontvangen verhaal’ en dat de tekst van artikel 2.18 van het Besluit Wfsv anders luidt kan niet worden geconcludeerd dat thans van het daadwerkelijk verhaalde bedrag zou moeten worden geabstraheerd. In de Nota van Toelichting bij deze bepaling is expliciet vermeld dat compensatie plaatsvindt naar de mate waarin het UWV de ZW-uitkeringslasten heeft weten te verhalen, en dat het UWV de bevoegdheid heeft om een eigen afweging te maken over het al dan niet nemen van regres (zie het Besluit van 4 maart 2002 tot wijziging van het Besluit premiedifferentiatie WAO (Regres en premievermindering WAO), Stb. 2002, 138). De rechtbank heeft in (de ontstaansgeschiedenis van) het Besluit Wfsv geen aanwijzingen gevonden dat de besluitgever met deze uitgangspunten heeft willen breken. De omstandigheid dat de uitkeringslasten zijn terug te voeren op de mishandeling van [C] in 2010 en dat de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters pas nadien is ingevoerd, kan niet tot een andere uitleg leiden.
15. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. Koenis, voorzitter, en mr. S.K.A. Efstratiades en mr. H. de Jong, leden, in aanwezigheid van mr. M.R. Marinus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.