ECLI:NL:RBNHO:2016:1350

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 januari 2016
Publicatiedatum
22 februari 2016
Zaaknummer
4335220 CV EXPL 15-6310
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van parkeerkosten en boete wegens 'treintje rijden' in parkeergarage

In deze zaak vorderde Q-Park Beheer B.V. een boete van € 365 van [gedaagde] wegens het zogenaamde 'treintje rijden' in hun parkeergarage. Q-Park had in haar Algemene Voorwaarden Parkeren een boetebeding opgenomen van € 1.000 voor deze overtreding. De kantonrechter oordeelde dat het boetebeding oneerlijk was in de zin van de Richtlijn 93/13, omdat het een onevenredig hoge schadevergoeding oplegde aan de consument. De kantonrechter vernietigde het boetebeding en wees de vordering tot betaling van de boete af, maar kende wel het dagtarief van € 50 toe aan Q-Park. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen omdat Q-Park niet had aangetoond dat er een geldige aanmaning was verzonden. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 4335220 CV EXPL 15-6310
Uitspraakdatum: 6 januari 2016
Vonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap
Q-Park Beheer B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Maastricht
eiseres
verder te noemen: Q-Park
gemachtigde: M.M.J. Haenen en J.M.H.C. Haenen, gerechtsdeurwaarders
tegen
[naam], wonende te [plaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
niet verschenen.

1.Het procesverloop

1.1.
Q-Park heeft bij dagvaarding van 13 juli 2015 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] is niet verschenen en tegen haar is verstek verleend.
1.2.
Bij akte van 16 september 2015 heeft Q-Park haar vordering nader toegelicht en stukken overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Q-Park exploiteert een parkeergarage aan het adres Beursplein 15 te Amsterdam, genaamd ‘Q-Park de Bijenkorf’ (hierna: de parkeergarage).
2.2.
Bezoekers die hun auto in deze garage willen parkeren, rijden langs een bord waarop informatie wordt vermeld over onder meer de tarieven en over de toepasselijkheid van algemene voorwaarden.
2.3.
Voor het gebruik van de parkeergarage is een parkeervergoeding verschuldigd, waarbij een maximaal dagtarief van € 50,00 geldt. Betaling hiervan vindt plaats op het moment dat de bezoeker de parkeergarage verlaat.
2.4.
Op 4 april 2015 is een auto met kenteken [kenteken] de parkeergarage uitgereden zonder te betalen, door vlak achter een voorganger aan te rijden, het zogenoemde ‘treintje rijden’. Het kenteken van de auto staat op naam van [gedaagde] .
2.5.
Q-Park heeft in haar algemene voorwaarden, de Algemene Voorwaarden Parkeren, voorschriften opgenomen over de betaling van parkeergeld en over een boete in geval van ‘treintje rijden’.
2.6.
In artikel 6.3. van de Algemene Voorwaarden Parkeren staat:
“Het zogenaamde “treintje rijden” d.w.z. met twee voertuigen snel achter elkaar onder de slagboom door de parkeerfaciliteit verlaten met betaling van slechts eenmaal parkeergeld, is ten strengste verboden. De parkeerder is alsdan een direct opeisbare boete verschuldigd van
€ 1.000,-, onverminderd het recht van Q-Park om de werkelijke schade te vorderen.”
2.7.
Q-Park heeft [gedaagde] als kentekenhouder van de hiervoor genoemde auto gedagvaard.

3.De vordering

3.1.
Q-Park vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 477,25, vermeerderd met rente en proceskosten. Het gaat daarbij om een bedrag van € 415,00 in hoofdsom en een bedrag van € 62,25 aan buitengerechtelijke kosten. Q-Park legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten parkeerovereenkomst, doordat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan ‘treintje rijden’ en de parkeergarage zonder te betalen heeft verlaten.
3.2.
[gedaagde] is volgens Q-Park op grond van de Algemene Voorwaarden Parkeren een dagtarief van € 50,00 verschuldigd en een boete van € 365,00.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter neemt gelet op de dagvaarding als vaststaand aan dat [gedaagde] op 4 april 2015 met een auto waarvan het kenteken op haar naam staat, heeft geparkeerd in de parkeergarage, dat zij daarmee een (parkeer-)overeenkomst is aangegaan met Q-Park en dat daarop de Algemene Voorwaarden Parkeren van Q-Park van toepassing zijn. Ook kan als vaststaand worden aangenomen dat [gedaagde] met haar auto de parkeergarage is uitgereden zonder te betalen en dat zij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan ‘treintje rijden’. De stellingen hierover van Q-Park zijn niet betwist door [gedaagde] . Uitgaande van artikel 6.3 van de Algemene Voorwaarden Parkeren is [gedaagde] vanwege het ‘treintje rijden’ in beginsel een boete verschuldigd van € 1.000,-.
4.2.
De overeenkomst tussen Q-Park en [gedaagde] moet worden aangemerkt als een consumentenovereenkomst als bedoeld in Richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn). Q-Park is immers een rechtspersoon die handelt in het kader van haar privaatrechtelijke bedrijfs- of beroepsactiviteit en [gedaagde] is een natuurlijk persoon, waarvan niet is gebleken dat zij bedrijfs- of beroepsmatig handelt.
4.3.
Uit de dagvaarding en de akte van Q-Park van 16 september 2015 blijkt dat Q-Park haar vordering baseert op de Algemene Voorwaarden Parkeren, en wat betreft de gevorderde boete op artikel 6.3 van de Algemene Voorwaarden Parkeren. Dat artikel is een beding als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de richtlijn, omdat daarover niet afzonderlijk is onderhandeld.
4.4.
De kantonrechter is verplicht om ambtshalve na te gaan of een beding in algemene voorwaarden oneerlijk is in de zin van de richtlijn, en hij moet dat beding vernietigen indien hij vaststelt dat het beding oneerlijk is. Ook in verstekzaken zal de kantonrechter dit onderzoek ambtshalve moeten verrichten (zie: Hoge Raad, 13 september 2013, ECLI:NL:HR: 2013:691).
4.5.
Het voorgaande brengt mee dat moet worden beoordeeld of artikel 6.3 van de Algemene Voorwaarden Parkeren, op grond waarvan een parkeerder in geval van ‘treintje rijden’ een boete verschuldigd is van € 1.000,-, een oneerlijk beding is als bedoeld in de richtlijn.
4.6.
Volgens artikel 3 lid 1 van de richtlijn wordt een beding als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. In de bijlage bij de richtlijn wordt vermeld dat een beding onder meer oneerlijk kan zijn als dat beding tot doel of tot gevolg heeft de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen.
4.7.
Daarnaast volgt uit artikel 6:233, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) dat een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar is, indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij.
4.8.
In het licht van de richtlijn en artikel 6:233, aanhef en onder a, BW, zal de kantonrechter bij de beantwoording van de vraag of het boetebeding van artikel 6.3 van de Algemene Voorwaarden Parkeren oneerlijk is, als maatstaf hanteren of de boete in een redelijke verhouding staat tot de voor Q-Park te verwachten schade door de gedraging waarop de boete is gesteld, en of de boete als ‘prikkel tot nakoming’ in een redelijke verhouding staat tot het belang voor Q-Park dat met nakoming van de verplichting is gediend. Verder moet de gedraging waarop de boete is gesteld een voldoende ernstige tekortkoming in de nakoming opleveren om een boete te kunnen rechtvaardigen.
4.9.
Het ‘treintje rijden’ door [gedaagde] op 4 april 2015 levert naar het oordeel van de kantonrechter zonder meer een ernstige tekortkoming in de nakoming op die een boete rechtvaardigt.
4.10.
In de dagvaarding heeft Q-Park over de hoogte van de gevorderde boete gesteld dat volgens artikel 6.3 van de Algemene Voorwaarden Parkeren weliswaar een boete verschuldigd is van € 1.000,-, maar dat zij haar vordering wat betreft de boete
“beperkt tot een bedrag ad € 365,-, zulks in verband met onder meer extra door eiseres gemaakte kosten, de door haar uitgevoerde werkzaamheden en investeringen, alsmede wegens omzetderving. De hoogte van de naheffing casu quo schadevergoeding (boete) dient voorts als voldoende afschrikwekkend te worden ervaren (...)”.In de akte van 16 september 2015 heeft Q-Park, kort samengevat, toegelicht dat zij de boete oplegt om dit
“internationaal, maatschappelijk ontoelaatbaar en moreel verwerpelijke gedrag, alsmede de daarmee gepaard gaande gevaarzettingen te elimineren en om de kosten van in het verleden gedane en in de toekomst nog noodzakelijke investeringen retour te ontvangen.”
4.11.
De kantonrechter constateert dat Q-Park haar vordering wat betreft de boete beperkt tot een bedrag van € 365,-, onder verwijzing naar de door haar gemaakte kosten en met de toelichting dat de hoogte van de boete voldoende afschrikwekkend moet zijn. Gelet daarop kan de kantonrechter niet anders dan vaststellen dat Q-Park zelf vindt dat een boetebedrag van € 365,- in een redelijke verhouding staat tot de door Q-Park te verwachten schade en dat dit bedrag een voldoende prikkel tot nakoming oplevert. Indien Q-Park van mening zou zijn geweest dat in dit kader wel een boete van € 1.000,- gerechtvaardigd was, dan had zij op basis van artikel 6.3 van de Algemene Voorwaarden Parkeren een boete van € 1.000,- kunnen vorderen, dan wel had zij in de dagvaarding of in haar akte van 16 september 2015 een nadere verklaring kunnen geven voor de beperking van haar vordering tot een boetebedrag van € 365,-. Dat heeft zij echter niet gedaan.
4.12.
Op basis van de eigen stellingen van Q-Park moet daarom worden geoordeeld dat een boetebedrag van € 365,- in een redelijke verhouding staat tot de schade van Q-Park en dat dit bedrag een voldoende prikkel tot nakoming oplevert. Daaruit volgt ook dat het boetebedrag van € 1.000,- van artikel 6.3 van de Algemene Voorwaarden Parkeren dus niet in een redelijke verhouding staat tot de geleden schade en onnodig hoog is als prikkel tot nakoming. Dat betekent dat het boetebeding van artikel 6.3 van de Algemene Voorwaarden Parkeren een onevenredig hoge schadevergoeding oplegt aan een consument en derhalve een oneerlijk beding is in de zin van de richtlijn.
4.13.
Omdat het boetebeding van artikel 6.3 van de Algemene Voorwaarden Parkeren wordt aangemerkt als een oneerlijk beding, moet dit beding door de kantonrechter worden vernietigd. Dat Q-Park haar vordering wat betreft de boete heeft beperkt tot een bedrag van
€ 365,-, betekent niet dat de vernietiging van het boetebeding achterwege kan blijven. De kantonrechter moet immers beoordelen of het boetebeding als zodanig oneerlijk is, niet of de gematigde vordering ‘oneerlijk’ is.
4.14.
Daarbij komt dat de kantonrechter er ook niet mee mag volstaan om de hoogte van de boete te matigen, maar volgens rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) verplicht is om het boetebeding buiten toepassing te laten (HvJEU 30 mei 2013, C‑488/11, Asbeek Brusse). Het HvJEU heeft daarbij overwogen dat deze uitleg van de richtlijn past bij het doel daarvan, te weten om een eind te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen consumenten en bedrijfs- of beroepsmatig handelende partijen. Vernietiging van het boetebeding van artikel 6.3 van de Algemene Voorwaarden Parkeren is passend bij het doel van de richtlijn, omdat daarmee wordt bereikt dat een einde wordt gemaakt aan het gebruik van dat beding en Q-Park ertoe kan bewegen het boetebeding aan te passen aan het door haar zelf redelijke geachte bedrag van € 365,-.
4.15.
Nu het boetebeding van artikel 6.3 van de Algemene Voorwaarden Parkeren moet worden vernietigd en buiten toepassing moet blijven, is er geen grondslag meer voor de vordering van Q-Park om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een boete van € 365,-. Die vordering moet daarom worden afgewezen.
4.16.
De vordering tot betaling van het dagtarief van € 50,00 wordt wel toegewezen. Er is geen grond voor vernietiging van het beding in de algemene voorwaarden waarop deze vordering berust. Ook de gevorderde rente daarover kan worden toegewezen.
4.17.
De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. Q-Park heeft aan [gedaagde] geen aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Naar de kantonrechter begrijpt, stelt Q-Park dat wel sprake is geweest van een aanmaning, te weten een aanmaning in de vorm van een sommatie in de dagvaarding. Echter, uit tekst en strekking van artikel 6:96 lid 6 BW volgt dat een schuldenaar moet zijn aangemaand vóór aanvang van een geding, en niet pas op het moment van dagvaarding, op welk moment een geding gelet op artikel 125 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering al aanhangig is.
4.18.
Omdat partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, zal worden bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten moet dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Q-Park van € 50,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 juli 2015 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter en op 6 januari 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter