2.6.Afwikkeling huwelijksvoorwaarden
2.6.1.De vrouw heeft verzocht de verdeling/verrekening vast te stellen overeenkomstig de voorstellen in haar formulier verdelen en verrekenen.
Aanvullend heeft de vrouw de rechtbank verzocht te bepalen dat voorafgaand aan iedere verdere inhoudelijke beslissing de man in het geding dient te brengen:
schriftelijke stukken met toelichting met betrekking tot de koopsom ad € 115.000,00 die de man na de teruglevering van het plezierjacht heeft ontvangen en de bestemming die hij aan dat bedrag heeft gegeven;
schriftelijke stukken inzake het verloop van de Rabobank hypotheken [Hypotheek 1] en [hypotheek 2] vanaf de eerste inschrijving;
schriftelijke stukken met toelichting inzake de bestemming die de man heeft gegeven aan het bedrag van € 100.000,00 dat hij op 14 september 2006 van de gezamenlijke rekening van partijen heeft overgeschreven op zijn privérekening.
Daarnaast heeft de vrouw de rechtbank aanvullend verzocht een financieel onderzoek te gelasten om vast te stellen welke vordering de vrouw op de man heeft ter zake van de gelden die zij uit privé alsmede uit overgespaarde inkomsten heeft geïnvesteerd in de privépanden van de man aan de [adres 2 en 3] te Castricum. Dat onderzoek moet tweeërlei zijn: een financieel onderzoek naar de geldstromen in de verrekenperiode en een taxatie van de panden op peildatum 11 juli 2014.
2.6.2.De man heeft gevraagd de verzoeken van de vrouw af te wijzen en de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden en de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen van partijen vast te stellen zoals aangegeven onder punt 23 tot en met 44 van zijn verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken.
De man heeft de rechtbank verzocht een makelaar te benoemen die de waarde en de exploitatiemogelijkheden van de in de eenvoudige gemeenschap vallende onroerende zaken bindend vaststelt, waarna de man zijn verzoek kan en zal aanvullen. De voorkeur van de man gaat uit naar benoeming van [kantoornaam] Makelaars te Castricum.
2.6.3.In de akte huwelijksvoorwaarden van 24 juni 1992 is, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen:
“Artikel 1
De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd.
Artikel 3
De echtgenoten zijn, voor zover niet anders bepaald, verplicht aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot, ten bedrage van of naar de waarde ten dage van de onttrekking. (…)
(…)
Onder netto-inkomen wordt verstaan het begrip inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 verminderd met de daarover verschuldigde belasting op inkomen, premieheffing volksverzekeringen en andere wettelijke inhoudingen of heffingen.
Indien en voor zover een echtgenoot in overwegende mate bij machte is te bepalen dat de winsten van een niet op zijn eigen naam uitgeoefend bedrijf hem rechtstreeks of onmiddellijk ten goede komen, worden die winsten geacht door hem te zijn genoten en worden zij na aftrek van hetgeen verschuldigd zou zijn aan bovengenoemde belastingen en heffingen gerekend tot het netto-inkomen.
(…)
(…)
Artikel 8
De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen van hun netto-inkomen in de zin van artikel 5, onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed voor de gemeenschappelijke huishouding, overblijft onderling te verrekenen – zulks met uitzondering van de huurinkomsten uit registergoederen welke privé eigendom van één der comparanten zijn – welke inkomsten privé blijven. (….).”
2.6.4.Vast staat dat partijen het in artikel 8 opgenomen periodiek verrekenbeding (in ieder geval na 1994) niet zijn nagekomen, waardoor ingevolge artikel 141, derde lid, Boek 1, BW het aanwezige vermogen wordt vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en de omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit.
2.6.5.Blijkens de aan de akte huwelijksvoorwaarden gehechte staat van aanbrengsten is door de man aangebracht:
een horeca-etablissement met magazijn, ondergrond, erf en verdere aanhorigheden, staande en gelegen te Castricum aan de [adres 2];
het winkel-woonhuis met ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden, staande en gelegen te Castricum aan de [adres 3];
het woonhuis met garage, ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden, staande en gelegen te Castricum aan de [adres 1].
2.6.6.Tijdens het huwelijk heeft de man op zijn naam verkregen:
een extra perceel grond aan de [adres 1] te Castricum uit de nalatenschap van zijn vader;
twee polissen Zwitserleven Belegpensioen met nummers [Polis 1] en [Polis 2] .
2.6.7.Tijdens het huwelijk hebben partijen de volgende onroerende zaken in een eenvoudige gemeenschap verkregen:
woningen [straatnaam 1] [4 adresseringen] te Castricum;
woningen [straatnaam 2] [4 adresseringen] te Castricum;
woningen [straatnaam 1] (bestaande uit 10 woningen) te Castricum;
woningen [straatnaam 2] [8 adresseringen] te Castricum.
2.6.8.De vrouw stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat grond voor verrekening bestaat, aangezien zij met privévermogen en met te verrekenen inkomsten heeft geïnvesteerd in het privévermogen van de man. De man heeft dit betwist en zich op het standpunt gesteld dat de aan zijn privévermogen verbonden lasten altijd volledig van de huurinkomsten uit dit vermogen zijn voldaan. De rechtbank overweegt als volgt.
2.6.9.Gebleken is dat ten behoeve van de overname door de man van de woningen aan de [adres 2 + 3] van de heer [naam] voorafgaand aan het huwelijk van partijen een hypotheek ter hoogte van € 136.134,00 op naam van de man (PVF [no 1] ) is gevestigd op de woning aan de [adres 1]. Ter zekerheidsstelling is hieraan een spaarhypotheekverzekering (PVF [no 2] ) gekoppeld op naam van de man.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw eind 2012 een bedrag van € 13.600,00 uit haar privévermogen heeft aangewend ter aflossing van voornoemde hypotheek van de man met nummer PVF [n0 3] , zodat zij op grond van artikel 3 van de huwelijksvoorwaarden recht heeft op nominale vergoeding van dit bedrag door de man.
Voor de verbouwing van de woning aan de [adres 1] hebben partijen in 2004 op beider naam een hypotheek op deze woning afgesloten ter hoogte van € 150.000,00 (ING bank [nummer] ). Ter zitting is duidelijk geworden dat de hypotheek van € 111.500,00 (Postbank), die in 2005/2006 eveneens op beider naam op de woning aan de [adres 1] is gevestigd, is aangegaan voor de aanschaf van een plezierjacht ter waarde van € 115.000,00.
2.6.10.De vrouw heeft aangevoerd dat er vele aanwijzingen zijn die erop duiden dat met niet verrekend vermogen is geïnvesteerd in het privévermogen van de man. Daarom acht de vrouw het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de man de waardevermeerdering van zijn privépanden niet met haar wil delen. De vrouw weet dat er tijdens het huwelijk op alle hypotheken werd afgelost, dat de premie van de spaarhypotheekverzekering die verbonden is aan de hypotheek op naam van de man, alsook de zakelijke lasten van de panden van de man, uit gezamenlijke, niet verrekende inkomsten, werden betaald. Gelet hierop meent de vrouw recht te hebben op een boekenonderzoek, waarin de geldstromen van gezamenlijke, niet verrekende inkomsten, naar en ten behoeve van het privévermogen van de man in kaart moeten worden gebracht over de periode vanaf 1 januari 1995 tot en met 10 juli 2014. Indien de rechtbank daartoe geen grond aanwezig acht, heeft de vrouw ter zitting nadrukkelijk aangeboden om haar stellingen te onderbouwen met stukken. In dat kader zal de man op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de volledige boekhouding aan de vrouw moeten afgeven.
2.6.11.Volgens de man zijn de huurinkomsten van de panden aan de [adres 2+3], die aan hem in privé toekwamen, altijd gebruikt voor de betaling van de lasten van deze onroerende zaken. Deze huurinkomsten lagen altijd hoger dan de lasten, zodat geconcludeerd moet worden dat er géén overgespaarde inkomsten van partijen in de panden aan de [adres 2+3] zijn geïnvesteerd. Ter onderbouwing verwijst de man naar de overzichten die hij als productie 7 in het geding heeft gebracht. Dat op de drie hypotheken die zijn gevestigd op de [adres 1] nooit is afgelost, blijkt volgens de man uit het feit dat de in zijn aangifte Inkomstenbelasting 2013 opgenomen hypotheekbedragen nog steeds gelijk zijn aan de in de hypotheekaktes genoemde bedragen.
2.6.12.De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat uit artikel 8 van de huwelijksvoorwaarden volgt dat de huurinkomsten uit registergoederen welke privé-eigendom van één der comparanten zijn, uitgezonderd zijn van het periodiek verrekenbeding en overweegt als volgt.
Ter zitting heeft de man onweersproken gesteld dat hij reeds vóór het huwelijk van partijen een bankrekening had bij de Rabobank met nummer [rekening 1] die gebruikt werd voor alle inkomsten en de lasten van [adres 2+3]. Tot 2006 is deze rekening ook gebruikt voor de inkomsten en lasten van de door partijen gezamenlijk aangekochte panden aan de [adres 4] en de [adres 5]. Op verzoek van de bank hebben partijen in 2006 bij de ING een en/of rekening met nummer [rekening 2] geopend en is het gebruik van de rekening bij de Rabobank met nummer [rekening 1] komen te vervallen. Volgens de vrouw is de gezamenlijke ING rekening [rekening 2] vanaf dat moment gebruikt voor alle lasten en inkomsten van partijen, met uitzondering van de inkomsten en lasten die betrekking hadden op [adres 6] en de [adres 7].
Hoewel op de ING rekening met nummer [rekening 2] derhalve verschillende geldstromen door elkaar hebben gelopen en niet duidelijk is wat met welk geld betaald is, staat vast dat alle inkomsten en alle lasten van de [adres 2+3] zijn verlopen via deze rekening. Nu daarnaast uit de door de man als productie 7 overgelegde proefsaldibalansen genoegzaam blijkt dat de baten in de periode vanaf 2003 tot en met 2013 jaarlijks substantieel hoger waren dan de lasten van [adres 2+3], is de rechtbank van oordeel dat alle lasten van [adres 2+3] moeten worden geacht te zijn voldaan uit de huuropbrengsten van deze panden. In de door de man als productie 5 overgelegde aangifte Inkomstenbelasting 2013 is voorts vermeld dat partijen nimmer op de drie hypotheken die op [adres 1] rusten hebben afgelost. De man heeft ter zitting, desgevraagd, laten weten dat dit vermoedelijk niet geheel juist is, omdat de vrouw een bedrag van € 13.600,00 heeft afgelost op de hypotheek van € 136.134,00 in december 2012. De rechtbank stelt vast dat van enige andere aflossing niet is gebleken. Voor zover de vrouw zich op het standpunt stelt dat dit wel is gebeurd, heeft zij dit niet onderbouwd. De rente die door partijen is betaald ter zake van de hypothecaire leningen die zijn aangegaan voor de verbouwing van de [adres 1] en de aanschaf van het plezierjacht, wordt - zoals te doen gebruikelijk - aangemerkt als kosten van de huishouding en komt als zodanig niet voor verrekening in aanmerking.
Dit leidt tot de conclusie dat de man naar het oordeel van de rechtbank - tegenover de stellingen van de vrouw - voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen overgespaard inkomen van partijen is geïnvesteerd in de panden aan de [adres 2+3] en [adres 1] en dat er ter zake van deze panden dus geen plicht tot verrekening bestaat. De rechtbank volgt de vrouw niet in haar stelling dat deze uitkomst naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, nu bij huwelijksvoorwaarden in beginsel geen ruimte is voor toepassing van de redelijkheid en billijkheid en de vrouw daarbij heeft nagelaten haar stelling te onderbouwen. Dit betekent dat de panden aan de [adres 2+3] en [adres 1] ook niet hoeven te worden getaxeerd, zoals door de vrouw is betoogd.
De rechtbank ziet op basis van hetgeen door de vrouw is aangevoerd evenmin aanleiding een financieel onderzoek te gelasten om de vrouw in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of zij een vordering op de man heeft, temeer nu ter zitting is gebleken dat de vrouw altijd zelf de administratie van partijen heeft gevoerd. Een procedure als deze leent zich er bovendien niet voor om te bezien of zich in de periode vanaf 1 januari 1995 tot en met 10 juli 2014 wellicht onregelmatigheden in de financiële huishouding van partijen hebben voorgedaan. De vrouw heeft ter zitting nog aangeboden om zelf een boekenonderzoek te verrichten nadat de man op grond van 843a Rv is bevolen de volledige boekhouding aan de vrouw af te geven. Gezien het bovenstaande is ook een dergelijk onderzoek niet aan de orde, dit nog los van het feit dat het aanbod van de vrouw wordt aangemerkt als tardief en in strijd met de goede procesorde. Tot zover worden de verzoeken van de vrouw derhalve afgewezen.
2.6.13.Wat betreft de overige aanvullende verzoeken van de vrouw (zie hiervoor onder 2.6.1.) heeft de man ter zitting toegelicht dat het bedrag van € 115.000,00 (waarvoor een hypothecaire geldlening van € 111.500,00 was aangegaan), na teruglevering van het plezierjacht op 22 augustus 2006 door de heer Brusse in twee delen is teruggestort op de ING en/of rekening met nummer [rekening 2]. Hiervan is op 14 september 2006 door de vrouw een bedrag van € 100.000,00 overgeboekt naar de rekening van de man bij de Rabobank met nummer [rekening 1], die destijds gebruikt werd voor het onroerend goed. Vervolgens is dit bedrag op 20 september 2006 door de vrouw weer teruggeboekt naar de en/of rekening met nummer [rekening 2] en is dit uiteindelijk op 28 september 2006 terechtgekomen op de Postbank Deposito spaarrekening van de VOF van partijen.
De man heeft verder ter zitting verklaard dat de door de vrouw genoemde hypotheken met nummers 33.64.96.9078 en 33.64.97.1420 niet meer bestaan en dat daarvoor in de plaats is getreden de hypotheek met nummer 33.64.923.295 bij de Rabobank, die rust op het pand aan de Dorpsstraat 36.
Voornoemde toelichting van de man komt de rechtbank plausibel voor. Onder deze omstandigheden kan de vrouw niet volstaan met de enkele stelling, dat zij vermoedt dat de man het vrijgekomen bedrag na teruglevering van het plezierjacht heeft geïnvesteerd in zijn privévermogen. Dat de vrouw de boekhouding van partijen niet onder zich heeft, maakt dit niet anders, aangezien het en/of rekeningen betreft die zij kan inzien. De vrouw heeft bovendien niet weersproken dat zij de overboekingen zelf heeft gedaan (omdat de man tot twee jaar geleden niet kon internetbankieren). De overige aanvullende verzoeken van de vrouw worden derhalve eveneens afgewezen.
Extra perceel grond [adres 1]
2.6.14.De man stelt dat hij op 22 december 2003 een perceel bij de woning [adres 1] uit de nalatenschap van zijn vader heeft verkregen voor een bedrag van fl. 225.000,00. De koopprijs is verrekend met vordering van de man op de nalatenschap van fl. 158.227,50. Het restant van de koopprijs is omgezet in een geldlening van fl. 71.800,51. De moeder heeft de man op dezelfde datum een bedrag van fl. 41.613,75 geschonken. Het resterende deel van fl. 30.187,00 (€ 13.698,26), stelt de man in maandelijkse termijnen van € 450,00 te hebben afgelost met huurinkomsten van de [adres 2+3]. Er zijn dus geen overgespaarde inkomsten aangewend voor aankoop van dit extra perceel grond. Het perceel dient bovendien als apart vermogensbestanddeel te worden meegenomen, aldus de man. Ter zitting heeft de man zijn stelling herhaald, zij het dat hij nu ineens heeft gesproken van een aankoop in euro’s.
2.6.15.De vrouw heeft in de processtukken in algemene zin aangevoerd dat zij met overgespaarde inkomsten heeft meebetaald aan de verwerving van het perceel grond, zodat er verrekend dient te worden.
In aanvulling hierop heeft de vrouw ter zitting gesteld dat de man destijds met zijn moeder een koopsom van € 75.000,00 is overeenkomen, die in maandelijkse termijnen van € 400,00 is afgelost. Bij het viergesprek van partijen is bovendien aan de orde gekomen dat er nog een bedrag van € 11.000,00 openstaat, waarvan partijen ieder nog de helft zouden moeten voldoen.
2.6.16.Vast staat dat de man het perceel grond in 2003 in eigendom heeft verkregen. Gezien artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden heeft de vrouw recht op een nominale vergoeding, indien en voor zover – al dan niet op basis van het bewijsvermoeden – wordt geoordeeld dat het perceel is gefinancierd met overgespaard inkomen. Ter discussie tussen partijen staat of, en zo ja, hoe het perceel is gefinancierd.
De man spreekt aanvankelijk in de processtukken over guldens en een resterende schuld van € 13.698,26, die in maandelijkse termijnen van € 450,00 is afbetaald en dat deze afbetaling niet is geschied uit overgespaarde inkomsten. De man verwijst naar diverse stukken van de notaris (producties 10 tot en met 13). De toelichting onder punt 27 van het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek op die stukken, kan de rechtbank niet rijmen met de inhoud van de door de man overgelegde aktes. De rechtbank leest in de aktes dat de man op enig moment nog een schuld had aan zijn moeder van € 71.800,51 (productie 11) en dat er een schenking is geweest van € 18.883,50 (productie 12), op basis waarvan de man derhalve nog een bedrag van € 52.917,00 aan zijn moeder verschuldigd zou zijn. Aan het einde van de zitting heeft de man bovendien nog een opmerking gemaakt die een ander licht op deze stukken zouden kunnen werpen, namelijk dat de man niets meer aan zijn moeder hoefde te betalen.
De vrouw heeft op haar beurt eerst ter zitting gesteld dat sprake was van een schuld aan de moeder van de man van € 75.000,00, die in maandelijkse termijnen van € 400,00 is afgelost uit overgespaarde inkomsten en dat thans nog € 11.000,00 resteert.
Op grond van hetgeen door partijen is aagevoerd, kan de rechtbank niet vaststellen of er een deel van het perceel is gefinancierd, of er is afgelost en, zo ja, met welk geld. Deze post is ter zitting onderbelicht gebleven. De rechtbank zal daarom, alvorens te beslissen, partijen in de gelegenheid stellen hun standpunten op dit onderdeel nader toe te lichten en te onderbouwen.
Polissen Zwitserleven Belegpensioen
2.6.17.Tijdens het huwelijk heeft de man twee polissen Belegpensioen Zwitserleven op zijn naam afgesloten ( [Polis 1] en [Polis 2] ), waarvan de polis met nummer [Polis 1] een koopsompolis betreft.
Volgens de man zijn deze polissen afgesloten als oudedagsvoorziening van partijen en zijn deze bekostigd met inkomen uit zijn privévermogen.
De vrouw stelt dat het de bedoeling van partijen was om één polis op haar naam te stellen en de andere polis op naam van de man en dat de inleg en de premies zijn voldaan uit te verrekenen inkomsten.
2.6.18.Ter zitting heeft de man verklaard dat hij ermee kan instemmen dat de helft van de waarde van deze polissen aan de vrouw toekomt. Ondanks het feit dat de polissen (onverhoopt) op zijn naam stonden, zijn deze voor een gezamenlijk doel aangegaan. De rechtbank gaat ervan uit dat de man dit zal bewerkstelligen en dat rekening gehouden wordt met een eventuele belastinglatentie.
Eenvoudige gemeenschappen
2.6.19.Ter financiering van de gezamenlijke panden zijn partijen een hypotheek aangegaan bij de Rabobank met nummer [hypotheek 3] ter hoogte van € 14.344,00, een hypotheek bij de ING bank met nummer [hypotheek 4] ter hoogte van € 347.500,00 en een hypotheek bij ING bank met nummer [hypotheek 5] ter hoogte van € 530.000,00.
2.6.20.Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat zij de onroerende zaken die hen gezamenlijk in onverdeeld eigendom toebehoren, bindend zullen laten taxeren door de makelaars [naam 1] en [naam 2]. Partijen zullen deze taxateurs vragen om gezamenlijk tot één rapport te komen, aan de hand waarvan partijen de onroerende zaken in onderling overleg zullen verdelen.
2.6.21.Partijen hebben samen de [bedrijfsnaam]. Geen van partijen wil de VOF na de echtscheiding voortzetten. Ter zitting hebben partijen afgesproken dat zij de VOF in goed overleg zullen verkopen of liquideren. Hierbij geldt het wettelijke uitgangspunt dat een eventuele opbrengst bij helfte gedeeld dient te worden en dat eventuele schuld bij helfte gedragen moet worden.
2.6.22.Partijen hebben gezamenlijk de volgende bankrekeningen:
ING bank [rekening 3] + [rekening 4] toprente
ING bank [rekening 5]
ING bank [rekening 1] + toprente
ING bank [rekening 6]
ING bank [rekening 7]
2.6.23.Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat zij de saldi van voornoemde bankrekening per peildatum 11 juli 2014 bij helfte zullen delen en dat de bankrekeningen daarna zullen worden opgeheven.
2.6.24.Partijen hebben gezamenlijk de volgende voertuigen:
auto, Austin Martin [kenteken 1]
auto, Audi A4 [kenteken 2]
auto, Nissan [kenteken 3] (zakelijk, dus meenemen bij liquidatie VOF)
Quat, [kenteken 4]
drie legervoertuigen
boot, Sea Ray Pachanga 22
2.6.25.Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat de man de gezamenlijke voertuigen zal verkopen en dat partijen de verkoopopbrengst bij helfte zullen delen, waarbij de man de vrouw op de hoogte zal houden van de ontwikkelingen rondom de verkoop. Voor zover de man nog heeft bedoeld de rechtbank te verzoeken te bepalen dat de verkoopopbrengst aangewend dient te worden ter aflossing van gemeenschappelijke hypotheekschulden, zal dit verzoek - wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag - worden afgewezen.
2.6.26.Ter zitting hebben partijen aangegeven dat zij de verdeling van de inboedel van de echtelijke woning in onderling overleg zullen regelen, zodat de rechtbank ook daarover geen beslissing hoeft te nemen.