ECLI:NL:RBNHO:2016:1349

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 februari 2016
Publicatiedatum
22 februari 2016
Zaaknummer
15/996565-08
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak met betrekking tot witwassen en andere strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 februari 2016 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor witwassen en andere strafbare feiten. De officier van justitie had op 8 mei 2014 een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij een bedrag van € 1.500.000,- werd gevorderd. De rechtbank heeft de vordering behandeld in verschillende zittingen, waarbij de verdediging aanvoerde dat de ontnemingsvordering in zijn geheel afgewezen moest worden, omdat er onvoldoende bewijs was voor het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen waren dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had verkregen uit de bewezen verklaarde feiten en andere strafbare feiten. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering uiteindelijk toegewezen, maar het gevorderde bedrag verlaagd naar € 1.335.989,-, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de veroordeelde verplicht tot betaling van het ontnemingsbedrag aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/996565-08 (ontneming) (P)
Uitspraakdatum : 19 februari 2016
vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 8 mei 2014 ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 4 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Joegoslavië),
wonende te [adres] .

1.De vordering

De officier heeft bij vordering van 8 mei 2014 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, lid 5 Sr zal vaststellen op
€ 1.500.000,-en dat aan veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de feiten die – in eerste aanleg – bij vonnis van deze rechtbank van 20 juli 2012 bewezen zijn verklaard en waarvoor veroordeelde bij genoemd vonnis is veroordeeld en stelt dat aannemelijk is dat deze feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen. De officier van justitie baseert de vordering tevens op andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan en aannemelijk is dat deze feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 16 juli 2014. Dit betrof een zogeheten regiezitting.
Ter terechtzitting van 16 juli 2014 zijn gehoord de veroordeelde, zijn toenmalige raadsman mr. J.I.M.G. Jahae, advocaat te Amsterdam en de officier van justitie. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden voor onbepaalde tijd. Tevens zijn termijnen afgesproken in verband met de schriftelijke voorbereiding van de ontnemingszaak.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier en de in het kader van de schriftelijke voorbereiding tussen de officier van justitie en de raadsman van veroordeelde gewisselde conclusies.
De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 8 oktober 2015. Toen is de zaak op verzoek van de verdediging voor bepaalde tijd aangehouden, omdat veroordeelde kort tevoren van advocaat was gewisseld en deze meer voorbereidingstijd behoefde. Op 8 januari 2016 is de behandeling van de ontnemingszaak hervat. Daarbij zijn gehoord de veroordeelde, zijn raadsvrouw mr. T.E. Korff, advocaat te Amsterdam en de officier van justitie.
Ter zitting heeft de raadsvrouw een aanhoudingsverzoek gedaan teneinde een deskundige te benoemen om een second opinion onderzoek te laten uitvoeren. Naar de mening van de verdediging bestaat de noodzaak om een deskundige aan te stellen, nu de wijze van berekening die door het Openbaar Ministerie is gehanteerd gebreken zou vertonen, met name omdat sprake is van dubbeltelling van uitgaven in de kasopstelling. Hierdoor valt het wederrechtelijk verkregen voordeel, als hier al sprake van is, vele malen hoger uit, aldus de raadsvrouw.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht het verzoek van de raadsvrouw af te wijzen, omdat de door raadsvrouw aangevoerde twistpunten van dien aard zijn dat de rechtbank hier zelfstandig over kan beslissen. Het gaat over inkomsten en uitgaven. Daar is geen bijzondere expertise voor nodig.
Het oordeel van de rechtbank, na beraad in raadkamer, luidde dat de rechtbank zich op dat moment voldoende voorgelicht achtte en de noodzaak tot het benoemen van een deskundige niet is gebleken. De ontnemingszaak is vervolgens inhoudelijk behandeld.
Na de inhoudelijke behandeling is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 19 februari 2016.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de vordering en het gevorderde bedrag is in de nadere conclusie d.d. 8 december 2015 bijgesteld naar €1.335.989,-.

4.Het standpunt van veroordeelde en zijn raadsvrouw

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering in zijn geheel dient te worden afgewezen, omdat uit de kasopstelling zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk volgt dat veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde ‘witwassen’ of soortgelijke feiten. Subsidiair is de verdediging van mening dat het wederrechtelijk verkregen voordeel slechts kan worden toegewezen ter hoogte van het voordeel dat veroordeelde heeft verkregen door het verstrekken van geldleningen zoals in de strafzaak bewezen is verklaard, waarbij de waarde van de verbeurdverklaarde goederen en geldbedragen in mindering moet worden gebracht alsmede de door het Openbaar Ministerie voorgestelde compensatie voor de overschrijding van de redelijke termijn.
5. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel [1]
5.1
Grondslag van de vordering
De onderhavige vordering heeft betrekking op het geval van veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, waarbij aannemelijk is dat deze feiten dan wel andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Bij vonnis van deze rechtbank van 20 juli 2012, dat grotendeels is bevestigd bij het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 22 juni 2015, is veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, waarbij is bewezenverklaard dat:
Feit 1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2004 tot en met 16 september 2009 te Middenbeemster, gemeente Beemster, en Westbeemster, gemeente Beemster, en Amsterdam en (elders) in Nederland en Duitsland en Kroatië, voorwerpen, te weten:
A. contante geldbedragen, te weten
- een geldbedrag van 10.000 euro, dat verdachte (in zijn auto) bij zich had bij zijn aanhouding op 16 september 2009 ;
en
- een geldbedrag van 32.300 euro, dat is aangetroffen in de woning van [moeder] te [geboorteplaats] ;
en
- geldbedragen van in totaal 68.890 euro, die (in de periode 1 januari 2004 tot en met maart 2009) zijn gestort op rekeningnummer [rekeningnummer 1] (Postbank) ;
en
- geldbedragen van in totaal 181.789 euro, die (in de periode 1 januari 2004 tot en met april 2009) zijn gestort op rekeningnummers [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] (ABN Amrobank) ;
en
- een geldbedrag van 73.000 euro, dat (op 12 september 2008) is gestort op rekeningnummer [rekeningnummer 4] (Zagrebacka Banka) ;
en
- een geldbedrag van 5.000 euro, dat (op 20 maart 2009) is gestort op rekeningnummer [rekeningnummer 5] (Zagrebacka Banka) ;
en
- een geldbedrag van 100.000 euro, dat (op 25 april 2006) is gestort op rekeningnummer [rekeningnummer 6] (Augsburger Aktienbank) ;
en
- een geldbedrag van (in totaal) 220.000 euro en 15.000 euro , die zijn uitgeleend/verstrekt aan [persoon 2] ;
en
- een geldbedrag van 15.000 euro en 65.000 euro die zijn uitgeleend/verstrekt aan [persoon 3] ;
en
- een geldbedrag van 65.000 euro en 15.000 euro , die zijn uitgeleend/verstrekt aan [persoon 4] ;
en
- een geldbedrag van 10.000 euro , dat is uitgeleend/verstrekt aan [persoon 5] ;
en
- een geldbedrag van 40.000 euro en 20.000 euro , die zijn uitgeleend/verstrekt aan [persoon 6] ;
en
- een geldbedrag van 70.000 euro , althans een geldbedrag, dat is uitgeleend/verstrekt aan [persoon 7]
en
- een geldbedrag van 14.000 euro en 6.700 euro en 14.000 euro , die zijn uitgeleend/verstrekt aan [persoon 8] ;
en
- een geldbedrag van (in totaal) 50.000 euro , dat is uitgeleend/verstrekt aan [persoon 9] ;
en
- een geldbedrag van 60.000 euro en 18.000 euro , die zijn uitgeleend/verstrekt aan [persoon 10] ;
en
- een geldbedrag van 70.000 euro, dat is uitgeleend/verstrekt aan [persoon 11] ;
en
B. auto’s:
1. Mercedes Benz Cabrio, kenteken [kenteken 1] ; en
2. Volkswagen Golf, kenteken [kenteken 2] ; en
C. sieraden , te weten:
1. een witgouden slavenarmband in strikvorm, bezet met diamanten ; en
2. een geelgouden choker met een strik/bloemmotief, bezet met edelstenen en diamant ; en
3. een keramisch/stalen damespolshorloge merk Technomarine met rose keramische band, bezet met diamanten ; en
4. een platina solitairring met 1 diamant met inscriptie ’ [inscriptie] ’ ; en
5. een witgouden armband en oorbellen met diamanten
heeft verworven en voorhanden heeft gehad en van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat de voorwerpen geheel of gedeeltelijk- onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf
terwijl hij van het plegen van deze feiten een gewoonte heeft gemaakt
en
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2004 tot en met 16 september 2009 te Middenbeemster, gemeente Beemster en/of Westbeemster, gemeente Beemster en Amsterdam en/of (elders) in Nederland en Duitsland en Kroatië, van de voorwerpen, te weten:
D. geldbedragen; en
E. de opbrengst van een effectenportefeuille;
de herkomst en de vindplaats, heeft verborgen of verhuld, dan wel heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende op die voorwerp was en die voorwerpen voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat de voorwerpen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
door telkens
D. die geldbedragen over te (laten) maken en/of contant te (laten) storten op buitenlandse bankrekeningen, te weten
1. geldbedragen van 430.000 euro en 58.000 euro en (ongeveer) 143.000 euro en 28.000 euro, op rekeningnummer [rekeningnummer 7] bij de Splitska Banka ten name van [moeder] ; en
2. geldbedragen van 100.000 euro en 39.455 euro, op rekeningnummer [rekeningnummer 9] bij de Splitska Banka ten name van [moeder] ;
en
E. die effecten(portefeuille) van rekeningnummer en/of (effecten)depotnummer [rekeningnummer 6] / [rekeningnummer 8] op verdachtes naam (bij de Augsburger Aktienbank) over te (laten) dragen naar en over te (laten) zetten op een andere rekening en/of (effecten)depot, te weten rekeningnummer en/of (effecten)depotnummer [rekeningnummer 10] (bij de Augsburger Aktienbank) ten name van [persoon 12] en
vervolgens de opbrengst van de verkoop van die effecten(portefeuille) aan te houden op een rekeningnummer en (effecten) depotnummer [rekeningnummer 10] / [rekeningnummer 11] (bij de Augsburger Aktienbank) ten name van [persoon 12] (AH-047);
terwijl hij van het plegen van deze feiten een gewoonte heeft gemaakt.
Feit 2.
op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2003 tot en met 1 december 2003 te Middenbeemster, gemeente Beemster en Westbeemster, gemeente Beemster en Amsterdam en Leeuwarden en/of (elders) in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften, te weten:
-een ingevuld model-werkgeversverklaring gedateerd 13 november 2003 ; en
-een salarisspecificatie over de maand oktober 2003 ,
elk zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die geschriften echt en onvervalst,
immers heeft verdachte - ter verkrijging van een hypothecaire lening bij de Postbank N.V. ten behoeve van de aankoop van een pand - voornoemde geschriften verstrekt aan en overhandigd aan en ingediend bij de Postbank N.V.,
terwijl op die geschriften in strijd met de waarheid is weergegeven/aangegeven dat:
- verdachte als werknemer met [werkgever] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft of is aangesteld in vaste dienst en/of een bruto jaarsalaris ontvangt van 65.400 euro en dat er geen voornemens zijn het dienstverband binnenkort te beëindigen en
- [werkgever] aan verdachte over de maand oktober 2003 een netto loon van 3.360,08 euro heeft betaald op rekeningnummer [rekeningnummer 12] .
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het oude artikel 36e Sr van toepassing is op de ontnemingsvordering. De pleegperiode heeft betrekking op de periode tot 16 september 2009, dus voor de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 36e Sr. De oude regelgeving is voor veroordeelde de meest gunstige bepaling in de zin van artikel 1 lid 2 Sr.
De rechtbank is van oordeel dat nu er geen overgangsrecht is bepaald voor artikel 36e Sr, het nieuwe artikel direct van toepassing is aangezien de wijziging geen ander inzicht van de wetgever met betrekking tot voordeelsontneming behelst. Derhalve is artikel 36e Sr (nieuw) van toepassing op deze ontnemingsvordering.
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat het Openbaar Ministerie onvoldoende gemotiveerd heeft aangegeven dat veroordeelde daadwerkelijk voordeel heeft verkregen uit het bewezen verklaarde witwassen en dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat er wederrechtelijk verkregen voordeel is behaald uit soortgelijke feiten. Door de gekozen manier van berekenen, namelijk de kasopstelling, wordt niet voldoende inzichtelijk gemaakt wat het wederrechtelijk verkregen voordeel is.
In voornoemd vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat er aanwijzingen zijn dat veroordeelde andere strafbare feiten heeft gepleegd en daaruit opbrengsten heeft gegenereerd. Dit oordeel is door het voornoemde arrest van het gerechtshof bevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank is voldaan aan de extra motiveringseis die de Hoge Raad stelt aan toewijzing van een ontnemingsvordering waarbij witwassen het gronddelict is, omdat blijkens voornoemd vonnis en arrest aannemelijk is geworden dat andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Voorts heeft de Hoge Raad bepaalt dat er geen rechtsregel in de weg staat aan schatting van het wederrechtelijk voordeel door middel van een eenvoudige kasopstelling (HR 17 september 2002,
NbSr2002/247), mits aan twee, in die uitspraak genoemde, voorwaarden is voldaan. Dat is in casu het geval. Bij deze wijze van berekenen wordt gekeken naar de contante inkomsten en uitgaven waarbij wat er meer wordt uitgegeven dan dat er binnenkomt kan worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel, indien daarvoor geen aannemelijke verklaring wordt gegeven. Dusdoende kan een eenvoudige kasopstelling worden gebruikt om het wederrechtelijk verkregen voordeel te berekenen.
De advocaat heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat, in het geval het OM de ontnemingsvordering deels doet steunen op soortgelijke of andere feiten dan de enkele witwasveroordeling, het wederrechtelijk voordeel in de berekening teruggevoerd dient te worden op de afzonderlijke feiten. Dit standpunt vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het recht.
5.2
De ontnemingsrapportage
Op 30 juni 2014 heeft de officier van justitie, mr. F. Heus, een rapport opgesteld betreffende het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage.
Bij het rapport zijn diverse bijlagen gevoegd, ontleend aan het dossier met betrekking tot de onderliggende strafzaak tegen veroordeelde. De rechtbank heeft bovendien de beschikking gehad over het volledige dossier van de strafzaak.
5.3
De beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het onder voormeld parketnummer aangelegd straf- en ontnemingsdossier alsmede op grond van het onderzoek ter terechtzitting in zowel de strafzaak als de ontnemingszaak aannemelijk is geworden dat de veroordeelde, door middel van of uit baten van de feiten waarvoor hij bij voornoemd vonnis en arrest is veroordeeld, en door andere feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
5.3.1
Het familiekapitaal
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde de beschikking heeft over familiekapitaal, waaruit hij verschillende leningen heeft verstrekt. Hiermee is geen rekening gehouden in de kasopstelling, aldus de raadsvrouw.
In de strafzaak betreffende het gronddelict is het bestaan van het familiekapitaal als onaannemelijk aangemerkt. Dit oordeel is in hoger beroep door het gerechtshof bekrachtigd. De rechtbank is bij de beoordeling van het wedererechtelijk verkregen voordeel gebonden aan het oordeel in de strafzaak. Nu het bestaan van het familiekapitaal in de strafzaak niet aannemelijk is geacht, is evenmin aannemelijk dat leningen, waaronder die aan [persoon 13] , uit het familiekapitaal zijn verstrekt. Tevens kan het restant van het familiekapitaal niet worden meegenomen in het eindsaldo. Derhalve zal het familiekapitaal en al hetgeen hier mee samenhangt niet worden meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
5.3.2
Onderzochte periode
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de onderzochte periode ten onrechte veel ruimer is dan de bewezen verklaarde periode. Bovendien is door het Openbaar Ministerie onvoldoende aannemelijk gemaakt dat veroordeelde zich voor de bewezen verklaarde periode schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke feiten waaruit hij wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Daarom kunnen ook de betalingen aan Castricum niet worden meegenomen, nu deze buiten de bewezen verklaarde periode vallen, aldus de raadsvrouw.
Volgens artikel 36e lid 3 sub a Sr mogen de uitgaven die veroordeelde heeft gedaan in een periode van zes jaar voorafgaand aan het plegen van het misdrijf worden meegenomen in de berekening indien niet aannemelijk is dat deze uit een legale bron van inkomsten zijn gedaan. Voorts blijkt uit het vonnis van de rechtbank en het arrest van het gerechtshof in de strafzaak dat er aanwijzingen zijn dat veroordeelde zich bezig heeft gehouden met andere strafbare feiten. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat de onderzochte periode, te weten 1 januari 2001 tot en met 16 september 2009, kan worden gehandhaafd. Nu de betalingen aan Castricum binnen de onderzochte periode vallen, kunnen deze wel degelijk worden meegenomen in de kasopstelling.
5.3.3
Dubbeltellingen
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat in de kasopstelling geen rekening is gehouden met het feit dat bedragen worden dubbel geteld, nu inkomsten uit rente en aflossing van de leningen, als zijnde illegale inkomsten niet zijn meegenomen, terwijl de leningen wel bij de uitgaven worden betrokken. Immers kunnen meerdere uitgaven vanuit hetzelfde vermogen worden gefinancierd. Veroordeelde heeft geldbedragen uitgeleend, die ook weer zijn terugbetaald en vervolgens onderdeel uitmaakten van andere geldbedragen, die weer zijn uitgeleend.
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in dit betoog. In AH-172 (bijlage 18 van de ontnemingsrapportage) zijn alle contante inkomsten, waaronder ook illegale inkomsten, en uitgaven in chronologische volgorde opgeschreven. Hieruit komt naar voren dat geen sprake van dubbeltelling kan zijn, nu er telkens te weinig contanten zijn om latere leningen te financieren. In het vonnis van deze rechtbank d.d. 20 juli 2012, welk vonnis door het gerechtshof te Amsterdam is bevestigd, is vastgesteld dat er een grote discrepantie is tussen de contante uitgaven en de inkomsten. De betwisting van veroordeelde ter zitting van de juistheid van de opstelling in genoemde bijlage acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van dubbeltellingen in de kasopstelling.
5.3.4
Leningen aan [persoon 2] , [persoon 4] , [persoon 8] en [persoon 10]
De raadsvrouw heeft gesteld dat er onjuiste bedragen zijn opgenomen ten aanzien van de leningen aan en terugbetalingen van bovengenoemde personen. Ten onrechte zijn de bedragen van de terugbetalingen niet opgenomen als legale inkomsten. De terugbetaalde bedragen zijn inclusief de verschuldigde (boete)rente. Aangezien deze rentes gezien kunnen worden als baten uit het vermeende witwassen dienen in dat geval uitsluitend deze in rekening te worden gebracht, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank volgt het verweer niet, nu de hoogte van de geldleningen aan bovengenoemde personen direct volgt uit het vonnis in de strafzaak. De rechtbank is bij de beoordeling van de ontnemingsvordering gebonden aan het oordeel in de strafzaak en zal de aldus vastgestelde bedragen aan leningen meenemen in de berekening van het wederrechtelijk voordeel.
5.3.5
Controle op Schiphol
Veroordeelde is op Schiphol gecontroleerd en er is een bedrag van € 8.700,- bij hem aangetroffen. De raadsvrouw stelt dat nergens uit blijkt dat hij dit contante bedrag vervolgens ook daadwerkelijk heeft uitgegeven. Derhalve kan het bedrag niet worden meegenomen in de kasopstelling, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank volgt dit betoog niet. Het bedrag dat bij veroordeelde is aangetroffen was kennelijk bedoeld om uit te geven, te meer nu uit zijn verklaring blijkt dat hij het geld voor zijn familie en huis mee had genomen. Het bedrag wordt derhalve meegenomen in de kasopstelling.
5.3.6
VW Golf [kenteken 2]
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de uitgave voor deze auto ten onrechte aan veroordeelde is toegeschreven. Hoewel de rekening is gericht aan ‘ [onderneming] ’, betekent dit niet dat mevrouw [partner] de auto niet uit haar eigen middelen heeft gefinancierd. Deze uitgave kan dus niet aan veroordeelde worden gelinkt, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank gaat niet mee in dit verweer. Veroordeelde heeft de auto gekocht en het kenteken heeft een tijdje op zijn naam gestaan. Hij maakte ook veelvuldig gebruik van deze auto. Bovendien hadden veroordeelde en mevrouw [partner] een relatie in die periode en was er sprake van een fiscaal partnerschap waardoor naar het oordeel van de rechtbank ook haar contante uitgaven kunnen worden meegenomen in de kasopstelling.
5.3.7
Kosten levensonderhoud
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de kosten voor het levensonderhoud te hoog zijn vastgesteld. Veroordeelde heeft namelijk lagere voedingskosten omdat hij at en sliep op ‘ [onderneming] ’. Ook zijn een deel van de betalingen van deze kosten giraal gedaan. De kosten voor het levensonderhoud moeten derhalve aanzienlijk lager worden vastgesteld, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank volgt het betoog niet. Uit het onderzoek naar de bankafschriften (AH-128) blijkt dat nauwelijks betalingen voor de kosten van levensonderhoud zijn gedaan. De verdediging heeft niet specifiek aangegeven welke betalingen dan wel ten behoeve van het levensonderhoud zijn gedaan. Tevens heeft de verdediging nagelaten om te specificeren in welke mate de kosten dienaangaande moeten worden verlaagd, waardoor er naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunt is om aan te nemen dat de kosten van het levensonderhoud inderdaad lager zijn dan in de ontnemingsrapportage vastgesteld.
5.4
Berekening rechtbank
Het wederrechtelijk voordeel berekent de rechtbank aan de hand van een zogenaamde ‘eenvoudige kasopstelling’ op dezelfde wijze als het Openbaar Ministerie. De rechtbank ziet geen aanleiding om van deze berekening af te wijken. De verdediging heeft de vordering betwist, maar er is geen begin van aannemelijkheid gegeven om deze betwistingen te ondersteunen. Derhalve kan naar het oordeel van de rechtbank de kasopstelling van het Openbaar Ministerie worden gevolgd.
5.4.1
Beginsaldo
Het beginsaldo wordt op
€ 0,-gesteld nu het familiekapitaal niet in de kasopstelling wordt meegenomen, omdat deze als niet aannemelijk is de strafzaak is gekwalificeerd. [2]
5.4.2
Legale contanten ontvangsten inclusief bankopnamen
De opbrengsten van ‘ [onderneming] ’ zijn € 489.472. De contante opnamen van de alle banken bedragen € 924.201 en de opname van Holland Casino is € 247.790. De totale opname is dus € 1.171.991 (€ 924.201 + €247.790).
De opname van Splitska Banka (€ 644.601) en de Zagrebacka Banka (€ 74.696,) zijn illegale contante opnamen die in mindering moet worden gebracht op de totale bankopname, nu er alleen naar de legale bankopnamen wordt gekeken in de kasopstelling.
De totale contante opname is dan € 452.694 (€1.171.991 - € 644.601 - € 74.696).
Het totaal aan legale ontvangsten inclusief bankopnamen komt daarmee op
€ 942.166
(€ 489.472 + € 452.694). [3]
5.4.3
Eindsaldo
Bij zijn aanhouding had veroordeelde een contant bedrag bij zich van € 10.000. Bij de doorzoeking van het huis van zijn moeder in Kroatië wordt € 32.300,- aangetroffen. In het vonnis in de strafzaak is onaannemelijk geacht dat het geld van de moeder is, gezien haar inkomsten. Derhalve concludeert de rechtbank in de strafzaak dat dit bedrag aan veroordeelde toebehoort. Daarmee komt het eindsaldo in totaal op
€ 42.300,-
(€10.000+ € 32.300). [4]
5.4.4
Werkelijke uitgaven inclusief bankstortingen
Het totaal aan bankstortingen bedraagt € 854.619. Daarbij moeten de stortingen aan Holland Casino à € 97.600,- worden opgeteld. Het totaal aan stortingen bedraagt dus € 952.219,-
(€ 854.619 + € 97.600).
De contante uitgaven bestaan uit de kosten van het levensonderhoud (€ 104.500,-), betalingen aan Castricum (€100.000,-), controle op Schiphol (€ 8.700,-), aanschaf auto met kenteken [kenteken 1] (€ 58.000,-), aanschaf en BPM betaling van de auto met kenteken
[kenteken 2] (€ 24.936,-), leningen aan diverse personen (in totaal € 989.000,-) en het omwisselingen van contanten voor speelpenningen (€3.500,-). In totaal € 1.288.636.
Daarmee komt het totaal aan werkelijke uitgaven inclusief stortingen op
€ 2.240.855,-
(€ 952.219 + € 1.288.636). [5]
5.4.5
Uitkomst kasopstelling
Beginsaldo contant geld
€ 0,-
Legale contanten ontvangsten inclusief bankopnamen
€ 942.166,- +
Eindsaldo contant geld
€ 42.300,- -
Beschikbaar voor het doen van uitgaven
€ 899.866,-
Werkelijke uitgaven inclusief bankstortingen
€ 2.240.855,- -
Verschil
- € 1.340.989,-
De rechtbank schat op grond van bovenstaande het wederrechtelijk verkregen voordeel op het bedrag van
€ 1.340.989.

6.Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
Ook in ontnemingszaken kan op het in artikel 6, lid 1 van het EVRM gewaarborgde recht van de betrokkene op een beslissing in zijn strafzaak binnen een redelijke termijn inbreuk worden gemaakt door het tijdsverloop, te rekenen van het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig gemaakt zou worden.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval als aanvangsmoment van de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn aan te merken het moment, bedoeld in artikel 311, lid 1 Sv, waarop de officier van justitie in de hoofdzaak in eerste aanleg zijn voornemen kenbaar heeft gemaakt een ontnemingsvordering aanhangig te zullen maken, te weten 6 juli 2012.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen.
De rechtbank doet uitspraak op 19 februari 2016, dat wil zeggen 42 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn is daarmee met 18 maanden overschreden. Deze overschrijding valt niet aan veroordeelde toe te rekenen. De rechtbank zal daarom, in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (LJN BD 2578) het ontnemingsbedrag met
€ 5.000,- verminderen. Het door veroordeelde te betalen bedrag wordt daarmee vastgesteld op € 1.335.989.
Niet is gebleken van andere feiten of omstandigheden op grond waarvan het door veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het door veroordeelde te betalen bedrag vaststellen op
€ 1.335.989.

7.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Legt aan veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 1.335.989,-ter ontneming van door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Daalmeijer, voorzitter,
mr. W. Veldhuijzen van Zanten en mr. B.J.G. Leeuw, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. C.W. van der Hoek,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 februari 2016.
Mr. Leeuw en griffier mr. Van der Hoek zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De hierna door de rechtbank in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Ontnemingsrapportage d.d. 30 juni 2014 onder 5.3.1, pagina’s 8-9.
3.Ontnemingsrapportage d.d. 30 juni 2014 onder 5.3.2, pagina’s 9-11.
4.Ontnemingsrapportage d.d. 30 juni 2014 onder 5.3.3, pagina’s 11-12.
5.Ontnemingsrapportage d.d. 30 juni 2014 onder 5.3.4, pagina’s 12-16 en de nadere conclusie van het Openbaar Ministerie d.d. 8 december 2015, pagina’s 10-19.