ECLI:NL:RBNHO:2016:1293

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 januari 2016
Publicatiedatum
18 februari 2016
Zaaknummer
15/713065-13 & RK 15-006269
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring klaagschrift inzake beslag en disproportionaliteit in strafzaak

Op 22 januari 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlemmermeer, uitspraak gedaan in een klaagschrift dat was ingediend door klaagster, vertegenwoordigd door haar raadsman mr. M.A.M. Pijnenburg. Het klaagschrift was gericht tegen een beslag dat was gelegd op een Mercedes, met het verzoek tot opheffing van dit beslag en teruggave van het voertuig of het bedrag van € 25.000,00, indien het voertuig inmiddels was vervreemd. De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard, omdat de verweren van klaagster, waaronder de stelling van onrechtmatige dubbele inbeslagneming en disproportionaliteit van het beslag, feitelijke grondslag misten.

De rechtbank oordeelde dat klaagster enkel verdachte was in het onderzoek Barrow, terwijl de strafzaak in het onderzoek Higgins was geseponeerd. De rechtbank stelde vast dat het beslag op de auto eerder was gelegd onder medeverdachte [belanghebbende], die ook de zekerheid had gesteld. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een surplus aan beslag, aangezien het beslag onder klaagster slechts € 66.566,92 bedroeg, terwijl de ontnemingsvordering tegen haar € 126.777,88 was. De rechtbank oordeelde dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag, en verklaarde het klaagschrift ongegrond.

De beschikking is gegeven door mr. D. Gruijters, voorzitter, en mrs. P.H. Lauryssen en R. Kuiper, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. S.S. Clements, en is uitgesproken op de openbare zitting van 22 januari 2016.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige raadkamer
Registratienummer: 15-006269
Parketnummer: 15/713065-13
Uitspraakdatum: 22 januari 2016
Beschikking(art. 552a Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 16 november 2016 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, ingekomen een klaagschrift, gedateerd 15 november 2016 van mr. M.A.M. Pijnenburg, gemachtigde van:
[klaagster],klaagster,
geboren op [geboortedatum] te Den Helder,
domicilie kiezende ten kantore van haar raadsman mr. Pijnenburg voornoemd, advocaat.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het daarop gelegde beslag, met last tot teruggave aan klaagster van:
- een Mercedes met kenteken [kenteken],
dan wel, indien voormelde personenauto is vervreemd, tot opheffing van het beslag met betrekking tot het zeker gestelde bedrag van € 25.000,00.
Op 8 januari 2016 is dit klaagschrift op een openbare zitting in raadkamer behandeld.
klaagster, is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Pijnenburg, voornoemd.
Daarnaast is als belanghebbende verschenen: [belanghebbende] (partner van klaagster, tevens medeverdachte), bijgestaan door zijn raadsman L.J.B.G. van Kleef.
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. M. Kubbinga.
Van het verhandelde ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De inhoud daarvan wordt als hier ingelast beschouwd.

2.Beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.

Klaagster is thans alleen nog verdachte in het onderzoek Barrow. De strafzaak tegen haar in het onderzoek Higgins is geseponeerd. Klaagster wordt verdacht van – zakelijk weergegeven – hennepteelt. In de kelder van de woning van verdachte is een hennepkwekerij aangetroffen. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel komt uit op een bedrag van € 126.777,68.
Op 8 januari 2013 is het voertuig onder [belanghebbende] strafrechtelijk inbeslaggenomen, later overgezet naar conservatoir beslag. Op dat moment behoorde de auto toe aan [belanghebbende]. [belanghebbende] heeft voor deze auto zekerheid gesteld van € 25.000,-, waarop de auto is teruggegeven aan [belanghebbende].
Op 5 december 2013 is het voertuig op naam van klaagster gezet.
Op 14 januari 2014 is onder klaagster het voornoemde voertuig (verder: het voertuig) opnieuw ex artikel 94a Sv. inbeslaggenomen in het kader van het strafrechtelijk financieel onderzoek dat liep ten aanzien van de strafrechtelijke onderzoeken Higgins en Barrow.
-standpunten-
De raadsman van klaagster heeft in raadkamer ter aanvulling op het klaagschrift aangevoerd dat de aard van de zekerheidstelling zich er tegen verzet dat een roerend goed na zekerheidstelling wederom in beslag wordt genomen onder de beslagene. Zulks kan, op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad, slechts plaatsvinden, indien sprake is van een nieuwe verdenking. In casu is daar geen sprake van. De verdenking is hetzelfde gebleven, nu de strafzaak tegen klaagster in het onderzoek Higgins is geseponeerd.
Voorts is de beslaglegging disproportioneel, nu er een surplus aan beslag is. Er is immers voor € 146.950,- beslag gelegd, terwijl aan de verdediging schriftelijk is meegedeeld dat tegen [klaagster] een ontnemingsvordering zal worden ingediend ter hoogte van € 126.777,88.
De officier van justitie acht de beslaglegging rechtmatig, alsmede de voortduring van het beslag. In het klaagschrift wordt ten onrechte aangegeven dat de auto eerder onder klaagster in beslag is genomen en dat klaagster eerder de zekerheid heeft gesteld. Het eerdere beslag heeft plaatsgevonden onder medeverdachte [belanghebbende] en hij is ook degene die toen de zekerheid heeft gesteld. De zekerheidstelling door medeverdachte [belanghebbende] staat niet in de weg aan de beslaglegging op een later moment onder klaagster, die heeft gesteld de nieuwe eigenaar van het voertuig te zijn.
Voorts is het zo dat van een surplus aan beslag geen sprake is. De berekening van het door [klaagster] verkregen wederrechtelijke voordeel komt uit op een bedrag van € 126.777,68, terwijl er onder haar slechts conservatoir beslag is gelegd voor een bedrag van € 66.566,92.
Gelet op het voorgaande concludeert het Openbaar Ministerie tot ongegrondverklaring van het klaagschrift en tot niet-ontvankelijkverklaring van het subsidiaire verzoek tot opheffing van het beslag op de zekerheidstelling.
De rechtbank overweegt het volgende.
Gebleken is dat de auto inmiddels door het Openbaar Ministerie is vervreemd. Gegrondverklaring van het beklag dient onder die omstandigheid – en aldus begrijpt de rechtbank het petitum – te leiden tot opheffing van het beslag op en teruggave van de opbrengst van de verkoop van de auto. Het beklag zal echter om de navolgende redenen ongegrond worden verklaard.
Voor zover door klaagster wordt betoogd dat sprake is van een dubbele inbeslagneming, en dat een eerder onder de beslagene in beslag genomen voorwerp, niet opnieuw, na zekerheidstelling door de beslagene, onder de beslagene in beslag mag worden genomen, mist het klaagschrift feitelijke grondslag.
Het eerdere conservatoire beslag heeft immers plaatsgevonden onder medeverdachte [belanghebbende] en niet onder klaagster. [belanghebbende] is ook degene die (ten tijde van de vorige beslaglegging) de zekerheid heeft gesteld en niet klaagster. Nu [belanghebbende] en klaagster niet in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en ook overigens de rechtbank niet is gebleken van de (juridische) verwevenheid van hun vermogens, doet zich niet de situatie voor dat een eerder onder de beslagene in beslag genomen voorwerp, na zekerheidstelling, opnieuw onder de beslagene in beslag is genomen. Reeds hierom faalt de aangevoerde grond.
Voor zover er door klaagster wordt betoogd dat het beslag disproportioneel is, omdat sprake is van een surplus aan beslag mist het klaagschrift eveneens feitelijke grondslag. De raadsman is uitgegaan van beslag op goederen ter waarde van € 146.950,-. Echter niet is gebleken dat onder klaagster voor het voormelde bedrag beslag is gelegd, maar slechts tot een bedrag van € 66.566,92, terwijl de ontnemingsvordering tegen klaagster vooralsnog een bedrag van € 126.777,88 beloopt.
De rechtbank stelt vast dat ook thans nog sprake is van verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en dat zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen (tot een bedrag dat hoger is dan de waarde van het thans onder klaagster gelegde beslag).
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

3.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het klaagschrift ongegrond.

4.Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door:
mr. D. Gruijters, voorzitter,
mrs. P.H. Lauryssen en R. Kuiper, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.S. Clements,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 januari 2016.