ECLI:NL:RBNHO:2016:1160

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 februari 2016
Publicatiedatum
15 februari 2016
Zaaknummer
C/15/227807 / HA ZA 15-405
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering van derde uit hoofde van wanprestatie in bouwcontract

In deze zaak vorderden eisers, [eisers], een verklaring voor recht dat LU2 B.V. toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit een in 1997 gesloten aanneemovereenkomst. De rechtbank Noord-Holland, zitting houdende in Haarlem, heeft op 17 februari 2016 uitspraak gedaan. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J. Meijer, stelden dat zij schade hadden geleden door wanprestatie van LU2 B.V., die als vennoot betrokken was bij de bouw van hun woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet partij waren bij de oorspronkelijke aanneemovereenkomst en dat de rechten uit deze overeenkomst niet automatisch overgaan op derden, zoals eisers. De rechtbank heeft artikel 6:251 BW besproken, dat kwalitatieve rechten regelt, en geconcludeerd dat er in dit geval geen sprake was van een kwalitatief recht. De vorderingen van eisers zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten van LU2 B.V. De rechtbank oordeelde dat de eisers als in het ongelijk gestelde partij de kosten moesten dragen, die zijn begroot op € 3.697,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. H.A. Pott Hofstede.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/227807 / HA ZA 15-405
Vonnis b.v.v. van 17 februari 2016
in de zaak van

1.[eiser1],

wonende te [woonplaats],
2.
[eiser2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. M.J. Meijer te Haarlem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LU2 B.V.,
gevestigd te Rijsenhout, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde,
advocaat mr. D. Winters te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eisers] en Lu2 B.V. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 augustus 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 januari 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 1997 heeft v.o.f. Bouwbedrijf van Luling in opdracht van [A.] (hierna: [A.]) een woning (de helft van een dubbelwoonhuis met souterrain) gebouwd aan de [adres] (hierna: de woning). In de overeenkomst van aanneming van werk zijn de Algemene voorwaarden voor Aannemingen in het bouwbedrijf 1992 (AVA 1992) van toepassing verklaard.
2.2.
LU2 B.V. was vennoot van v.o.f. Bouwbedrijf van Luling.
2.3.
Bij brief van 30 november 2006 heeft Bouwbedrijf van Luling B.V. aan [A.] het navolgende geschreven: “
In vervolg op jouw e-mail bericht van 24 november 2006, waarvan bijlage, moet ik meedelen dat Rob en ik uiteraard begrip hebben voor de ontstane situatie met betrekking tot de lekkage en de eventueel te verlopen garantietermijn. Gezien de geschiedenis van deze lekkage, is er volgens mij geen grond voor ons om na de garantieperiode geen oplossing te zoeken voor de gerezen problemen, maar buiten dit feit, verklaren wij hierbij, dat wij te allen tijde aansprakelijk gesteld kunnen worden Voor de lekkage zoals die de afgelopen jaren is geconstateerd. Het spreekt voor zich, dat wij ons uiterste best zullen doen om de bedoelde lekkage op zo kort mogelijke termijn op te lossen, waaraan op dit moment uitvoering wordt gegeven door het behandelen van de voorgevel en het doorspuiten van de drainage.”
2.4.
[eisers] heeft de woning in 2007 gekocht en in januari 2008 in eigendom verkregen. Bij de aankoop is een door Van Kempen bouwadvies opgesteld ‘bouwtechnorapport +’ overgelegd. In dit rapport staat onder het kopje ‘voorafverstrekte informatie’: “
De vochtdoorslag vanuit de kruipruimte naar het souterrain is recent behandeld en aan de kant van de kruipruimte voorzien van een waterdichte laag; er zijn nu geen indicaties en/of sporen van vochtdoorslag aanwezig m.u.v. van een plek naast kozijnstijl die nog moet opdrogen”.
2.5.
In augustus 2011 heeft [eisers] geconstateerd dat sprake was van binnendringend vocht. [eisers] heeft vervolgens in 2012 zelf werkzaamheden uitgevoerd, waaronder het wegzuigen van de vochtige substantie, het aanbrengen van een waterdichte afwerking en het aanleggen van een nieuw drainagesysteem.
2.6.
Op 26 februari 2013 heeft ing. [B.] in opdracht van [eisers] een expertiserapport opgesteld naar aanleiding van het door hem uitgevoerde onderzoek naar de oorzaken van de vochtproblematiek in het souterrain. Hij concludeert dat ‘
voor wat betreft de opbouw/souterrain sprake is van een zeer gebrekkige constructie en dito wijze van uitvoering’en voorts ‘
Wij kunnen niet anders concluderen, dan dat de verkopende partij bij de verkoop van de woning bekend geweest moet zijn met de oorzaak en met de ernst van de vochtdoorslag als gevolg van een gebrekkige constructie.(…) Van een duurzame oplossing zoals verwacht zou mogen worden en wat in het bouwtechnorapport ook gesuggereerd wordt, is nooit sprake geweest; het was slechts een tijdelijke symptoombestrijding. De opmerking in het bouwtechnorapport: “Het pand is in duurzame staat; op korte termijn is alleen regulier onderhoud nodig” is dan ook geheel misplaatst.’
2.7.
Bij brief van 14 juli 2014 heeft DAS namens [eisers] Van Luling Vastgoed ‘
als bouwer van de woning’ aansprakelijk gesteld voor de herstelkosten ten bedrage van € 69.215,40. Van Luling Vastgoed heeft bij brief van 22 juli 2014 aansprakelijkheid afgewezen en (onder meer) opgemerkt: ‘
Ik neem aan, dat uw cliënt bij aankoop van de woning in 2008 een inspectierapport heeft laten opstellen zodat in dit geval op dit moment geen sprake meer kan zijn van een verborgen gebrek. Mocht u echter toch nog steeds van mening zijn dat het hier een verborgen gebrek betreft, dan dient u hiervoor niet bij ons, maar bij de verkoper van de woning te zijn’.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert -samengevat- te oordelen dan wel te bepalen, voor recht te verklaren primair dat LU2 B.V. toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de in het geding zijnde overeenkomst van aanneming van werk jegens thans eisers en/of onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld en LU2 B.V te veroordelen tot vergoeding van de door [eisers] hierdoor geleden schade, nader te begroten, dan wel nader op te maken bij staat, althans subsidiair LU2 B.V. te veroordelen tot betaling van € 69.215,40 vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
LU2 B.V. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eisers] legt aan de vorderingen ten grondslag dat LU2 B.V. toerekenbaar tekort is gekomen in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de in 1997 gesloten aanneemovereenkomst tot bouw van de woning. Vaststaat dat [eisers] noch LU2 B.V. bij de tussen v.o.f. Bouwbedrijf Van Luling en [A.] gesloten aanneemovereenkomst partij waren. [eisers] stelt zich echter op het standpunt dat LU2 B.V. een van de twee vennoten was die met [A.] de aanneemovereenkomst is aangegaan en [eisers] ‘
middels de koop/verkoopovereenkomst in 2007 wegens de verknochtheid daartoe onder algemene titel alle contractuele rechten hebben verkregen uit de bewuste aanneemovereenkomst. (…) Dus ook het recht een van de vennoten aan te spreken wegens wanprestatie/o.d.’. Dit betoog faalt.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat uitgangspunt van het Nederlandse contractenrecht is dat alleen degenen die partij zijn bij een overeenkomst hieraan rechten kunnen ontlenen en dat deze persoonlijke rechten niet overgaan op derden die het goed onder bijzondere titel verkrijgen. Een uitzondering hierop vormen de zogenaamde kwalitatieve rechten, neergelegd in artikel 6:251 BW. Een kwalitatief recht zoals bedoeld in artikel 6:251 BW is een (uit overeenkomst voortvloeiende, voor overgang vatbaar) recht dat in een zodanig verband staat met een goed, dat enkel degene die het goed behoudt hierbij belang heeft. De ratio achter deze bepaling is dat voorkomen moet worden dat de verkrijger van een goed geen nakoming kan vorderen omdat hij geen schuldeiser is en tegelijkertijd de vervreemder dit ook niet kan wegens het ontbreken van voldoende belang. Zodra echter de vervreemder nog nakoming kan vorderen, is geen sprake van een kwalitatief recht in de zin van artikel 6:251 BW.
4.3.
Uit het vorenstaande volgt, anders dan [eisers] betoogt, dat de koper van een goed niet zonder meer ‘wegens verknochtheid’ alle contractuele rechten uit een eerdere overeenkomst verkrijgt. Uitgangspunt is en blijft dat alleen de contractspartij deze rechten kan uitoefenen. Slechts indien de vervreemder van het goed, wegens het ontbreken van voldoende belang, dit niet meer kan, gaan de rechten van rechtswege over op de verkrijger.
4.4.
Nu [eisers] zijn vorderingen baseert op de stelling dat LU2 B.V. uit hoofde van de in 1997 gesloten aanneemovereenkomst jegens [eisers] wanprestatie pleegt, ligt de vraag voor of ook het recht een vordering in te stellen met betrekking tot een tekortkoming in de nakoming door artikel 6:251 BW wordt bestreken. In de parlementaire geschiedenis is deze vraag bevestigend beantwoord en is overwogen dat in beginsel ook een vordering uit wanprestatie onder het bereik van artikel 6:251 BW kan vallen. Daarbij is echter aangetekend dat dit niet vaak zal voorkomen, omdat de vervreemder van het goed in de meeste gevallen nog belang zal hebben bij deze rechten. Dit is bijvoorbeeld zo in geval hij na vervreemding van het goed door de verkrijger van het goed zal kunnen worden aangesproken voor de gevolgen van de wanprestatie van de contractspartij. Dit is in de onderhavige situatie niet anders.
4.5.
Gelet op het vorenstaande moet de conclusie luiden dat van een kwalitatief recht als bedoeld in artikel 6:251 BW geen sprake is. Immers gesteld noch gebleken is dat [A.] na verkoop van de woning haar rechten als gevolg van de niet nakoming van de aanneemovereenkomst, waaronder het recht op schadevergoeding, niet langer kan uitoefenen. Het vorenstaande brengt met zich dat dit recht niet van rechtswege op [eisers] is overgegaan. De vorderingen van [eisers] zullen daarom worden afgewezen. Dit geldt eveneens voor zover de vorderingen gebaseerd zijn op onrechtmatige daad, nu [eisers] hieraan ook louter de contractuele relatie ten grondslag legt.
4.6.
De overige weren van LU2 B.V. behoeven gelet op deze uitkomst, geen bespreking.
4.7.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Lu2 B.V. worden begroot op:
- griffierecht € 1.909,00
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punt × tarief € 894,00)
Totaal € 3.697,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van Lu2 B.V. tot op heden begroot op € 3.697,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de zevende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2016. [1]

Voetnoten

1.type: 710