1.6Ter zitting is gebleken dat eiseres geen zorg in natura heeft afgenomen. Haar ouders hebben de begeleiding voortgezet, zonder dat daarvoor een pgb is verstrekt.
2. Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in werking getreden.
Artikel 2.3.6 van de Wmo 2015, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
1. Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
2. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
a. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
b. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;
c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
3. Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in het tweede lid, onder c, weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres ter compensatie van haar beperkingen is aangewezen op de toegekende voorzieningen. Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder terecht is overgegaan tot het verlenen van de voorziening in de vorm van zorg in natura, terwijl eiseres toekenning van een pgb verlangd.
4. De rechtbank heeft in dit verband ter zitting de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRVB) van 17 augustus 2016 (ECLI:NL: CRVB:2016:3135) aan de orde gesteld.
Na de zitting heeft de rechtbank echter vastgesteld dat deze uitspraak in deze zaak toepassing mist, omdat ze ziet op de Wmo, zoals die gold tot 1 januari 2015. Met de artikelen 4 en 6 van die Wmo gold een ander toekennings- en toetsingskader dan thans op grond van het hiervoor aangehaalde artikel 2.3.6. van de Wmo 2015.
5. Uit de toelichting bij artikel 2.3.6. van de Wmo 2015 blijkt het uitgangspunt dat de cliënt een maatwerkvoorziening ‘in natura’ krijgt, maar dat de mogelijkheid van het toekennen van een pgb bestaat, indien de aanvrager dit wenst. Aan de mogelijkheid om een pgb toegekend te krijgen, verbindt de Wmo 2015 strenge voorwaarden. De cliënt zal zijn wens om de maatwerkvoorziening in plaats van ‘in natura’ door middel van een pgb geleverd te krijgen gemotiveerd kenbaar moeten maken. De cliënt moet motiveren waarom de levering van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb een passende ondersteuning betreft. Er hoeft niet meer gemotiveerd te worden waarom zorg in natura niet passend is. (zie TK 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 152-153 MvT artikelsgewijs, nr 73 amendement, nr. 103 amendement en EK 2013/14, 33 841, 6, p. 28 memorie van antwoord)
6. Eiseres stelt dat zorg in natura voor haar niet de meest adequate vorm van zorg is en dat ten onrechte wordt aangenomen dat met de zorg zoals verleend door haar ouders de doelen niet gehaald worden. Met verwijzing naar haar dagboekje stelt eiseres dat in de aflopen periode, met begeleiding van haar ouders, haar zelfredzaamheid in grote mate is toegenomen. Volgens eiseres is sprake van een bijzondere situatie. Hulp door derden zal tot verslechtering van haar situatie leiden, aldus eiseres.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is door verweerder voldoende inzichtelijk gemaakt op grond van welke feiten en omstandigheden hij ertoe heeft besloten niet langer een pgb te verstrekken, maar over te gaan tot het aanbieden van zorg in natura. Wat eiseres heeft aangevoerd geeft de rechtbank geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerders onderzoek onvolledig of onzorgvuldig is geweest.
8. Verweerder heeft vastgesteld dat de begeleiding van eiseres gericht moet zijn op het behalen van een viertal in het primaire besluit met name genoemde doelen op het gebied van participatie en zelfredzaamheid. Voorts heeft verweerder vastgesteld dat deze doelen met het inzetten van een pgb waarmee de ouders van eiseres worden betaald, niet (kunnen) worden behaald. Hieraan heeft verweerder een onderzoeksverslag van het zogeheten Meer-team over de voorgaande Wmo-periode ten grondslag gelegd. Verweerder heeft daarbij verschillende voorbeelden genoemd, onder meer op het gebied van financiën, het huishouden en activiteiten buitenshuis, op grond waarvan hij naar het oordeel van de rechtbank heeft kunnen komen tot de conclusie dat de hiervoor bedoelde doelen niet zijn behaald.
Ook is verweerder in het bestreden besluit ingegaan op het onderzoeksverslag van ‘ [instantie] ’ van 9 oktober 2014, waar eiseres naar verwezen heeft.
8. Daartegenover is de stelling van eiseres dat zij thans meer zelfstandig participeert en dat de doelen met een Pgb wel kunnen worden behaald, niet objectief onderbouwd.
Het dagboekje en de toelichting ter zitting is daartoe onvoldoende. Ook overigens is niets concreets tegenover verweerders onderzoek en de daarop gebaseerde besluitvorming gesteld. Het verslag van ‘ [instantie] ’ van 9 oktober 2014, kan, gelet op de periode gelegen waar het op ziet, niet dienen als onderbouwing van de stelling dat de gestelde doelen wel zijn behaald. Uit dit verslag blijkt evenmin dat zorgverlening door derden voor eiseres niet passend of adequaat zou zijn.
9. De stelling dat zorg in natura aantoonbaar zal leiden tot een verslechtering van de situatie van eiseres, is gebaseerd op een eerdere negatieve ervaring van eiseres, maar is niet met concrete en verifieerbare gegevens onderbouwd. Dat zich kennelijk eerder problemen hebben voorgedaan met een professionele zorgverlener, betekent niet dat die problemen zich met andere zorgverleners opnieuw voor zullen doen en dat daarom alleen zorg door de ouders passend zou zijn.
10. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit wat eiseres heeft aangevoerd niet blijken dat de levering van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb, zoals eiseres voor ogen heeft, een passende ondersteuning betreft. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verweerder op goede gronden heeft besloten om een Wmo-voorziening in de vorm van zorg in natura te verstrekken en niet het door eiseres gevraagde pgb.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
12. Het voorgaande laat onverlet dat, indien eiseres meent dat na augustus 2015 de situatie is gewijzigd, zij opnieuw een pgb kan aanvragen. Zij moet dit wel onderbouwen en motiveren dat de levering van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb een passende ondersteuning betreft.