ECLI:NL:RBNHO:2016:11533

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 september 2016
Publicatiedatum
12 januari 2018
Zaaknummer
4710005 CV EXPL 15-8428
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en geschil over toevoeging in het kader van rechtsbijstand

In deze zaak heeft eiser, een advocaat, een vordering ingesteld tegen gedaagde, waarbij hij betaling van twee facturen vordert. Eiser heeft juridische werkzaamheden verricht voor gedaagde, die betrekking hadden op advisering en het opstellen van een overeenkomst voor het voortzetten van een eenmanszaak. Gedaagde heeft echter een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten, omdat zij meende dat eiser een toevoeging had moeten aanvragen voor de rechtsbijstand, wat eiser niet heeft gedaan. De Raad van Discipline heeft de klacht van gedaagde ongegrond verklaard.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkzaamheden van eiser niet in aanmerking komen voor gefinancierde rechtsbijstand, omdat deze werkzaamheden betrekking hebben op de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf. Dit is in overeenstemming met artikel 12 lid 2, onderdeel e, van de Wet op de Rechtsbijstand. De kantonrechter oordeelt dat eiser niet tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht, omdat hij terecht geen toevoeging heeft aangevraagd.

De vordering van eiser tot betaling van de facturen wordt toegewezen, evenals de incassokosten en wettelijke handelsrente. De tegenvordering van gedaagde wordt afgewezen, en de proceskosten komen voor rekening van gedaagde. De kantonrechter heeft de beslissing in het openbaar uitgesproken, waarbij de vordering van eiser wordt toegewezen en de tegenvordering van gedaagde wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 4710005 \ CV EXPL 15-8428
Uitspraakdatum: 1 september 2016
Vonnis in de zaak van:
[eiser]
wonende en kantoorhoudende te [woonplaats 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. A.F.M. Visscher
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. B.W.M. Zegers

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 23 december 2015 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
[eiser] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] binnen de haar gestelde termijn geen nadere schriftelijke reactie meer heeft gegeven.
1.3.
Bij rolbeslissing van 23 juni 2016 heeft de kantonrechter een verzoek van [gedaagde] om pleidooi afgewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft als advocaat voor [gedaagde] juridische werkzaamheden uitgevoerd inzake advisering over en het opstellen van een overeenkomst voor het voortzetten van een eenmanszaak en/of een vennootschap.
2.2.
De overeenkomst van opdracht is door [eiser] bevestigd in een e-mail van 16 april 2014. Daarin wordt onder meer opgemerkt dat gelet op de aard van de werkzaamheden deze niet op basis van gefinancierde rechtsbijstand worden uitgevoerd, maar tegen een uurtarief van € 155,00, exclusief btw.
2.3.
In facturen van 2 september 2014 en 25 september 2014 heeft [eiser] bij [gedaagde] voor zijn werkzaamheden bedragen in rekening gebracht van respectievelijk € 225,06 en € 131,29.
2.4.
Bij brief van 7 november 2014 heeft [gedaagde] bij de deken van de Orde van Advocaten een klacht ingediend, waarbij zij heeft gesteld dat zij wat betreft de door [eiser] verrichte werkzaamheden in aanmerking kwam voor een toevoeging in het kader van de Wet op de rechtsbijstand en dat [eiser] die toevoeging ten onrechte niet heeft aangevraagd. In een beslissing van 1 december 2015 heeft de Raad van Discipline van de Orde van Advocaten overwogen dat de voorzitter van de Raad de klacht van [gedaagde] terecht ongegrond heeft verklaard.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 356,12, te weten het totaalbedrag van de facturen van 2 september 2014 en 25 september 2014, te vermeerderen met € 75,00 incassokosten en wettelijke handelsrente.
3.2.
Hij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] op grond van de overeenkomst van opdracht gehouden is tot betaling van de facturen van 2 september 2014 en 25 september 2014. Onder verwijzing naar de beslissing van de Raad van Discipline van 1 december 2015 stelt [eiser] dat hij niet gehouden was om een toevoeging aan te vragen en dat de aard van de zaak ook meebrengt dat toevoeging niet mogelijk was.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat [eiser] heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij als goed advocaat had moeten betrachten, omdat hij verzuimd heeft om een toevoeging aan te vragen. Volgens [gedaagde] was voor de werkzaamheden van [eiser] wel toevoeging mogelijk, omdat de huidige advocaat en gemachtigde van [gedaagde] voor vergelijkbare werkzaamheden ook een toevoeging heeft verkregen.
4.2.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt tot betaling van € 753,87. Zij legt aan de tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij dit bedrag ten onrechte aan [eiser] heeft betaald voor diens werkzaamheden, omdat zij in aanmerking kwam voor een toevoeging. [eiser] betwist de tegenvordering.

5.De beoordeling

de vordering
5.1.
[gedaagde] stelt dat [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht tussen partijen, omdat [eiser] heeft verzuimd om een toevoeging aan te vragen. Naar de kantonrechter begrijpt, moet die tekortkoming er volgens [gedaagde] toe leiden dat de overeenkomst tussen partijen (gedeeltelijk) wordt ontbonden of gewijzigd, dan wel dan aan haar een schadevergoeding wordt toegekend, met als resultaat dat zij het gevorderde bedrag niet hoeft te betalen.
5.2.
Het gaat in deze zaak dus om de vraag of [eiser] is tekortgeschoten doordat hij geen toevoeging heeft aangevraagd.
5.3.
Vast staat dat de opdracht van [gedaagde] aan [eiser] ziet op juridische werkzaamheden inzake advisering over en het opstellen van een overeenkomst voor het voortzetten van een eenmanszaak en/of een vennootschap.
5.4.
Op grond van artikel 12 lid 2, onderdeel e, van de Wet op de Rechtsbijstand wordt rechtsbijstand niet verleend indien het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft. Dit is slechts anders indien voortzetting van het beroep of bedrijf voorzover het niet in de vorm van een rechtspersoon wordt gevoerd, afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand, of het beroep of bedrijf ten minste één jaar geleden is beëindigd, de aanvrager in eerste aanleg als verweerder bij een procedure is betrokken of betrokken is geweest en de kosten van rechtsbijstand niet op andere wijze kunnen worden vergoed.
5.5.
De opdracht van [gedaagde] aan [eiser] gaat over een rechtsbelang dat de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft. Die opdracht ziet immers op juridische werkzaamheden inzake advisering over en het opstellen van een overeenkomst voor het voortzetten van een eenmanszaak en/of een vennootschap. Dat betekent dat [gedaagde] voor de werkzaamheden van [eiser] op grond van artikel 12 lid 2, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand niet voor toevoeging in aanmerking kwam. Dat zich één van de uitzonderingen van dat artikel voordoet, is gesteld noch gebleken. Ook uit de door [eiser] overgelegde e-mail van 28 oktober 2014 van R. van der Pol, beschikker relatiebeheer van de Raad voor de Rechtsbijstand, blijkt dat de aard van de werkzaamheden van [eiser] meebrengt dat deze niet toevoegwaardig zijn, omdat het geschil als zakelijk moet worden aangemerkt. Ook de Raad van Discipline heeft dit blijkens de beslissing van 1 december 2015 tot uitgangspunt genomen.
5.6.
Gelet op het voorgaande heeft [eiser] terecht geen aanleiding gezien om een toevoeging aan te vragen en is hij daarom niet tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht.
5.7.
De stelling van [gedaagde] dat haar huidige advocaat en gemachtigde voor vergelijkbare werkzaamheden wel een toevoeging heeft verkregen, leidt niet tot een ander oordeel. Blijkens de door [gedaagde] overgelegde toevoeging is op 22 oktober 2014 aan haar huidige advocaat toevoeging verstrekt voor een
“geschil verbintenissenrecht”, met de nadere omschrijving
“geschil over schulden mbt v.o.f.”. Een dergelijk geschil kan echter niet op één lijn worden gesteld met de door [eiser] verrichte werkzaamheden, die zagen op advisering over en het opstellen van een overeenkomst voor het voortzetten van een eenmanszaak en/of een vennootschap. Ook kan de op 22 oktober 2014 verleende toevoeging niet afdoen aan het feit dat voor een rechtsbelang dat de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft gelet op artikel 12 lid 2, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand geen toevoeging verstrekt kan worden. De aan de huidige advocaat verleende toevoeging levert dan ook geen grond op om te oordelen dat [eiser] is tekortgeschoten door geen toevoeging aan te vragen. Voor zover de Raad voor Rechtsbijstand bij wijze van vergissing of fout de toevoeging van 22 oktober 2014 aan de huidige advocaat heeft verstrekt, kan dat [eiser] niet worden aangerekend.
5.8.
De conclusie van het voorgaande is dat [gedaagde] de facturen van 2 september 2014 en 25 september 2014 nog moet betalen en dat de vordering ten aanzien daarvan wordt toegewezen. De vordering wat betreft de incassokosten en de wettelijke handelsrente is niet weersproken en zal dus ook worden toegewezen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt.
de tegenvordering
5.10.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de tegenvordering moet worden afgewezen.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt. Vanwege de samenhang met de vordering, zullen die kosten op nihil worden vastgesteld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 225,06, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 17 september 2015 tot [gedaagde] het verschuldigde aan [eiser] heeft voldaan;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen
€ 131,29, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 10 oktober 2015 tot [gedaagde] het verschuldigde aan [eiser] heeft voldaan;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de verschuldigde incassokosten ad € 75,00;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 79,47
griffierecht € 78,00
salaris gemachtigde € 120,00 ;
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering
6.7.
wijst de vordering af;
6.8.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiser] worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter