ECLI:NL:RBNHO:2016:11283

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 september 2016
Publicatiedatum
1 maart 2017
Zaaknummer
15/800223-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot ontploffing en bedreiging met gevaar voor de algemene veiligheid

Op 15 september 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 mei 2016 in Zaandam een gaskraan had opengedraaid en had gedreigd met een ontploffing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door het openzetten van de gaskraan en het bellen van de brandweer, opzettelijk de aanmerkelijke kans op een ontploffing heeft aanvaard. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een begin van uitvoering van het misdrijf, maar dat de verdachte vrijwillig is teruggetreden, waardoor de poging niet strafbaar was. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging voor het primair ten laste gelegde feit. Subsidiair werd de verdachte echter wel veroordeeld voor bedreiging met gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en begeleiding. De rechtbank hield rekening met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die te maken had met psychische problemen en middelenmisbruik. De uitspraak benadrukt de ernst van de gedragingen van de verdachte en de impact daarvan op de omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800223-16 (P)
Uitspraakdatum: 15 september 2016
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 september 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Spruijt en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. K.L.C.M. Boelens, advocaat te Koog aan de Zaan en vervanger van mr. D. Fontein, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en na een wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 28 mei 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen in een woning, gelegen aan het [adres] , met dat opzet
- een gaskraan in die woning heeft opengedraaid en/of
- kort daarvoor of kort daarna een sigaret heeft aangestoken, althans een sigaret heeft gerookt terwijl de gaskraan open stond,
en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of de belendende woningen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor (een) ander(en) en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die belendende woningen aanwezige personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het voorgaande niet tot een veroordeling mocht leiden,
hij op of omstreeks 28 mei 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, heeft gedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat,
immers heeft hij telefonisch aan (een medewerker) van de politie en/of de brandweer gemeld dat hij de gaskraan in zijn woning open had gedraaid en/of dat hij explosieven in zijn woning zou hebben, althans woorden van soortgelijke strekking telefonisch tegen (een medewerker van) de politie en/of de brandweer geuit.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

De rechtbank dient ten eerste te beoordelen of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gepoogd brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen in zijn woning door de gaskraan open te draaien en een sigaret te roken. In het bevestigende geval dient de rechtbank zich uit te laten over de vraag of er sprake is van vrijwillige terugtred.
Indien het primair tenlastegelegde niet tot een veroordeling leidt, dient de rechtbank te beoordelen of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte heeft gedreigd met brandstichting.

4.Standpunten

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit wegens het ontbreken van het opzet van verdachte op de brandstichting dan wel het teweeg brengen van een ontploffing en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit vrij te spreken van het primair tenlastegelegde feit. Daartoe heeft zij – kort gezegd - aangevoerd dat gelet op de hoeveelheid gas in de woning geen sprake is geweest van gevaarzetting en dat er nog geen sprake was van een begin van uitvoering van het ten laste gelegde feit. Bovendien heeft verdachte geen opzet gehad op het stichten van brand of het teweeg brengen van een ontploffing, ook niet in voorwaardelijke vorm. Indien de rechtbank het feit wel bewezen acht, komt verdachte een beroep op vrijwillige terugtred toe en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5. Beoordeling van de rechtbank met betrekking tot het primair tenlastegelegde feit
5.1.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 28 mei 2016 omstreeks 12.55 uur neemt verdachte telefonisch contact op met de meldkamer van de brandweer. Verdachte deelt mee dat hij hulp zoekt, maar dat er niemand wil komen en dat hij daarom de gaskraan van zijn woning aan het [adres] in Zaandam heeft opengezet. Hij dreigt de boel op te blazen en deelt mee dat hij ook een zware bom in zijn zak heeft, die hij naar beneden wil gooien. Verdachte zegt: “Het gaat boem hoor!” en “Hij staat open hè, niet zo’n klein beetje ook. Boem is ho. Mij interesseert het niet hoor!”. [2] Verdachte wordt telefonisch doorverbonden met een onderhandelaar van de politie. [3] Verbalisanten gaan ter plaatse en zien dat inmiddels ook meerdere eenheden van de brandweer aanwezig zijn. De woning van verdachte is gelegen op de derde, tevens bovenste, etage van een appartementencomplex, bestaande uit 18 woningen. Op last van de officier van dienst van de brandweer zijn de overige 17 woningen van het complex, alsmede 6 woningen in de achtergelegen straat ontruimd. De omgeving van de woning is afgezet en Liander is verzocht het gas vanaf de buitenzijde van het pand af te sluiten.
Omstreeks 15.03 uur gaan een (tweede) onderhandelaar en het Arrestatie Team (AT) in de richting van de woning van verdachte. In een persoonlijk contact met verdachte zorgt de onderhandelaar ervoor dat verdachte uit zijn woning komt. [4] Tot dat moment had verdachte constant telefonisch contact onderhouden met de (eerste) onderhandelaar. [5] Leden van het AT halen verdachte vervolgens bij de woning weg. Omdat leden van het AT aangeven dat er een sterke gaslucht in de woning hangt, voert de brandweer metingen uit in diverse ruimtes. Alle ramen en deuren worden door de brandweer opengezet. Bij een tweede meting na ongeveer vijftien minuten wordt het sein brandveilig gegeven. [6]
In de woning is gas gemeten en wel 20% LEL (Lower Explosion Level). Dat gehalte aan gas is onvoldoende om een explosie te veroorzaken. Pas bij 100% LEL dreigt explosiegevaar. [7] De werkelijke waarde in de woning is waarschijnlijk hoger geweest op het moment dat verdachte alleen binnen was omdat de brandweer bij binnenkomst direct de hoofdgaskraan heeft dichtgedraaid, waardoor er direct al ventilatie werd gestart. [8]
In de woning is ook een hoge concentratie CO2 is gemeten. [9] De hoge concentratie CO2 was echter te laag om een explosie te voorkomen. [10]
In de woning zijn enkele stuks illegaal vuurwerk aangetroffen. [11] Door de aanwezigheid van vuurwerk in de woning zou bij ontploffing het effect van een explosie worden vergroot. [12]
Verdachte heeft erkend dat hij de gaskraan heeft opengezet en vervolgens de meldkamer van de brandweer heeft gebeld. [13]
5.2.
Bewijsoverweging
Opzet
Verdachte heeft ontkend dat hij de bedoeling had een ontploffing te veroorzaken. Door het opendraaien van de gaskraan en het vervolgens gedurende langere tijd laten uitstromen van gas in de woning, heeft verdachte echter bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat na verloop van tijd een ontploffing zou volgen, een gevolg dat verdachte overigens zelf ook uitdrukkelijk heeft benoemd in zijn gesprek met de medewerker van de meldkamer van de brandweer. De rechtbank neemt dan ook aan dat het opzet van verdachte -tenminste in voorwaardelijke vorm- gericht was op het teweegbrengen van een ontploffing.
Begin van uitvoering
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er nog geen begin van uitvoering was, omdat er nog onvoldoende gas in de woning aanwezig was om een explosie te kunnen veroorzaken. De rechtbank verwerpt dit verweer.
De gedragingen van verdachte -het opendraaien van de gaskraan en gedurende langere tijd laten uitstromen van gas in de woning- moeten naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het teweegbrengen van een ontploffing, zodat sprake was van een begin van uitvoering daarvan. Voor de voltooiing daarvan waren ook geen nadere handelingen van verdachte vereist. Dat de gasconcentratie op het moment dat de brandweer de meting heeft uitgevoerd nog te laag was om bij ontsteking daadwerkelijk een ontploffing teweeg te brengen, maakt het voorgaande niet anders.
Partiële vrijspraak
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen of in de direct aangrenzende woningen personen aanwezig waren. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het te duchten levensgevaar voor (een) ander(en) en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die belendende woningen aanwezige personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en).
5.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 28 mei 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen in een woning, gelegen aan het [adres] , met dat opzet een gaskraan in die woning heeft opengedraaid terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en de belendende woningen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
5.4.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit
Vrijwillige terugtred
Bij een voltooide poging heeft de dader alles gedaan wat in zijn vermogen ligt zonder dat het gewenste resultaat is bereikt. Meestal is er dan geen plaats meer voor vrijwillige terugtred. De Hoge Raad heeft bepaald dat onder omstandigheden het verrichten van enige handeling om het intreden van het gevolg te beletten, nog vrijwillige terugtred kan opleveren. [14] Voor het aannemen van vrijwillige terugtred in het geval van een voltooide poging is veelal een zodanig optreden van een verdachte vereist, dat die naar aard en tijdstip geschikt is om het intreden van het gevolg te beletten. [15]
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte op 28 mei 2016 omstreeks 12.55 uur het alarmnummer van de brandweer heeft gebeld en aan de centralist zijn naam en adres heeft opgegeven en heeft meegedeeld dat hij het gas had opengezet. Vervolgens is verdachte doorgeschakeld naar een onderhandelaar, met wie hij lange tijd heeft gesproken. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de gaskraan heeft dichtgedraaid tijdens het gesprek met en op verzoek van de onderhandelaar, en nadat hij de kat uit de doos zag kruipen. Daarna heeft hij de balkondeur opengezet en is hij in de hal gaan staan tot de politie hem zou komen halen. Om 15.06 [16] uur hebben leden van het AT verdachte bij de woning weggehaald.
Door voornoemde gedragingen van verdachte is het voorgenomen misdrijf niet voltooid. Deze gedragingen waren van de wil van verdachte afhankelijk. Dat hij bij de bepaling van zijn gedrag en de daarbij gemaakte keuzes mogelijk (mede) is beïnvloed door hetgeen hij met de onderhandelaar heeft besproken, doet daaraan niet af. Verdachte had er immers voor kunnen kiezen níet met de onderhandelaar in gesprek te gaan of niét op het verzoek van de onderhandelaar in te gaan (en dus het gas te laten stromen). Aldus is er sprake van vrijwillige terugtred van verdachte. Dit brengt mee dat de poging als bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht niet strafbaar is.
Verdachte zal derhalve worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6. Beoordeling van de rechtbank met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde feit
Nu verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het primair bewezenverklaarde feit en er derhalve voor dat feit geen veroordeling volgt, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.
6.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt vast dat hetgeen tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit heeft geleid, ook tot bewijs kan worden gebezigd voor het subsidiair tenlastegelegde feit, voor zover het daarop betrekking heeft. De rechtbank verwijst naar hetgeen onder 5.1. is opgenomen. Daaraan voegt de rechtbank toe dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij wist dat hij heel veel mensen bang had gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden bewezen dat verdachte heeft gedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat.
6.2.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ook het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 28 mei 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, heeft gedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat,
immers heeft hij telefonisch aan een medewerker van de brandweer gemeld dat hij de gaskraan in zijn woning open had gedraaid en dat hij explosieven in zijn woning zou hebben, althans heeft hij woorden van soortgelijke strekking telefonisch tegen een medewerker van de brandweer geuit.
Hetgeen aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
6.3.
Kwalificatie en strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde feit
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
Bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6.4.
Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met de bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht
  • behandelverplichting bij FACT van de GGZ of een soortgelijke instelling.
De officier van justitie heeft verzocht het vonnis dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan de periode die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het subsidiair bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft het alarmnummer van de brandweer gebeld en verteld dat hij de gaskraan in zijn woning heeft opengezet, hetgeen achteraf ook zo bleek te zijn. Ook heeft hij gemeld dat hij explosieven in zijn woning heeft. Naar aanleiding van de melding is de brandweer met groot materieel uitgerukt en heeft de politie de buurt afgezet en de woningen in het appartementencomplex en een nabijgelegen straat ontruimd. Het kan niet anders dan dat verdachte met zijn handelen de bewoners van de ontruimde woningen, maar ook de hulpverleners die ter plaatse aanwezig waren, ernstige vrees heeft aangejaagd. Dit is een ernstig feit, waarvoor de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf op zijn plaats acht.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank naast de ernst van het feit acht geslagen op de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 4 augustus 2016, waaruit onder meer blijkt dat in 2012 een verdenking van bedreiging voorwaardelijk is geseponeerd in verband met het reclasseringsbelang.
Voorts heeft de rechtbank gelet op de (pro justitia) rapportages die over verdachte zijn uitgebracht.
Het psychiatrisch rapport, gedateerd 2 augustus 2016, opgesteld door
[naam],
psychiater, houdt onder meer het volgende in.
Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van misbruik van amfetamine en mogelijk alcohol. Daarbij is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis niet anders omschreven met antisociale en borderline trekken. Eveneens is er sprake van zwakbegaafdheid. De stoornissen waren aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Oplopende spanningen (door de woonsituatie die herinnert aan trauma’s uit de jeugd, een mogelijke nieuwe relatie van ex-vrouw, een conflict met een ex-huurbaas, frustratie over het feit dat hij zijn jongste kinderen niet mag zien) leiden tot een hulpkreet aan derden die in zijn ogen niet gehoord werd of niet serieus genomen werd. Nadat betrokkene voor de tweede maal zich afgescheept voelde door de politie, knapte er iets. Vanuit zijn impulsiviteit, wanhoop, geringe frustratietolerantie en gebrekkige empathische vermogens voor wat dit voor anderen zou kunnen betekenen, wilde hij een daad stellen zodat er zeker hulp zou komen en hij gehoord zou worden. Vanuit diezelfde impulsiviteit en zwakbegaafdheid is hij niet in staat geweest om de gevolgen van zijn daden te overzien. Zowel het speed- als alcoholgebruik hebben mogelijk een bijdrage geleverd aan vermindering van de impulsbeheersing. Geadviseerd wordt om betrokkene gezien het bovenstaande als
verminderd toerekeningsvatbaarte beschouwen.
Recidive verhogende factoren, voortkomend uit de stoornis, zijn impulsiviteit, gebrek aan inzicht in de gevolgen van gedrag, gebrekkige frustratietolerantie, gebrekkige empathische vermogens, het externaliseren voortkomend uit zijn egocentrische houding, middelengebruik en beperkte copingvaardigheden. Er is verder sprake van een beperkt sociaal (mogelijk overbelast) netwerk, mogelijk financiële problemen, een problematische woonsituatie en er is geen structurele dagbesteding. De factoren beïnvloeden elkaar in sterke mate.
De psychiater adviseert behandeling en begeleiding door het ForACT met aandacht voor het ventileren van frustraties, het aanleren van adequate copingvaardigheden, onderzoek naar een zinvolle dagbesteding, netwerkondersteuning en het in kaart brengen van de financiën. Ook het middelengebruik dient aangepakt te worden, indien nodig door aanmelding bij de Brijder.
In het psychologisch rapport, gedateerd 2 augustus 2016, opgesteld door
[naam],
psycholoog, komt de psycholoog tot dezelfde bevindingen als de psychiater wat betreft de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en de aanwezigheid daarvan tijdens het plegen van het tenlastegelegde. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde.
Het gebrek aan inzicht in eigen gedrag ten gevolge van de zwakbegaafdheid, in combinatie met de persoonlijkheidspathologie bij voor hem te hoog opgelopen stress was voldoende om tot ernstige ontremming te komen, aldus de psycholoog. Geadviseerd wordt betrokkene in
verminderde mate toerekeningsvatbaarte achten ten tijde van het delict.
De kans op recidive van geweldsdelicten is groot bij het achterwege blijven van behandeling en begeleiding. De psycholoog adviseert betrokkene in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf onder begeleiding te stellen van het forensisch ACT team. Indien voldoende rust is binnen dit contact, is het aan te raden tevens behandeling bij de Brijder op te starten om het middelenmisbruik te reguleren.
Met de conclusie van beide rapportages kan de rechtbank zich verenigen en zal verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
In het voorlichtingsrapport, gedateerd 5 augustus 2016 en opgesteld door
[naam]als reclasseringswerker verbonden aan
GGZ Reclassering Palierte Heerhugowaard, wordt mede naar aanleiding van voornoemde rapportages geadviseerd een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht GGZ Reclassering Palier, waarbij verdachte zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
  • een behandelverplichting bij het FACT van de GGZ of soortgelijke instantie (inclusief eventuele kortdurende klinische opname – max 7 weken – t.b.v. crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek)
  • verplicht meewerken aan middelencontroles en het toestaan van huisbezoeken
  • verplicht deelnemen aan een interventie gericht op het verminderen/stoppen van middelengebruik als GGZ reclassering Palier dit noodzakelijk acht (bijv. Leefstijltraining van GGZ reclassering Palier en/of een ambulante behandeling bij Brijder Verslavingszorg of soortgelijke instantie)
  • verplicht actief toewerken naar een vaste dagbesteding.
Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven dat hij zich schaamt voor wat er gebeurd is en dat zijn zoektocht naar hulp nooit op deze manier had mogen gebeuren. Het is de rechtbank duidelijk dat invulling van het verzoek om hulp voor verdachte van groot belang is.
Om dit noodzakelijke hulpverleningstraject mogelijk te maken zal de rechtbank bepalen dat een deel van de straf (die verdachte feitelijk al in voorarrest heeft uitgezeten) in voorwaardelijke vorm wordt opgelegd, en zal daaraan een proeftijd verbinden van 2 jaren opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan dat voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. Verlenging van het hulpverleningstraject kan – indien nodig – nadien in een vrijwillig kader plaatsvinden.
Het verzoek van de officier van justitie om het vonnis dadelijk uitvoerbaar te verklaren zal worden afgewezen, omdat niet wordt voldaan aan de daarvoor geldende criteria.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c en 285 van het Wetboek van Strafrecht,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 5.3. en 6.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair en subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 5.3. bewezenverklaarde niet strafbaar en
ontslaat verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Bepaalt dat het onder 6.2 bewezenverklaarde feit het onder 6.3. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 2 (twee) weken
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich binnen 7 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij GGZ reclassering Palier, Zijlweg 148c te Haarlem (of een door die instelling aan te wijzen andere vestiging) en zich gedurende de proeftijd zo frequent en zo lang blijft melden als genoemde reclasseringsinstelling nodig acht;
- zich zal houden aan de aanwijzingen die genoemde reclasseringsinstelling hem geeft;
- zich in verband met zijn persoonlijkheidsproblematiek zal laten behandelen bij het FACT van de GGZ of een soortgelijke instantie. Daarbij behoort een kortdurende klinische opname ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek voor de duur van maximaal 7 weken tot de mogelijkheden;
- zich verplicht mee te werken aan urinecontroles;
- zich verplicht mee te werken aan huisbezoeken;
- zich verplicht deel te nemen aan een interventie gericht op het verminderen/stoppen van middelengebruik als GGZ reclassering Palier dit noodzakelijk acht. Dit kan zijn de Leefstijltraining van GGZ reclassering Palier en/of een ambulante behandeling bij Brijder Verslavingszorg of soortgelijke instanatie;
- zich verplicht actief mee te werken naar een vaste dagbesteding.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Warmerdam, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen mr. N. Boots, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 september 2016.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.P-v bevindingen uitluisteren meldkamergesprek, p. 61 en 62.
3.P-v bevindingen, p. 3.
4.P-v bevindingen, p. 8.
5.P-v bevindingen, p. 3.
6.P-v bevindingen, p. 9.
7.P-v bevindingen, p. 12.
8.P-v verhoor getuige [naam] , p. 55.
9.P-v bevindingen, p. 12.
10.P-v verhoor getuige [naam] , p. 55.
11.P-v bevindingen d.d. 8 augustus 2016, opgesteld door [naam] , separaat.
12.P-v verhoor getuige [naam] , p. 55.
13.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 september 2016.
14.HR 18 januari 2005, NJ 2005, 164.
15.HR 13 maart 2007, NJ 2007, 171.
16.P-v bevindingen, p. 3.