ECLI:NL:RBNHO:2016:11226

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 oktober 2016
Publicatiedatum
6 februari 2017
Zaaknummer
C/15/249223 HA RK 16-186
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek tegen de rechters van de wrakingskamer in de hoofdzaak

Op 4 oktober 2016 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland het verzoek tot wraking van de rechters in de hoofdzaak afgewezen. Het verzoek was ingediend door [verzoekster] op 3 oktober 2016, gericht tegen de voltallige wrakingskamer die de hoofdzaak behandelt. De wrakingskamer bestond uit mr. T.S. Röell (voorzitter), mr. J.J. Dijk en mr. C.A.M. van der Heijden. [verzoekster] stelde dat er sprake was van partijdigheid en vooringenomenheid van de rechters, onderbouwd door onduidelijkheden rondom de communicatie van de griffier over de ontvangst van een reactie van mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, de gewraakte rechter. De rechters hebben ter zitting verklaard dat zij niet in de wraking berusten en dat administratieve handelingen van de griffier hen niet raken. De wrakingskamer oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de wrakingskamer concludeerde dat er sprake was van misbruik van het wrakingsrecht door [verzoekster], omdat zij zonder voldoende grond een wrakingsverzoek had ingediend zonder ter zitting te verschijnen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 249223 HA RK 16-186
Beslissing van 4 oktober 2016
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster (verder te noemen: [verzoekster] ),
gemachtigde [verzoekster] , advocaat te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer.
Het verzoek is gericht tegen de voltallige wrakingskamer in de hoofdzaak, bestaande uit:
mr. T.S. Röell (voorzitter) en mr. J.J. Dijk en mr. C.A.M. van der Heijden (leden),
hierna ook te noemen: de behandelende kamer of de rechters.

1.Procesverloop

1.1.
[verzoekster] heeft op 3 oktober 2016 (per fax zonder bijlagen en per e-mail en per post met bijlagen) de wraking verzocht van de bovengenoemde rechters, die het op 1 september 2016 ingediende wrakingsverzoek (zaaknr. C/15/248521 HA RK 16-161) in de hoofdzaak (zaaknummer 5104843 CV EXPL 16-4918 Legal Opinion B.V. vs E. [verzoekster] ) behandelen dat is gericht tegen mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, kantonrechter in deze rechtbank, locatie Haarlem (hierna: mr Koolen).
1.2.
De rechters hebben niet in de wraking berust.
1.3.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 4 oktober 2016. [verzoekster] en de rechters zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. [verzoekster] is niet ter zitting verschenen. De rechters zijn verschenen en hebben ter zitting mondeling op het verzoek gereageerd.

2.Het standpunt van [verzoekster]

2.1.
heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende gesteld:
2.2.
Nadat aan [verzoekster] op 9 en 19 september 2016 was medegedeeld dat gewacht werd op de reactie van mr. Koolen op het wrakingsverzoek van 1 september 2016 en nadat [verzoekster] de wrakingskamer vervolgens om toezending van die reactie had verzocht, heeft griffier [griffier] (hierna te noemen: [griffier] ) per e-mail van vrijdag
30 september 2016 om 12.44 uur aan [verzoekster] meegedeeld dat zij op diezelfde dag,
30 september 2016, de reactie van mr. Koolen had ontvangen. Bij deze e-mail heeft [griffier] de reactie van mr. Koolen gevoegd. Het bevreemdt [verzoekster] dat op die reactie als datum is vermeld 1 september 2016, terwijl volgens de rechtbank die reactie pas op
30 september 2016 door mr. Koolen aan de griffier is gestuurd. Vervolgens heeft [verzoekster] expliciet aan [griffier] gevraagd of zij deze reactie van mr. Koolen zelf had ontvangen of van iemand anders. [griffier] heeft daarop gemeld dat zij de reactie op 30 september 2016 per e-mail van mr. Koolen-Zwijnenburg heeft ontvangen. Nadat [verzoekster] bij brief van
3 oktober 2016 gericht aan “de leden van de wrakingskamer” had verzocht een kopie van het e-mailbericht van mr. Koolen van 30 september 2016 toe te sturen en haar te informeren over de datum waarop de behandelende kamer is samengesteld, heeft [griffier] in reactie daarop - in strijd met haar eerdere mededeling - bij e-mailbericht van 3 oktober 2016 om 15.55 uur aan [verzoekster] medegedeeld dat zij de reactie van mr. Koolen vrijdagochtend 30 september 2016 heeft ontvangen en dat mr. Koolen deze per interne post op 29 september 2016, in de middag aan [griffier] had toegestuurd. Tevens heeft [griffier] meegedeeld dat de wrakingskamer (in de hoofdzaak) op 29 september 2016 is samengesteld, dat zij de mail van [verzoekster] en de reactie van [griffier] daarop aan de wrakingskamer (in de hoofdzaak) zou toezenden en dat de wrakingskamer (in de hoofdzaak) het verzoek van [verzoekster] ‘morgen’ (zijnde op 4 oktober 2016) zal behandelen.
2.3.
Deze gang van zaken rond de ‘twee versies’ is dermate onbegrijpelijk dat dit een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de behandelende kamer (de rechters) jegens [verzoekster] partijdig/vooringenomen zijn, althans dat de bij [verzoekster] dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke partijdigheid/vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
Het heeft er namelijk alle schijn van dat [griffier] haar verklaring radicaal heeft gewijzigd na overleg met de behandelendekamer op 3 oktober 2016.
2.4.
Door geen openheid te geven over de gang van zaken rond de datum van afsturen van de reactie d.d. 1 september 2016 van mr. Koolen frustreert de behandelende kamer de wraking van [verzoekster] tegen mr. Koolen. Sterker nog, de behandelende kamer onthoudt haar een zekere toewijzing van de wraking. Dit is zo onbegrijpelijk dat daaruit minst genomen de schijn van partijdigheid/vooringenomenheid jegens [verzoekster] blijkt.
[verzoekster] gaat ervan uit dat mr. Koolen haar reactie rond 1 september 2016 naar de wrakingskamer in de hoofdzaak heeft gestuurd. Door dienaangaande geen openheid te geven, heeft de behandelende kamer het [verzoekster] onmogelijk gemaakt een aanvullende wrakingsgrond tegen mr. Koolen in te dienen. Immers, als vast zou staan dat mr. Koolen pas rond 30 september 2016 haar reactie naar de behandelende kamer heeft gestuurd, zou [verzoekster] , gelet op de dagtekening van de reactie (1 september 2016) als aanvullende wrakingsgrond indienen dat mr. Koolen [verzoekster] het recht op een snelle behandeling van haar wrakingsverzoek heeft ontzegd.

3.De reactie van de rechters

3.1.
Mr. T.S. Röell heeft ter zitting verklaard:
- dat de rechters van de wrakingskamer in de hoofdzaak niet in de wraking berusten;
- dat de omstandigheid dat [griffier] , senior administratief medewerker, eerst aan [verzoekster] heeft medegedeeld dat zij de reactie van mr. Koolen op 30 september 2016 per mail heeft ontvangen en later dat deze reactie op 29 september 2016 door mr. Koolen per interne post is verstuurd en door [griffier] op 30 september 2016 is ontvangen, de rechters niet regardeert en hij en de leden daarvan geen weet hebben;
- dat [griffier] geen lid is van de wrakingskamer.
3.2.
Mr. J.J. Dijk heeft ter zitting verklaard:
- dat de rechters van de wrakingskamer in de hoofdzaak op 29 september 2016 het verzoek hebben gekregen plaats te nemen in die wrakingskamer;
- dat de wrakingskamer in de hoofdzaak niet eerder dan op 29 september 2016 tot stand is gekomen;
- dat de betreffende rechters pas daarna de stukken hebben ontvangen.
3.3.
Mr. C.A.M. van der Heijden heeft ter zitting verklaard dat er geen enkel overleg is geweest tussen de voorzitter en de leden van de wrakingskamer in de hoofdzaak onderling of tussen hen en [griffier] .

4.De beoordeling

4.1.
De wrakingskamer ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of [verzoekster] behoorlijk is opgeroepen voor de behandeling van haar wrakingsverzoek van 3 oktober 2016.
4.2.
De griffier heeft voor aanvang van de zitting telefonisch contact opgenomen met [hoofd administratie] , hoofd administratie van de civiele sector en kanton sector van deze rechtbank (hierna te noemen: [hoofd administratie] ), die desgevraagd heeft verklaard dat:
- zij telefonisch aan [verzoekster] heeft medegedeeld en vervolgens bij e-mail van 4 oktober 2016 te 12.14 uur aan [verzoekster] heeft bevestigd dat de behandeling van haar wrakingsverzoek van 3 oktober 2016 zal plaatsvinden op dinsdag 4 oktober 2016 om 13.30 uur in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, aan de Jansstraat 81, en dat de samenstelling van de wrakingskamer zal worden medegedeeld zodra deze bekend is en dat de wrakingszitting van mr. Koolen aansluitend kan worden behandeld.
- zij bij e-mail van 4 oktober 2016 te 13.21 uur de samenstelling van de wrakingskamer aan [verzoekster] heeft medegedeeld.
4.3.
Gelet op het vorenstaande stelt de wrakingskamer vast dat [verzoekster] behoorlijk op de hoogte is gesteld van de datum en het tijdstip van de behandeling van haar wrakingsverzoek van 3 oktober 2016. Nu zij niet ter zitting is verschenen, zal de behandeling buiten haar aanwezigheid plaatsvinden.
4.4.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is.
4.5.
De wrakingskamer stelt voorop dat [griffier] en/of [hoofd administratie] , die ontvangen wrakingsverzoeken administratief verwerken en zich vervolgens bezig houden met de samenstelling van een wrakingskamer, beiden werkzaam zijn op de griffie en geen lid van de wrakingskamer zijn.
4.6.
Uit het relaas van [griffier] volgt dat zij de reactie van mr. Koolen op het wrakingsverzoek van 1 september 2016 op 30 september 2016 heeft ontvangen. De omstandigheid dat zij eerst aan [verzoekster] heeft meegedeeld dat zij deze reactie op
30 september 2016 per e-mail heeft ontvangen en later dat deze reactie door mr. Koolen daags daarvoor per interne post in de middag aan haar is verstuurd maar door haar op 30 september 2016 is ontvangen, regardeert de rechters niet. Dit betreft immers administratieve handelingen, waarmee de rechters niets van doen hebben.
4.7.
[verzoekster] gaat er ten onrechte van uit dat mr Koolen haar reactie op of rond 1 september 2016 al had gegeven. Nadat een wrakingsverzoek is ingediend dient dit eerst administratief te worden verwerkt en dient de algemeen secretaris of diens waarnemer ter griffie, conform het wrakingsprotocol, de gewraakte rechter te informeren over de ontvangst van het wrakingsverzoek. De secretaris vraagt vervolgens aan deze rechter of hij/zij berust in de wraking, en in het ontkennende geval of hij/zij wenst te worden gehoord en/of een schriftelijke reactie wil geven. Pas indien de gewraakte rechter heeft laten weten niet te berusten en wel schriftelijk te willen reageren, wordt van de rechter op korte termijn een schriftelijke reactie verwacht.
De wrakingskamer gaat er dan ook vanuit dat de vermelding van de datum van 1 september 2016 in de kop van de schriftelijke reactie van mr. Koolen ziet op het op die datum door [verzoekster] ingediende wrakingsverzoek en niet op de datum van opstellen van de reactie.
4.8.
Tevens wordt, eveneens conform het wrakingsprotocol, uit het wrakingsteam een kamer samengesteld, waartoe de rechters zijn benaderd en welke samenstelling in dit geval op 29 september 2016 compleet was.
4.9.
Gelet op het vorenstaande kan niet worden gezegd dat sprake is van feiten of omstandigheden waaruit van enige vooringenomenheid of partijdigheid van de rechters, althans de schijn daartoe, blijkt.
4.1
De feiten en omstandigheden die [verzoekster] ter onderbouwing van haar verzoek naar voren heeft gebracht, leveren dus geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking. De wrakingskamer zal het verzoek daarom afwijzen.
4.11.
De wrakingskamer ziet voorts aanleiding om toepassing te geven aan artikel 39 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat naar haar oordeel sprake is van misbruik van de bevoegdheid om wraking te verzoeken. De wrakingskamer komt tot deze beslissing nu verzoekster voorafgaand aan de zitting zonder dat de rechters enige handeling jegens haar hebben verricht of enige beslissing jegens haar hebben genomen, het verzoek tot wraking van de rechters heeft ingediend en daartoe onvoldoende grond heeft aangevoerd. Bovendien is verzoekster niet verschenen op de zitting waar het wrakingsverzoek is behandeld waardoor elke toelichting of onderbouwing van haar verzoek om wraking achterwege is gebleven. Hiermee is verzoekster zo lichtvaardig tot wraking van de rechters overgegaan, dat sprake is van misbruik van het rechtsmiddel, reden waarom deze wrakingskamer zal bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in de wrakingsprocedure in de hoofdzaak niet in behandeling zal worden genomen.

5.Beslissing

De wrakingskamer:
5.1.
wijst het verzoek tot wraking van de rechters van de wrakingskamer in de hoofdzaak af;
5.2.
beveelt de griffier onverwijld aan [verzoekster] en de rechters van de wrakingskamer in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
5.3.
beveelt dat de behandeling van het wrakingsverzoek in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin de betreffende procedure zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek van 3 oktober 2016;
5.4.
bepaalt, dat een volgend verzoek tot wraking in de wrakingsprocedure in de hoofdzaak niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J. van Andel, voorzitter, mr. C.E. van Oosten-van Smaalen en mr. H.M. van Dam, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. H.M.A. Borsboom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2016.[concipiënt_initialen]
Bij ontstentenis van de griffier is deze beslissing alleen ondertekend door de voorzitter.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.