ECLI:NL:RBNHO:2016:11141

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
30 januari 2017
Zaaknummer
4648799 CV EXPL 15-11098
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.A. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de kantonrechter in luchtvaartclaim en verwijzing naar rechtbank Amsterdam

In deze zaak hebben de passagiers, wonende in Israël, een vordering ingesteld tegen de vennootschap naar buitenlands recht, [gedaagde], die ook in Israël is gevestigd. De passagiers hebben hun vordering gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers. De vordering betreft een vertraagde vlucht van Amsterdam Schiphol naar [woonplaats] op 31 augustus 2015. De gedaagde heeft in een incidentele conclusie tot onbevoegdheid aangevoerd dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is, omdat zij geen woonplaats binnen de EU heeft. De kantonrechter te Haarlem heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de bevoegdheid op basis van de Nederlandse wetgeving moet worden vastgesteld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde kantoor houdt in Amstelveen, waardoor de kantonrechter te Amsterdam bevoegd is. De kantonrechter heeft de incidentele vordering tot onbevoegdheid toegewezen en de zaak verwezen naar de rechtbank Amsterdam, sectie kanton. De passagiers zijn veroordeeld in de proceskosten van het incident.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 4648799 / CV EXPL 15-11098
Uitspraakdatum: 26 april 2016
Vonnis in het incident in de zaak van:

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] (Israël)
eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident
hierna te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. O.J. Boeder
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
[gedaagde],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] (Israël) en mede kantoorhoudende te Amstelveen
gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident
hierna te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. W.M. Hes

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 1 december 2015 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft een incidentele conclusie tot onbevoegdheid genomen.
1.2.
De passagiers hebben schriftelijk geantwoord in het incident.

2.De vordering in het incident

2.1.
[gedaagde] heeft zich in haar incidentele conclusie primair beroepen op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter, aangezien [gedaagde] geen woonplaats binnen de Europese Unie heeft in de zin van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 (hierna: EEX II-Vo). Subsidiair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de kantonrechter te Haarlem relatief onbevoegd is, aangezien [gedaagde] kantoor houdt te Amstelveen.

3.Het verweer in het incident

3.1.
De passagiers voeren aan dat op basis van artikel 5 van de Verordening (EG) nummer 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 (hierna: EEX-Vo) een gedaagde kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis, die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of uitgevoerd diende te worden. De passagiers achten de kantonrechter te Haarlem bevoegd op hun vorderingen te beslissen, aangezien uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie d.d. 9 juli 2009 (inzake Rehder / Air Baltic Corporation
(C-204/08), hierna: het Rehder-arrest) volgt dat bij een vordering die is gebaseerd op een overeenkomst van luchtvervoer het gerecht bevoegd is binnen het rechtsgebied van de overeengekomen plaats van aankomst dan wel vertrek. Aangezien onderhavige vlucht is vertrokken vanaf Schiphol, is de kantonrechter te Haarlem bevoegd.

4.De beoordeling

4.1.
De passagiers hebben in de hoofdzaak een vordering ingesteld op grond van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en het Sturgeon‑arrest van 19 november 2009. De passagiers stellen dat zij een vervoersovereenkomst met [gedaagde] hebben gesloten op basis waarvan [gedaagde] de passagiers op 31 augustus 2015 zou vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport (Nederland) naar [woonplaats]. De vlucht is vertraagd uitgevierd, op grond waarvan de passagiers hebben gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot betaling van compensatie, buitengerechtelijke kosten, wettelijke rente en proceskosten.
4.2.
Nu de passagiers in Israël woonachtig zijn en [gedaagde] een rechtspersoon is naar buitenlands recht, draagt de vordering uit dien hoofde een internationaal karakter. Daarom dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen.
4.3.
Vast staat dat de statutaire zetel, het hoofdbestuur en de vestiging van [gedaagde] zich Israël bevinden. Omdat [gedaagde] geen woonplaats in de zin van artikel 63 EEX II-Vo op het grondgebied van een lidstaat heeft, dient de bevoegdheid op grond van artikel 6 lid 1 EEX II-Vo te worden vastgesteld op basis van de Nederlandse wetgeving.
4.4.
Op grond van artikel 99 Rv is de rechter bevoegd van de woonplaats van de gedaagde. Aangezien [gedaagde] kantoor houdt in Amstelveen, is op grond van de artikelen 2 en 99 Rv in samenhang met artikel 1:14 BW de kantonrechter te Amsterdam bevoegd om van de vordering kennis te nemen.
4.5.
Anders dan de passagiers is de kantonrechter van oordeel dat uit het Rehder-arrest geen relatieve bevoegdheid van de kantonrechter te Haarlem kan worden afgeleid. In het Rehder-arrest heeft het Europese Hof uitleg gegeven aan artikel 5, lid 1, sub b, tweede streepje van de EEX-Vo. Dit artikel (thans: artikel 7 EEX II-Vo) heeft betrekking op het oproepen van een gedaagde voor het gerecht in een andere lidstaat dan de lidstaat waar hij woonplaats heeft. Het Rehder-arrest heeft alleen betrekking op de situatie waarin de luchtvaart-maatschappij haar zetel of woonplaats in een EU-lidstaat heeft en de vlucht het begin-
eneindpunt heeft gehad in een lidstaat. Omdat van deze situatie in het voorliggende geval geen sprake is, is artikel 5 EEX-Vo niet op deze zaak van toepassing.
4.6.
De incidentele vordering tot onbevoegdheid zal daarom worden toegewezen. De zaak wordt in de stand waarin deze zich bevindt verwezen naar de rechtbank Amsterdam, sectie kanton Amsterdam.
4.7.
De passagiers zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart zich onbevoegd van de onderhavige zaak kennis te nemen;
5.2.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich thans bevindt naar de rechtbank Amsterdam, sectie kanton Amsterdam;
5.3.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag worden begroot op € 60,-- aan salaris gemachtigde en verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. van Dijk, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.