ECLI:NL:RBNHO:2016:11026

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
6 januari 2017
Zaaknummer
C/15/249694/ HA RK 16/197
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van wrakingsverzoek tegen rechters in bestuursrechtelijke zaken

Op 23 november 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zitting houdende in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door Beleggings- en Exploitatiemaatschappij Nieuwburen B.V., Embocado B.V. en Notex B.V. Het verzoek was gericht tegen de rechters A.A. Fase en H. de Jong, die eerder zaken hadden behandeld waarin verzoeksters betrokken waren. Verzoeksters stelden dat de rechters vooringenomen en partijdig waren, gebaseerd op eerdere uitspraken van de rechters die volgens hen onjuist waren. De rechters hebben het verzoek bestreden en aangegeven dat er geen grond was voor de vrees voor partijdigheid. De wrakingskamer oordeelde dat het enkele feit dat de rechters eerder zaken van gelieerde personen hadden behandeld, op zichzelf geen grond voor wraking vormt. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve of subjectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid en wees het verzoek af. Tevens werd vastgesteld dat er sprake was van misbruik van het rechtsmiddel wraking, waardoor toekomstige verzoeken van verzoeksters niet in behandeling zouden worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer C/15/249694/ HA RK 16/197
Beslissing van 23 november 2016
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
Beleggings- en Exploitatiemaatschappij Nieuwburen B.V. , verzoekster 1,
Embocado B.V. , verzoekster 2
, en
Notex B.V. , verzoekster 3, allen gevestigd te Amsterdam, tezamen: verzoeksters,
vertegenwoordigd door [bestuurder] , bestuurder.
Het verzoek is gericht tegen:
mrs. A.A. Fase en H. de Jong,
hierna te noemen: de rechters.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeksters hebben op 12 oktober 2016 schriftelijk de wraking verzocht van de rechters in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie bestuursrecht, locatie Haarlem, aanhangige zaken met de zaaknummers:
HAA 15/196, HAA 15/372, HAA 15/1342 ( Beleggings- en Exploitatiemaatschappij Nieuwburen B.V ), HAA 13/2258, HAA 13/2259, HAA 15/2033, HAA 15/2034 ( Embocado B.V. ), HAA 13/2307 en HAA 13/2308 HAA 15/2039, 15/2040 ( Notex B.V. ), hierna te noemen: de hoofdzaken.
1.2.
De rechters hebben niet in de wraking berust en hebben schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 9 november 2016. Verzoeksters, de rechters en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Namens verzoeksters is verschenen [bestuurder] voornoemd, tot bijstand vergezeld van mr. [A] . De rechters en de wederpartij hebben van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoeksters

2.1.
Verzoeksters stellen zich, onder verwijzing naar uitspraken van 22 augustus 2014 van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Holland in de zaken van verzoekster 1 en van aan verzoekster gelieerde (rechts)personen, waarin de rechters zitting hadden, samengevat, op het standpunt dat zij vooringenomen en partijdig gehandeld hebben. Het in deze uitspraken gehanteerde bewijsstelsel en gegeven oordeel dat [A] ultimate benificiairy owner (UBO) is van de Zwitserse vennootschappen Standrevier AG en Transimmofinanz AG is immers zo onbegrijpelijk en onjuist dat dit slechts verklaard kan worden door rechterlijke vooringenomenheid ten gunste van de Belastingdienst. Verzoeksters vrezen voor herhaling daarvan in de hoofdzaken, waarin hetzelfde geschilpunt voorligt.
2.2.
Verzoeksters hebben ter onderbouwing van de gestelde evidente onjuistheid van het in de uitspraken van 22 augustus 2014 geven oordeel verwezen naar de op verzoek van en aan de Belastingdienst verschafte informatie van de Eidgenössische Steuerverwaltung (ESTV) te Bern van 1 april 2016, waaruit blijkt dat [A] in het jaar 2012 geen UBO was van de genoemde Zwitserse vennootschappen. Deze informatie is overgelegd ter zitting bij het gerechtshof te Amsterdam van 21 en 22 september 2016 in de hoger beroepen tegen de uitspraken van 22 augustus 2014. Daarom dient er vanuit te worden gegaan dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid [A] in de jaren waarop de uitspraken van de rechtbank zien evenmin UBO was.

3.

De reactie van de rechters

De rechters hebben het verzoek bestreden. In hun gezamenlijke schriftelijke reactie geven zij aan dat geen grond bestaat voor de vrees van verzoeksters voor partijdigheid en vooringenomenheid bij de behandeling van hun zaken. Ze stellen dat de wrakingsgronden overeenkomen met de in hoger beroep tegen de uitspraken van 22 augustus 2014 naar voren gebrachte gronden, dat de beoordeling van die uitspraken is voorbehouden is aan het Gerechtshof te Amsterdam en dat het wrakingsinstrument niet bedoeld is om een uitspraak te bestrijden waarmee men het niet eens is. Ook wordt aangegeven dat het verzoekster vrij staat om de stukken waarnaar verzoeksters thans verwijzen in te brengen in de aanhangige beroepszaken. Verwezen wordt overigens naar hun (bijgevoegde) reactie op het eerdere wrakingsverzoek van verzoeksters 2 en 3 en de beslissing van de wrakingskamer van deze rechtbank van 6 maart 2015 (C/15/220828/ HA RK 15/14) op dit wrakingsverzoek.

4.De beoordeling

4.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeksters is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.2.
De wrakingskamer gaat uit van de volgende feiten.
Verzoeksters 2 en 3 hebben eerder een verzoek om wraking van de rechters ingediend. Dit verzoek was gegrond op de handelwijzen van de rechters in de genoemde eerdere procedures van verzoeksters 1 en van aan verzoeksters gelieerde (rechts)personen en - gelijk aan het voorliggende verzoek - de daarop gevolgde uitspraken van 22 augustus 2014.
Bij beslissing van 6 maart 2015 heeft de wrakingskamer van deze rechtbank voornoemd verzoek tot wraking van de rechters afgewezen (zaaknummer C/15/220828/ HA RK 15/14). De rechtbank heeft ten aanzien van de uitspraken van 22 augustus 2014 in rechtsoverweging 4.4 het volgende overwogen.
“ Het enkele feit dat de rechters eerder van in dit geval met verzoeksters gelieerde (rechts)personen zaken hebben behandeld, en daarin uitspraak hebben gedaan is op zichzelf genomen geen grond voor wraking. Dit wordt ook niet anders als die gelieerde (rechts)personen in het ongelijk zijn gesteld. Anders dan verzoeksters kennelijk menen, is het voorts niet de taak van de wrakingskamer uitspraken op haar inhoudelijke merites te beoordelen. Een onwelgevallige uitspraak is immers vatbaar voor hoger beroep en hierin is dan ook geen grond gelegen voor wraking. Met betrekking tot de vier door verzoeksters gesignaleerde zogenaamde verifieerbare uitglijders volstaat de wrakingskamer derhalve met de constatering dat de uitspraken dienaangaande in elk geval niet ongemotiveerd zijn. Het is aan het gerechtshof om te beoordelen of de beslissingen en de daarvoor gegeven motiveringen stand kunnen houden. “
4.3.
De wrakingskamer sluit zich aan bij voorgaande overweging. In de overgelegde informatie van ESTV van 1 april 2016, die ook is overgelegd in de hoger beroepsprocedures tegen voormelde uitspraken, ziet de wrakingskamer geen aanleiding om tot een andere conclusie te komen. Anders dan gesteld, blijkt uit die informatie, die recent is bekend geworden en bij de gewraakte rechters niet bekend kon zijn, niet dat het in de uitspraken van 22 augustus 2014 gemotiveerd gegeven oordeel over het aandeelhouderschap zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring gegeven kan worden dan dat het oordeel is ingegeven door vooringenomenheid van de rechters. De informatie van ESTV kan reeds daarom niet tot de conclusie leiden dat van vooringenomenheid of (schijn van) partijdigheid van de rechters sprake is in de thans aanhangige hoofdzaken. De wrakingskamer wijst verzoeksters ten overvloede op de mogelijkheid de informatie van de ESTV in te brengen in de aanhangige hoofdzaken.
4.4.
Hetgeen verzoeksters ter onderbouwing van hun verzoek naar voren hebben gebracht, levert daarom geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid in de hoofdzaken schade zou kunnen lijden en vormt derhalve geen grond voor wraking.
4.5.
De wrakingskamer zal het verzoek daarom afwijzen.
4.6.
De wrakingskamer ziet voorts aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:18, vierde lid, van de Algemene Wet Bestuursrecht, omdat gebleken is van misbruik van het rechtsmiddel wraking. Verzoeksters 2 en 3, zijnde aan verzoekster 1 gelieerde rechtspersonen, hebben eerder een niet geslaagd verzoek gedaan om de rechters die de hoofdzaken behandelen te wraken op grond van de door hen gedane rechterlijke uitspraken van 22 augustus 2014, waaronder de uitspraak op het beroep van verzoekster 1. Gelet hierop en met inachtneming van het gegeven dat de opeenvolgende verzoeken om wraking hebben geleid tot het onnodig verlengen van de procedure, is de rechtbank van oordeel dat verzoeker het instrument van wraking heeft misbruikt. De wrakingskamer zal dan ook bepalen dat een volgend verzoek van verzoeksters om wraking niet in behandeling wordt genomen.

5.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking van de rechters af;
  • bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeksters niet in behandeling wordt genomen;
  • beveelt de griffier onverwijld aan verzoeksters, de rechters en de wederpartijen in de hoofdzaken een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
  • beveelt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.B. de Vries, voorzitter, mr. Th.S. Röell en mr. M.J. Smit, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2016.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.