ECLI:NL:RBNHO:2016:11022

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 oktober 2016
Publicatiedatum
5 januari 2017
Zaaknummer
C/15/248586 / HA RK 16-164
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 oktober 2016 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door mr. R.A.D. Blaauw, gemachtigde van [betrokkene]. Het verzoek was gericht tegen de rechter mr. T.M. van Wassenaer. Verzoeker had op 12 september 2016, na een zitting, de wraking aangevraagd, waarbij hij verschillende gronden aanvoerde, waaronder vermeende vooringenomenheid van de rechter en het weigeren van een nieuw deskundigenbericht. De rechtbank oordeelde dat de verwijten van verzoeker niet tijdig waren ingediend, aangezien deze pas op 12 september 2016 naar voren waren gebracht, terwijl de relevante omstandigheden al eerder bekend waren. De rechtbank benadrukte dat een wrakingsverzoek onmiddellijk moet worden gedaan zodra de gronden bekend zijn.

De rechter heeft in haar verweer aangegeven dat verzoeker tijdig was opgeroepen en dat de inhoud van de zaak een snelle behandeling vereiste. De rechtbank concludeerde dat de rechter niet onpartijdig was en dat de beslissing om geen nieuw deskundigenbericht toe te staan niet onbegrijpelijk was. De rechtbank oordeelde dat de opmerkingen van de rechter over de familie van [betrokkene] niet als partijdig konden worden opgevat, maar eerder als een poging om mediation voor te stellen. De rechtbank concludeerde dat de verwarring tussen de termen curatele en provisioneel bewind niet leidde tot een objectieve vrees voor partijdigheid. Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen, en werd bevolen dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/248586 / HA RK 16-164
Beslissing van 28 oktober 2016
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
mr. R.A.D. Blaauw als gemachtigde van [betrokkene] ,
kantoorhoudende te Rotterdam,
verzoeker,
Het verzoek is gericht tegen:
mr. T.M. van Wassenaer,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 12 september 2016 aan het einde van de zitting de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie kanton, locatie Zaandam aanhangige zaak met als zaaknummer 4747061 BM VERZ 16-123 NVDM, hierna te noemen: de hoofdzaak. Hij heeft de wrakingsgronden mondeling opgegeven. Deze gronden zijn opgenomen in het proces-verbaal van de zitting.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3.
Verzoeker heeft per brief van 19 september 2016 gereageerd op de schriftelijke reactie van de rechter en heeft daarbij de wrakingsgronden aangevuld.
1.4.
Verzoeker heeft bij brief van 21 oktober 2016 één bijlage ingediend, inhoudende een printscreen van een facebookbericht.
1.5.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 26 oktober 2016. Verschenen zijn verzoeker, vergezeld van zijn cliënt [betrokkene] , en de rechter. Voorts was een aantal belangstellenden aanwezig.
Verzoeker en de rechter zijn gehoord.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. De rechter is vooringenomen en niet onpartijdig. Voorafgaand aan de eerste zitting van 4 april 2016 heeft ze meerdere verzoeken om uitstel geweigerd. Daarnaast is de indruk ontstaan dat ze voor die zitting kennis had genomen van stukken van verzoeker in de hoofdzaak (de familie van [betrokkene] onder wie zijn zoon die in de hoofdzaak heeft verzocht om zijn ondercuratelestelling) en deze bij haar oordeel heeft betrokken omdat ze deze stukken bij het procesdossier heeft gehouden terwijl ze, overigens pas na bezwaar van mr. Blaauw vanwege de late indiening en na de nodige discussie daarover, had besloten deze stukken buiten beschouwing te laten. Ook kiest de rechter de kant van verzoekers in de hoofdzaak. Ze heeft [betrokkene] ter zitting voorgehouden dat zijn familie liefhebbend is en van hem houdt, en ze heeft tegen de familie gezegd dat ze er rekening mee moeten houden dat hij zichzelf niet is. Voorts gaat ze van tevoren al uit van de juistheid van het deskundigenbericht van de heer [A] en heeft ze een verzoek om een nieuw deskundigenbericht direct terzijde gelegd. Ze doet de opmerking van mr. Blaauw dat dit deskundigenbericht geen antwoord geeft op de vragen die in de tussenbeschikking geformuleerd zijn af als onbelangrijk en heeft de door mr. Blaauw aangevoerde verklaring van [B] , waarin bezwaren tegen het deskundigenbericht van [A] staan, reeds terzijde gelegd op grond van de – in haar ogen onprofessionele – aanhef in die verklaring. Tot slot heeft ze zich steeds versproken door te zeggen dat betrokkene onder curatele staat terwijl hij onder provisioneel bewind staat.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter heeft gereageerd op het standpunt van verzoeker en daarbij het volgende aangevoerd. Verzoeker is tijdig opgeroepen voor de eerste zitting en de inhoud van de zaak gaf de indruk dat het om een escalerende situatie ging die geen uitstel duldde. Mr. Blaauw had van de beschikking van 18 april 2016 in hoger beroep kunnen gaan maar heeft dat niet gedaan.
De rechter erkent dat ze [betrokkene] heeft voorgehouden dat hij een liefhebbend gezin heeft maar voert aan dat ze dit gedaan heeft in een poging om het wantrouwen van [betrokkene] tegen zijn voormalig dierbaren te temperen, in welk kader ze ter zitting mediation heeft voorgesteld. De beslissing op het verzoek van mr. Blaauw om een nieuw deskundigenbericht stond nog niet vast. Weliswaar heeft de rechter, zo voert zij aan, ter zitting aanvankelijk het verzoek afgehouden omdat [A] door haar benoemd was als onafhankelijk deskundige, op elk deskundigenbericht wel wat valt af te dingen. Ook bleek uit de verklaring van [B] dat hij geen onafhankelijk deskundige, maar een bekende van mr. Blaauw was. Daarnaast was het deskundigenbericht van [A] niet geheel in het nadeel van [betrokkene] omdat eruit bleek dat er sprake was van verbetering van zijn toestand en het deskundigenbericht was bovendien nog maar heel recent tot stand gekomen. Omdat mr. Blaauw bleef aanhouden heeft ze aangegeven dat ze zijn verzoek toch in overweging zou nemen. Tot slot erkent de rechter de termen curatele en provisionele bewind – helaas – door elkaar te hebben gehaald, maar volgens haar betekent dit niet dat de schijn van partijdigheid is gewekt.

4.De beoordeling

4.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.2.
Ten aanzien van de verwijten van mr. Blaauw met betrekking tot de gang van zaken rond de zitting van 4 april 2016 (verzoeken om uitstel en behandeling processtukken) merkt de rechtbank op dat deze verwijten niet tijdig zijn gemaakt. Een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de daaraan ten grondslag liggende omstandigheden bekend zijn geworden. Het had op de weg gelegen van mr. Blaauw of deze gronden direct tijdens of vlak na de zitting van 4 april 2016 onder de aandacht van de rechter of de rechtbank te brengen. Mr. Blaauw heeft dat echter gedaan op 12 september 2016.
4.3.
Ten aanzien van het verwijt dat de rechter ter zitting is uitgegaan van de juistheid van het rapport van [A] en daarom de schriftelijke bezwaren van [B] tegen het deskundigenbericht van [A] terzijde heeft gelegd en het verzoek om een nieuw deskundigenbericht heeft geweigerd, oordeelt de rechtbank als volgt. Verzoeker en de rechter verschillen allereerst van mening over de vraag of de rechter met betrekking tot het verzoek om een nieuw deskundigenbericht al een beslissing had genomen. De rechter voert aan dat niet te hebben gedaan en te hebben aangegeven te zullen nadenken over de noodzaak van een nieuw onderzoek. Verzoeker betwist dit laatste.
4.4.
Uit het proces-verbaal blijkt dat ter zitting gedebatteerd is over de vraag in hoeverre de bevindingen in het deskundigenbericht van [A] gevolgd kunnen en moeten worden. Op bladzijde 4 onderaan van het proces-verbaal is terug te vinden dat mr. Blaauw het deskundigenbericht niet goed vindt en pleit voor een nieuw onderzoek. Uit bladzijde 5 blijkt dat de rechter, kort gezegd, wel aanknopingspunten ziet om het deskundigenbericht van [A] te volgen maar ruimte open laat voor de mogelijkheid van een herkeuring na een half of heel jaar, en ook dat ze heeft toegezegd te zullen nadenken over het verzoek van de zijde van [betrokkene] om een nieuwe keuring (bladzijde 5 onder het tiende kopje). De rechtbank begrijpt dat de opmerking van de rechter ''ik zal daarover nadenken'' hier betrekking op heeft. Dat de rechter, zoals mr. Blaauw stelt, ter zitting is uitgegaan van de juistheid van het deskundigenbericht van [A] blijkt derhalve niet uit het proces-verbaal.
4.5.
Ten aanzien van de beslissing van de rechter om niet direct een nieuw onderzoek toe te staan, oordeelt de rechtbank als volgt. Het behoort tot het domein van de rechter om inhoudelijke en procedurele beslissingen over het aan hem of haar voorgelegde geschil te nemen. Deze beslissingen kunnen er in de regel niet toe leiden dat een rechter als vooringenomen wordt beschouwd, tenzij een beslissing zozeer onbegrijpelijk is dat deze zwaarwegende aanwijzingen oplevert voor het oordeel dat de vrees dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is.
4.6.
De rechtbank ziet voor dit laatste geen aanknopingspunten. De rechter heeft deze beslissing, zo blijkt uit het proces-verbaal, ter zitting niet alleen gebaseerd op de aanhef (“Beste Rutger”) in de verklaring van [B] waarin hij bezwaren uit tegen het deskundigenbericht van [A] , zoals mr. Blaauw stelt, maar ook op haar indruk dat het deskundigenbericht van [A] niet geheel negatief is voor [betrokkene] . [A] signaleert immers ook een verbetering van zijn situatie. Daarnaast is het niet onmiddellijk toestaan van een contra-expertise gebaseerd op haar indruk dat deze bevinding in het deskundigenbericht van [A] overeenkomt met de constateringen van de door mr. Blaauw aangevoerde psychiater Van Lunteren (proces-verbaal bladzijde 1 onderaan en bladzijde 5 halverwege).
4.7.
De beslissing om niet direct een nieuw deskundigenbericht toe te staan is daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet onbegrijpelijk, en is deugdelijk gemotiveerd.
4.8.
Zoals overwogen onder 4.4 blijkt uit het proces-verbaal dat de rechter heeft aangegeven te zullen nadenken over het verzoek van [betrokkene] om een nieuw deskundigenbericht. Niet gezegd kan worden daarom dat zij, door ter zitting niet direct een nieuw deskundigenbericht toe te staan, inhoudelijk is vooruitgelopen op haar eindoordeel.
4.9.
Het verwijt van mr. Blaauw dat de rechter de kant van de familie kiest door [betrokkene] voor te houden dat hij een liefhebbende familie heeft en tegen de familie te zeggen dat ze er rekening mee moeten houden dat [betrokkene] nu zichzelf niet is, wordt verworpen. Blijkens de inhoud van het proces-verbaal heeft de rechter, zoals zij zelf opmerkt, deze opmerkingen gemaakt in het kader van een onderzoek naar de mogelijkheid om verschillen van mening tussen [betrokkene] en zijn familie door middel van mediation te doen oplossen (onder meer proces-verbaal bladzijde 2 bijna onderaan). Deze opmerkingen kunnen redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan als pogingen van de rechter om in dat kader tussen [betrokkene] enerzijds en zijn familie anderzijds begrip te kweken. Een onderzoek naar de mogelijkheid van mediation behoort overigens ook tot het domein van de rechter.
4.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat de rechter de termen curatele en provisioneel bewind door elkaar heeft gehaald. Deze omstandigheid kan echter niet leiden tot de conclusie dat sprake is van vooringenomenheid dan wel tot het oordeel dat vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is, en kan daarom geen grond voor wraking opleveren.
4.11.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank het verzoek afwijzen.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af.
5.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden.
5.3.
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van de afdeling privaatrecht, sectie kanton, locatie Zaandam.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Saarloos, voorzitter, mr. P.G. Vroom en mr. H.E.C. de Wit, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Bruijn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2016.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.