ECLI:NL:RBNHO:2016:11012

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
5 januari 2017
Zaaknummer
C/15/250781 / HA RK 16/209
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechters in civiele procedure afgewezen wegens gebrek aan onpartijdigheid

Op 5 oktober 2016 heeft Breton Limited, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Raaijmakers, een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechters mr. L.J. Saarloos, mr. C.M. van Wechem en mr. M.S. Lamboo in een civiele procedure. Het verzoek was gebaseerd op de stelling dat mr. Saarloos niet onpartijdig zou zijn, omdat hij in het verleden onder mr. F.W.H. van den Emster had gewerkt, die betrokken was bij de hoofdzaak. De rechtbank heeft op 3 november 2016 een zitting gehouden over het wrakingsverzoek, maar de rechters hebben niet gereageerd op het verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek tijdig was ingediend, omdat de behandeling van de hoofdzaak nog niet was beëindigd.

De rechtbank heeft vervolgens de feiten en omstandigheden beoordeeld die door verzoeker zijn aangevoerd ter onderbouwing van het wrakingsverzoek. De rechtbank concludeert dat de zakelijke relatie tussen mr. Saarloos en mr. Van den Emster, die meer dan vijftien jaar geleden heeft plaatsgevonden en slechts kort heeft geduurd, niet kan worden gezien als een omstandigheid die de onpartijdigheid van mr. Saarloos in gevaar kan brengen. De rechtbank oordeelt dat er geen grond is voor de vrees dat de rechters niet onpartijdig zijn, en wijst het verzoek tot wraking af. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 december 2016.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/250781 / HA RK 16/209
Beslissing van 13 december 2016
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
Breton Limited,
gevestigd en kantoorhoudende te Guernsey, Britse Kroonkolonie,
verzoeker,
advocaat mr. M. Raaijmakers te Hoofddorp.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. L.J. Saarloos,
mr. C.M. van Wechem,
mr. M.S. Lamboo,
hierna te noemen: de rechters.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 5 oktober 2016 schriftelijk de wraking verzocht van de rechters mrs. Van der Veen, Haverkate en Jongkind-Jonker in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie Handel en Insolventie, locatie Alkmaar aanhangige zaak met als zaak- en rekestnummer C/15/241190 / HA RK 16-55 (hierna: de hoofdzaak).
1.2.
De onder 1.1 vermelde wrakingszaak heeft zaak- en rekestnummer C/15/249424 / HA RK 16/189 gekregen (hierna: wrakingszaak 1). Op 3 november 2016 heeft in wrakingszaak 1 een zitting plaatsgevonden.
1.3.
Verzoeker heeft op 3 november 2016 om 21:30 uur schriftelijk per fax de wraking verzocht van de rechters in wrakingszaak 1. Deze tweede wrakingszaak heeft zaak- en rekestnummer C/15/250781 / HA RK 16/209 (hierna: wrakingszaak 2) gekregen. Dit is de wrakingszaak die thans aan de orde is.
1.4.
De rechters hebben niet in de wraking berust. Mr. Saarloos heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd, mr. Van Wechem en mr. Lamboo niet. De wederpartij in wrakingszaak 1 (de onder 1.1. genoemde gewraakte rechters) heeft niet schriftelijk gereageerd.
1.5.
Het verzoek in wrakingszaak 2 is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 29 november 2016. Verzoeker, de rechters en de onder 1.1. genoemde rechters zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De advocaat van verzoeker, mr. Raaijmakers, is verschenen. Voorts is verschenen de rechter mr. Saarloos, die mede namens mr. Van Wechem en mr. Lamboo het woord heeft gevoerd. De onder 1.1. genoemde rechters hebben van de geboden gelegenheid, zonder bericht, geen gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. Mr. Saarloos is niet onpartijdig. Hij heeft in het verleden onder mr. F.W.H. van den Emster in de rechtbank Rotterdam gewerkt, terwijl mr. Saarloos in wrakingszaak 1 moet oordelen over de (schijn van) partijdigheid van mr. P.E. van der Veen in de hoofdzaak waar het handelen van diezelfde mr. Van den Emster ter discussie staat, terwijl mr. Van der Veen en mr. Van den Emster zakelijke banden met elkaar hebben omdat ze allebei rechter-plaatsvervanger zijn in het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De andere twee rechters, mr. Van Wechem en mr. Lamboo, worden ook gewraakt omdat zij mogelijk besmet hebben kunnen raken door het oordeel van mr. Saarloos.

3.Het standpunt van verweerders

3.1.
De rechters hebben allereerst tegen het wrakingsverzoek aangevoerd dat het niet ontvankelijk is omdat het te laat is ingediend. Met partijen is op de zitting van 3 november 2016 afgesproken dat de beslissing diezelfde dag nog, op 3 november 2016, zou worden genomen, daarna op papier zou worden gezet en de volgende dag, dus op 4 november 2016, om 10:00 uur aan partijen zou worden verzonden. De beslissing zelf is conform afspraak op 3 november 2016 – na de zitting – genomen en de papieren versie ervan is ook conform afspraak, ondertekend door de voorzitter en de griffier, op diezelfde dag 3 november 2016 om 16:15 uur aan de griffie aangeboden. Het wrakingsverzoek is pas hierna, op 3 november 2016 om 21:30 uur, via de fax bij de rechtbank ingekomen. Los daarvan wordt ten aanzien van de inhoud van het wrakingsverzoek opgemerkt dat het op zichzelf juist is dat mr. Saarloos gedurende een paar jaar tegelijkertijd met mr. Van den Emster bij de rechtbank Rotterdam heeft gewerkt, maar dat dit niets te maken heeft met de beslissing die de wrakingskamer moest nemen aangezien het wrakingsverzoek zich richtte tegen de drie rechters mr. Van der Veen, mr. Haverkate en mr. Jongkind-Jonker en de wrakingskamer een beslissing moest nemen over de vraag of ten aanzien van deze drie rechters gesproken kon worden van (de schijn van) partijdigheid.

4.De beoordeling

4.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.2.
De rechtbank stelt ten aanzien van de vraag of het verzoek tot wraking tijdig is ingediend voorop dat een wrakingsverzoek in elke stand van de procedure kan worden gedaan, met dien verstande dat het (in elk geval) moet zijn ingediend voordat de behandeling van een zaak door het wijzen van een einduitspraak is geëindigd. De meervoudige (wrakings)kamer beslist zo spoedig mogelijk op een verzoek tot wraking; de beslissing is gemotiveerd en wordt onverwijld in het openbaar uitgesproken en aan de verzoeker, de andere partijen en de rechter van wie wraking was verzocht, medegedeeld (artikel 39 Rv). Van openbaarmaking van beslissingen is sprake indien de rechter zijn beslissing in het openbaar uitspreekt, bijvoorbeeld aan het einde van een zitting in het bijzijn van de verschenen partijen of op een aan het eind van de zitting aan de verschenen partijen medegedeelde datum en tijdstip, ofwel doordat de uitspraak vanaf een bepaalde aan de verschenen partijen van tevoren bekendgemaakte dag ter griffie in geschreven vorm aanwezig is en dat zowel partijen als elke belanghebbende inzage en afschrift kunnen verkrijgen (artikel 28 Rv; ook: HR 1 november 1985 NJ 1986/277).
4.3.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat mr. Saarloos op de zitting van 3 november 2016 aan partijen heeft medegedeeld dat de uitspraak op 4 november 2016 om 10:00 uur aan partijen zou worden verzonden en gepubliceerd. Dat betekent dat op dat moment in het openbaar uitspraak zou worden gedaan als voorgeschreven in artikel 39 Rv. Op 3 november 2016 om 21.30 uur was dus nog geen sprake van een beëindiging van de behandeling van wrakingsverzoek 1 doordat in die zaak een einduitspraak was gedaan.
4.4.
De opvatting van de rechters dat de behandeling reeds tot een einde was gekomen doordat de papieren versie van de beslissing op 3 november 2016 om 16:15 uur bij de griffie was bezorgd, vindt geen steun in de wet. De administratieve afhandeling van de papieren beslissing door de griffie vormt onderdeel van de behandeling van het wrakingsverzoek, ook indien, zoals in dit geval aan de orde was, de voorzitter op de zitting aan verzoeker heeft medegedeeld dat de beslissing diezelfde middag nog zou worden genomen en daarna op papier zou worden gezet. De interne gang van zaken binnen de rechtbank voorafgaand aan openbaarmaking van de beslissing regardeert partijen, die daar vanzelfsprekend geen inzicht in hebben, niet.
4.5.
Evenmin is relevant dat op pagina 1 van de beslissing vermeld staat ''beslissing van 3 november 2016''. Beslissend is de dag waarop openbaarmaking van de uitspraak heeft plaatsgevonden, en niet de datum die vermeld staat in de kop of aan het slot van de uitspraak (HR 24 april 2009, LJN 2009/206). Openbaarmaking vond plaats op 4 november 2016.
4.6.
Op het moment dat het verzoek werd ingediend, op 3 november 2016 om 21:30 uur, was het wrakingsverzoek dus nog in behandeling. Naar het oordeel van de rechtbank is het wrakingsverzoek derhalve tijdig ingediend.
4.7.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de rechtbank zich dient te buigen over de inhoud van het wrakingsverzoek, meer in het bijzonder de gestelde zakelijke relatie tussen mr. Saarloos en mr. Van den Emster.
4.8.
De rechtbank stelt daarbij het volgende voorop. De Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak (hierna: de Leidraad) bepaalt in aanbeveling 2 onder meer dat wanneer een ''overige procesdeelnemer'' (niet zijnde een directe procespartij) behoort tot de persoonlijke of zakelijke kennissenkring van de rechter, dit deze rechter kan noodzaken tot het niet behandelen van de zaak. In de toelichting bij deze aanbeveling is vermeld dat het bestaan van een dergelijke persoonlijke of zakelijke relatie onder omstandigheden de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kan brengen.
4.9.
Mr. Van den Emster, die in de hoofdzaak door de rechtbank is benoemd tot tijdelijk bestuurder, kan in de hoofdzaak worden gezien als ''overige procesdeelnemer''. Ook in wrakingszaak 1 speelt hij een rol van enige betekenis, nu het in die zaak gaat om de vraag of er grond is voor wraking van de rechters in die zaak vanwege het feit dat mr. Van der Veen en mr. Van den Emster beiden rechter-plaatsvervanger zijn in het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Procesdeelnemer is hij in die wrakingszaak strikt genomen niet.
4.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat mr. Van den Emster en mr. Saarloos beiden werkzaam zijn geweest in de rechtbank Rotterdam. Uit het register nevenfuncties van rechters op rechtspraak.nl blijkt dat dit het geval is geweest van 15 juni 1998 tot 2 mei 2001. Mr. Van den Emster heeft dus iets minder dan drie jaar tot de zakelijke kennissenkring van mr. Saarloos behoord en inmiddels is dat meer dan vijftien jaar geleden. De zakelijke relatie heeft dus plaatsgevonden gedurende een vrij korte periode, lang geleden. Voor zover er thans nog kan worden gesproken van enige relatie moet dat naar het oordeel van de rechtbank worden gezien als een ver verwijderde zakelijke relatie.
4.11.
Eén en ander leidt tot de conclusie dat niet gezegd kan worden dat de hoedanigheid van procesdeelnemer van mr. Van den Emster in de hoofdzaak gezien kan worden als omstandigheid waardoor de onpartijdigheid van mr. Saarloos in gevaar kan worden gebracht.
4.12.
Met voorgaande conclusie valt ook de feitelijke grondslag die verzoeker aan de wraking van mr. Van Wechem en mr. Lamboo ten grondslag heeft gelegd weg. Deze was immers afhankelijk gesteld van de gestelde (schijn van) partijdigheid van mr. Saarloos (besmetting).
4.13.
Uit al het voorgaande volgt dat de feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, geen grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, en derhalve geen grond voor wraking vormen. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek tot wraking van de rechters af.
5.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechters en de wederpartij in wrakingszaak 1 (C/15/249424 / HA RK 16/189) een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden.
5.3.
beveelt dat het proces in wrakingszaak 1 wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van de wrakingskamer van wrakingszaak 1.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.F. van Hoorn, voorzitter, mr. J.L. Roubos en mr. M.A.J. Berkers, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Bruijn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2016.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.