ECLI:NL:RBNHO:2016:11008

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
5 januari 2017
Zaaknummer
C/15/248521 / HA RK 16-161
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in civiele procedure

Op 1 september 2016 heeft verzoekster schriftelijk een wrakingsverzoek ingediend tegen de kantonrechter mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg in een aanhangige civiele procedure. De wrakingskamer heeft het verzoek op 4 oktober 2016 behandeld, maar afgewezen. De wrakingskamer oordeelt dat de vraag of een procesbeslissing inhoudelijk juist is, niet door de wrakingskamer kan worden beoordeeld, maar enkel in hoger beroep. Dit geldt alleen als de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid van de kantonrechter oplevert. De rechtbank concludeert dat dit niet het geval is in deze zaak.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoekster in de hoofdzaak meerdere incidenten heeft opgeworpen en dat de kantonrechter, door uitstel te verlenen aan de wederpartij, een begrijpelijke beslissing heeft genomen. De wrakingskamer wijst erop dat het beginsel van hoor en wederhoor niet in het geding is gekomen, omdat de wederpartij voldoende gelegenheid heeft gekregen om te reageren. De wrakingskamer concludeert dat er geen feiten zijn die de vrees voor partijdigheid van de kantonrechter rechtvaardigen.

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af en bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in de hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 18 oktober 2016 door de wrakingskamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/248521 / HA RK 16-161
Beslissing van 18 oktober 2016
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoekster]handelend onder de naam
Advocatenkantoor [verzoekster] ,
te [woonplaats]
verzoekster,
gemachtigde: [verzoekster]
Het verzoek is gericht tegen:
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg,
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoekster heeft op 1 september 2016 schriftelijk de wraking verzocht van de kantonrechter in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie kanton, locatie Haarlem aanhangige zaak met als zaaknummer 5104843 / CV EXPL 16-4918, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De kantonrechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd. De wederpartij in de hoofdzaak heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3
Verzoekster heeft op 3 oktober 2016 de wraking verzocht van de rechters die zitting hebben in deze wrakingskamer. De hiertoe ingestelde wrakingskamer heeft het verzoek ter openbare zitting op 4 oktober 2016 behandeld. De wrakingskamer heeft het verzoek bij mondeling vonnis van diezelfde datum afgewezen.
1.4
Het onderhavige verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van deze wrakingskamer op 4 oktober 2016. Verzoekster, de kantonrechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Geen van hen heeft van de geboden gelegenheid gebruikt gemaakt; de kantonrechter en de wederpartij met bericht en verzoekster zonder bericht.

2.De feiten

2.1
Verzoekster is op 17 mei 2016 gedagvaard door de wederpartij in de hoofdzaak.
2.2
Op 27 juli 2016 heeft verzoekster - na uitstel - een conclusie van antwoord genomen in de hoofdzaak en daarbij zes incidentele vorderingen en een bezwaar tegen producties ingediend. Verzoekster heeft bij brief van 17 augustus 2016 een zevende incident opgeworpen.
2.3
De wederpartij in de hoofdzaak heeft bij brief van 22 augustus 2016 voor de rolzitting van 24 augustus 2016 vier weken uitstel verzocht voor het indienen van een conclusie van antwoord in de door verzoekster in de hoofdzaak opgeworpen incidenten.
2.4
De griffie van de sectie kanton heeft bij brief van 25 augustus 2016 aan partijen in de hoofdzaak meegedeeld dat de zaak door de kantonrechter op de rolzitting van
24 augustus 2016 is aangehouden tot de rolzitting van 21 september 2016. De griffie heeft een kopie van het zevende incident meegestuurd, met het verzoek aan de wederpartij in de hoofdzaak op de rolzitting van 21 september 2016 ook daarop te reageren.
2.5
Op 26 augustus 2016 heeft de griffie op haar verzoek een afschrift van het uitstelverzoek aan verzoekster gestuurd.
2.6
Artikel 2.10 van het Landelijk procesreglement voor rolzaken kanton vermeldt:
[…] Voor het nemen van conclusies in een incident, proceshandelingen in het kader van een wijziging van eis en een eenvoudige akte wordt niet meer dan één termijn van maximaal vier weken verleend. […]

3.Het standpunt van verzoekster

3.1
Verzoekster heeft ter onderbouwing van het verzoek de volgende vier gronden aangevoerd.
3.2
Ten eerste is de gang van zaken rond het uitstelverzoek dat is gedaan door de wederpartij in de hoofdzaak dermate onbegrijpelijk dat dit een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de kantonrechter jegens verzoekster partijdig en/of voor ingenomen is, althans dat de bij verzoekster dienaangaande vrees voor een dergelijke partijdigheid en/of ingenomenheid naar objectieve maatstaven is gerechtvaardigd.
3.3
Ten tweede heeft de kantonrechter minst genomen de schijn van partijdigheid en/of vooringenomenheid jegens verzoekster gewekt door de wederpartij in de hoofdzaak nogmaals uitstel te verlenen voor de maximale termijn van vier weken voor het nemen van het antwoord in incident, terwijl het uitstelverzoek niet aan de daaraan door de wet gestelde vereisten voldoet en voor dit uitstel geen klemmende reden is aangevoerd.
3.4
Ten derde heeft de kantonrechter minst genomen de schijn van partijdigheid en/of vooringenomenheid jegens verzoekster gewekt door de wederpartij in de hoofdzaak nogmaals vier weken uitstel te verlenen voor het nemen van antwoord in incident, ook nog eens zonder dit te motiveren.
3.5
Ten vierde heeft de kantonrechter minst genomen de schijn van partijdigheid en/of vooringenomenheid jegens verzoekster gewekt door de wederpartij in de hoofdzaak nogmaals vier weken uitstel te verlenen voor het nemen van het antwoord in incident, daarmee voorkomend dat de incidentele vorderingen van verzoekster (als onweersproken) moeten worden toegewezen.

4.Het standpunt van de kantonrechter

4.1
De kantonrechter stelt zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen. De kantonrechter voert hiertoe aan dat de beslissing tot het verlenen van uitstel voor antwoord in incident een procesbeslissing is die op zichzelf geen grond vormt voor het oordeel dat de vrees bij een partij voor partijdigheid van de kantonrechter gerechtvaardigd is. Ook als die beslissing in het nadeel van een partij uitvalt, maakt dat de kantonrechter nog niet partijdig of anderszins vooringenomen. Omstandigheden die dit anders maken zijn niet gesteld of gebleken.

5.De beoordeling

5.1
De beslissing tot het verlenen van uitstel aan de wederpartij in de hoofdzaak is een zogenoemde procesbeslissing. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk juist moet worden geacht, leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer en kan slechts in eventueel hoger beroep worden getoetst. Dit is slechts anders indien een procesbeslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de kantonrechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster bestaande vrees voor partijdigheid van de kantonrechter naar objectieve maatstaven is gerechtvaardigd. De rechtbank is van oordeel dat dit hier niet het geval is.
5.2
De wrakingskamer overweegt hiertoe dat verzoekster niet alleen in de hoofdzaak bij conclusie van antwoord zes incidenten heeft opgeworpen, maar ook bij brief van
17 augustus 2016 nog een zevende incident. Het beginsel van hoor en wederhoor vereist dat de wederpartij in de hoofdzaak voldoende gelegenheid krijgt om op alle incidenten te reageren en dus ook op het zevende. Dat de beslissing tot het verlenen van uitstel strikt genomen niet in lijn is met artikel 2.10 van het procesreglement maakt dit niet anders. Het procesreglement is immers bedoeld - zoals volgt uit de inleidende considerans - om de werkwijze en werkprocessen van de verschillende teams en afdelingen kanton in dagvaardingszaken te harmoniseren. Met het procesreglement is op geen enkele wijze beoogd een fundamenteel beginsel als dat van hoor en wederhoor ter zijde te schuiven.
5.3
Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft de kantonrechter met het verlenen van uitstel, ook zonder toelichting, een alleszins begrijpelijke beslissing genomen. Dat de kantonrechter verzoekster niet de gelegenheid heeft geboden zich op voorhand over het uitstelverzoek uit te laten, maakt dit niet anders. Uit de wet noch uit het procesreglement volgt immers dat het uitstelverzoek aan de wederpartij of aan de gemachtigde gezonden dient te worden. Artikel 83 en 84 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zijn, zoals ook door de kantonrechter betoogd, van toepassing op het indienen van akten en conclusies en niet op een verzoek tot uitstel voor het indienen hiervan.
5.4
Wat er ook zij van de administratieve afhandeling van het uitstelverzoek in de hoofdzaak, dit leidt in elke geval niet tot de conclusie dat de feiten en omstandigheden die verzoekster ter onderbouwing van haar verzoek naar voren heeft gebracht, een grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en derhalve een grond vormen voor wraking. De wrakingskamer zal het verzoek daarom afwijzen.
5.5
De wrakingskamer ziet tevens aanleiding om toepassing te geven aan artikel 39 lid 4 Rv, omdat gebleken is van misbruik van het rechtsmiddel wraking. De rechtbank overweegt hiertoe dat verzoekster zowel de wraking van de kantonrechter in de hoofdzaak als de wraking van deze wrakingskamer heeft verzocht, nog voordat van enige inhoudelijke behandeling sprake is geweest.

6.Beslissing

De wrakingskamer:
6.1
wijst het verzoek tot wraking van de kantonrechter af,
6.2
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in de hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen,
6.3
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de kantonrechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
6.4
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van de sectie kanton, afdeling privaatrecht, locatie Haarlem.
Deze beslissing is gegeven door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mr. J.J. Dijk en mr. C.A.M. van der Heijden, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W.A. Huijzer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2016.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.