ECLI:NL:RBNHO:2016:11004

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 september 2016
Publicatiedatum
5 januari 2017
Zaaknummer
C/15/245528 / HA RK 16/120
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in kort geding

In deze zaak heeft verzoeker op 4 juli 2016 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. M.C. van Rijn, de rechter in een kort geding procedure. Het verzoek is behandeld in de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland, waarbij mr. A.F. van Hoorn als voorzitter optrad. Tijdens de zitting op 26 juli 2016 heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, maar de rechter heeft ervoor gekozen om niet in de wraking te berusten. Het verzoek tot wraking is vervolgens afgewezen op 13 september 2016.

Verzoeker heeft aangevoerd dat de rechter de stukken van een eerdere procedure niet had bestudeerd, wat volgens hem heeft geleid tot een onjuiste beoordeling van zijn zaak. Hij stelde dat zijn psychische toestand niet voldoende in acht was genomen en dat hij niet in staat was om zich adequaat te verweren. De rechter heeft echter aangegeven dat verzoeker de mogelijkheid had om zijn standpunten naar voren te brengen en dat hij niet voortijdig de zitting heeft verlaten, maar pas na sluiting van de zitting de zaal heeft verlaten.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de rechter niet op de hoogte was van de stukken van de andere zaak, maar dat dit niet automatisch leidt tot een conclusie van vooringenomenheid. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen objectieve redenen zijn voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig was. Het verzoek tot wraking is dan ook afgewezen, en de procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/245528 / HA RK 16/120
Beslissing van 13 september 2016
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
in persoon procederend,
Het verzoek is gericht tegen:
mr. M.C. van Rijn,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 4 juli 2016 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie kanton, locatie Alkmaar aanhangige zaak met als zaak- en rolnummer 5130859 / KG EXPL 16-89 hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van dinsdag 26 juli 2016, waarbij de rechter mr. A.F. van Hoorn als voorzitter is opgetreden. Verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen. De rechter heeft vooraf bericht geen gebruik te zullen maken van de geboden gelegenheid. De wederpartij in de hoofdzaak heeft van de geboden gelegenheid, zonder bericht, geen gebruik gemaakt.
1.4.
Verzoeker heeft de wrakingskamer gewraakt. Hierna is de zitting geschorst. Vervolgens is het verzoek tot wraking van de wrakingskamer behandeld. Dit verzoek is afgewezen.
1.5.
Het verzoek tot wraking van de rechter is vervolgens verder behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van dinsdag 6 september 2016, waarbij in verband met langer durende afwezigheid van mr. Van Hoorn de rechter mr. P.H.B. Littooy als voorzitter is opgetreden. Verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen. De rechter heeft vooraf bericht geen gebruik te zullen maken van de geboden gelegenheid. De wederpartij in de hoofdzaak heeft van de geboden gelegenheid, zonder bericht, geen gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. Ter zitting van 24 juni 2016 bleek dat de rechter de stukken toebehorend aan een eerdere kort geding procedure bij de rechtbank (zaaknummer 4811100 KG EXPL 16-15, hierna: de andere zaak), die in de dagvaarding als herhaald en ingelast waren aangemerkt, niet had bestudeerd. De stukken bleken ook niet aan de huidige zaak te zijn toegevoegd. De rechter gaf ter zitting aan dat dat ''niet zo ging''. Dat was verzoeker niet bekend. Noch de rechter noch de deurwaarder hebben verzoeker hier voor de zitting op gewezen. De rechter heeft hem ook op de zitting niet uitgenodigd om deze stukken alsnog in het geding te brengen. Verzoeker is daarom niet in de gelegenheid geweest deze stukken aan de rechtbank aan te bieden, terwijl deze stukken wel relevant zijn voor de zaak. Onder meer blijkt daaruit dat verzoeker een psychisch ziektebeeld heeft waarmee de rechter rekening had kunnen en moeten houden. Dat is nu niet gebeurd. Als gevolg daarvan heeft de rechter de kern van de zaak niet goed begrepen en is zij er ten onrechte van uitgegaan dat de zaak gaat om het vaststellen van de beslagvrije voet. Daarbij komt dat de rechter, zonder verzoeker te vragen of hij daar bezwaar tegen had, wél heeft toegestaan dat de wederpartij omvangrijke pleitnotities ter zitting heeft overgelegd, terwijl dit ten minste drie dagen voor de zitting had moeten gebeuren. Verzoeker was psychisch niet in staat om van dit stuk kennis te nemen en heeft het naast zich neergelegd. Een en ander bij elkaar opgeteld heeft ertoe geleid dat verzoeker voortijdig en zwaar overspannen de zitting heeft moeten verlaten. Verzoeker heeft zich dan ook niet voldoende kunnen verweren. Van wat er daarna door de rechter met de wederpartij is gedeeld is verzoeker niets bekend. De zorgvuldige rechtsgang is gefrustreerd en verzoekers recht op borging en zijn belangen zijn geschaad, al het voorgaande aldus verzoeker.

3.De reactie van de rechter

3.1.
De rechter heeft als volgt gereageerd op het standpunt van verzoeker. Het is juist dat zij de stukken van de andere zaak niet had bestudeerd. Deze stukken waren niet in het geding gebracht in de zaak die op zitting stond en de rechter beschikte dus niet over de stukken. De rechter heeft dat ter zitting medegedeeld en verzoeker gezegd dat het hem vrij stond op de zitting naar voren te brengen wat hij van die andere zaak van belang vond.
De rechter heeft zoveel mogelijk rekening geprobeerd te houden met zijn psychische gesteldheid die reeds geschetst was in de dagvaarding. De rechter heeft de wederpartij nog voorgehouden dat deze weinig compassie toonde voor de menselijke kant, namelijk dat verzoeker door toedoen van de wederpartij geruime tijd geen inkomen heeft gehad, en zij heeft jegens verzoeker begrip getoond voor het feit dat dat bij hem gevoelens van frustratie moet hebben opgeroepen. Het is niet de bedoeling van de rechter geweest de situatie en psychische klachten van verzoeker te bagatelliseren en dat heeft zij, naar zij meent, ook niet gedaan.
Het is juist dat de wederpartij ter zitting stukken in het geding heeft gebracht. De rechter heeft verzoeker gevraagd of hij daar bezwaar tegen had. Deze stukken zijn ter zitting besproken en er is hoor en wederhoor toegepast. Verzoeker is niet in zijn procesbelangen geschaad. Het is niet juist dat verzoeker voortijdig de zitting heeft verlaten, hij heeft de zaal pas verlaten nadat de zitting was gesloten. Verzoeker heeft de zaal toen direct verlaten en de wederpartij volgde kort daarna. Met de wederpartij is na het sluiten van de zitting uiteraard niet meer gesproken over de zaak, aldus de rechter.

4.De beoordeling

4.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid. Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.2.
De rechtbank zal eerst het verwijt van verzoeker bespreken, inhoudende dat de rechter geen kennis heeft genomen van de andere zaak dan wel dat de rechter verzoeker er vóór de zitting niet op heeft gewezen dat hij niet kan volstaan met de enkele vermelding dat de stukken uit de andere zaak als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd om te bewerkstelligen dat ze tot het procesdossier zouden behoren, maar dat hij deze apart in het geding moet brengen.
4.3.
Dit bezwaar gaat niet op. De gerechtelijke civiele procedure is niet op zodanige wijze ingericht dat stukken van het procesdossier van de ene procedure door de enkele melding dat ze moeten worden beschouwd als herhaald en ingelast, deel gaan uitmaken van het procesdossier van een andere procedure. Ook is het in een civiele procedure niet aan de rechter om een procespartij er vooraf op te wijzen dat een zodanige melding niet volstaat. Het is aan partijen zelf om datgene wat door hen van belang wordt geacht onder de aandacht van de rechter te brengen. Dat kan in (zeer) uitzonderlijke omstandigheden anders zijn, als voor de rechter duidelijk zichtbaar moet zijn dat een procespartij hiertoe niet in staat is. In dit geval zijn daar echter geen aanknopingspunten voor te vinden. De rechter heeft in haar reactie op het wrakingsverzoek onweersproken aangegeven dat zij verzoeker heeft gezegd dat hij ter zitting naar voren kon brengen wat hij in de andere zaak van belang achtte. Blijkens de inhoud van het proces-verbaal in de hoofdzaak heeft verzoeker zijn standpunt ook mondeling toegelicht en was hij in staat om zijn standpunten te formuleren en over te brengen. Dat verzoeker de zaal voortijdig in overspannen toestand zou hebben verlaten, blijkt niet uit het proces-verbaal van de zitting; daaruit blijkt dat de inhoudelijke behandeling in aanwezigheid van alle procespartijen is afgerond. Hoewel verzoeker dit kennelijk anders heeft ervaren, gaat de rechtbank er dan ook van uit dat voor de rechter niet waarneembaar is geweest dat verzoeker zichzelf niet in staat achtte zijn belangen ter zitting naar behoren te behartigen.
4.4.
Het bij brief van 17 augustus j.l. nader uitgewerkte verwijt dat de rechter de kern van de zaak onvoldoende heeft begrepen, namelijk dat de zaak naar de kern niet gaat over de vaststelling van de beslagvrije voet, gaat ook niet op. Dit verweer, wat daar ook van zij, kan niet leiden tot de conclusie dat sprake is van vooringenomenheid dan wel tot het oordeel dat vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is, en kan daarom geen grond voor wraking opleveren.
4.5.
Het verwijt dat de rechter ter zitting omvangrijke pleitnotities van de wederpartij heeft geaccepteerd terwijl deze uiterlijk drie dagen voor de zitting had moeten worden ingediend, zoals in de dagvaarding vermeld wordt, en zonder dat verzoeker is gevraagd of hij daar bezwaar tegen had, beoordeelt de rechtbank als volgt.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat de vermelding in een dagvaarding dat een schriftelijk antwoord tenminste drie dagen voor de zitting bij de rechtbank en de wederpartij moeten zijn bezorgd, geen betrekking heeft op pleitnotities die ter zitting kunnen worden overgelegd en voorgelezen.
4.7.
In dit geval heeft echter de wederpartij bij pleitnotitie stukken in het geding gebracht. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat de rechter verzoeker heeft gevraagd of hij er bezwaar tegen had. Dat dit hem gevraagd is, kan daarom niet worden vastgesteld. Verzoeker heeft tijdens de mondelinge behandeling van zijn wrakingsverzoek op 6 september 2016 echter wel verklaard dat rechter en wederpartij uitgebreid hebben gesproken over de vraag of overlegging van deze stukken op de zitting nog zou worden toegestaan maar dat hij, kort gezegd, deze discussie aan zich voorbij heeft laten gaan. Ook hiervoor geldt dat het aan partijen zelf is om datgene wat door hen van belang wordt geacht actief onder de aandacht van de rechter te brengen. Het had, kortom, op de weg gelegen van verzoeker om zijn bezwaar tegen overlegging van de pleitnotities op de zitting te uiten.
4.8.
Voorts geldt het volgende. Het behoort tot het domein van de rechter om niet alleen inhoudelijke beslissingen over het aan hem of haar voorgelegde geschil te nemen, maar ook procedurele beslissingen als de onderhavige beslissing om indiening van de pleitnotities toe te staan. Deze procedurele beslissingen kunnen er in de regel niet toe leiden dat een rechter als vooringenomen wordt beschouwd, tenzij een beslissing zozeer onbegrijpelijk is dat deze zwaarwegende aanwijzingen oplevert voor het oordeel dat de vrees dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is. Hiervoor ziet de rechtbank geen aanknopingspunten.
4.9.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank het verzoek afwijzen.
Beslissing
De rechtbank
4.10.
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af.
4.11.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden.
4.12.
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van de afdeling privaatrecht, sectie kanton, locatie Alkmaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.H. Littooy, voorzitter, mr. P.G. Vroom en mr. M.A.J. Berkers, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Bruijn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2016.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.