ECLI:NL:RBNHO:2016:10983

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
4 januari 2017
Zaaknummer
5577647 EJ VERZ 16-490
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de vereffening van een nalatenschap en vaststelling van vereffeningskosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, afdeling Privaatrecht, op 21 december 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van de vereffening van de nalatenschap van Johannes Arnoldus de Vries, die op 5 mei 2015 is overleden. De verzoekers, mr. B.J. Groenhuijzen en mr. M. van der Meulen, beiden advocaat te Rosmalen, waren benoemd tot vereffenaars van de nalatenschap. Bij beschikking van 17 maart 2016 waren zij door de rechtbank benoemd tot vereffenaars. Op 7 december 2016 hebben zij een verzoekschrift ingediend om de vereffening op te heffen, omdat de nalatenschap een negatief saldo vertoonde van € 107.581,40, en de bezittingen voornamelijk bestonden uit een woning die voor € 317.500,00 was verkocht, met een hypothecaire restschuld van € 103.261,54 en overige schulden van € 4.319,86.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vereffenaars recht hebben op een vergoeding voor hun werkzaamheden, die in totaal € 7.155,00 bedraagt, inclusief een bedrag van € 4.080,12 voor hun loon. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om af te wijken van het gebruikelijke griffierecht, dat verschuldigd is voor de behandeling van het opheffingsverzoek. De opheffing van de vereffening moet bekend worden gemaakt in de (digitale) Staatscourant, en de griffier is opgedragen om zorg te dragen voor de publicatie van deze beschikking op de website van de rechtspraak en inschrijving in het boedelregister.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de vereffening wordt opgeheven, de vereffeningskosten worden vastgesteld en de publicatie van de opheffing wordt geregeld. De overige verzoeken zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr/repnr.: 5577647 EJ VERZ 16-490 BL
Uitspraakdatum: 21 december 2016
op het verzoek van:
mr. B.J. Groenhuijzenen
mr. M. van der Meulen,
beiden advocaat, kantoorhoudende te Rosmalen
verzoekers
inzake
de nalatenschap van Johannes Arnoldus de Vries,
geboren op 11 mei 1949 te Zwolle en overleden op 5 mei 2015 te Heerhugowaard , laatstelijk gewoond hebbende te Heerhugowaard (verder: erflater).

1.De procedure

1.1.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 17 maart 2016 zijn verzoekers benoemd tot vereffenaars van de nalatenschap van erflater.
1.2.
Op 7 december 2016 is ter griffie het verzoekschrift van de vereffenaars ontvangen. Gelet op de aard van het verzoek is afgezien van een behandeling ter terechtzitting.

2.Het verzoek

2.1.
De vereffenaars verzoeken de kantonrechter op grond van artikel 4:209 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de vereffening van de nalatenschap op te heffen, ontheffing te verlenen van de verplichting tot bekendmaking van de opheffing, althans te beperken tot publicatie in de (digitale) Staatscourant, de vereffeningskosten vast te stellen, en te bepalen dat het griffierecht voor het onderhavig verzoek (en in geval de opheffing moet worden gepubliceerd de publicatiekosten) ten laste van de staat komt.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge de benoeming door de rechtbank van de vereffenaars dient de nalatenschap van erflater op grond van het bepaalde in artikel 4:202 lid 1 onder b BW overeenkomstig de in Boek 4, titel 6, afdeling 3 (artikelen 4:202 tot en met 4:226 BW) gegeven voorschriften te worden vereffend.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek om opheffing van de vereffening vanwege de geringe waarde der baten van de nalatenschap is in het verzoekschrift een beschrijving gegeven van de nalatenschap, onder overlegging van (onder meer) een onderhandse boedelbeschrijving. Uit de stukken blijkt dat de nalatenschap een negatief saldo heeft van € 107.581,40.
De bezittingen van de nalatenschap bestaan in hoofdzaak uit een eigen woning die in overleg met de hypotheekbank en met machtiging van de kantonrechter is verkocht voor een koopprijs van € 317.500,00. De hypothecaire restschuld na verkoop bedraagt € 103.261,54 en de overige schulden bedragen € 4.319,86. De reeds gemaakte vereffeningskosten bedragen volgens opgave van verzoekers € 7.155,00.
3.4.
In bovenomschreven omstandigheden ziet de kantonrechter aanleiding om de opheffing van de vereffening te bevelen.
3.5.
Verder vragen verzoekers de kantonrechter om de reeds gemaakte vereffeningskosten vast te stellen op bovengenoemd bedrag van € 7.155,00, waarvan een gedeelte van
€ 4.080,12 salaris van de vereffenaars betreft. Op grond van het bepaalde in artikel 4:206 lid 3 BW heeft een door de rechtbank benoemde vereffenaar recht op het loon dat door de kantonrechter vóór het opmaken van de uitdelingslijst wordt vastgesteld. De vereffenaars hebben een specificatie overgelegd van de door hen en hun medewerkers verrichte werkzaamheden. Volgens deze specificatie is aan de vereffening in totaal 21,7 uur besteed tegen een gedifferentieerd uurtarief, dat varieert tussen € 100,00 en € 260,00. De kantonrechter ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken, zodat het loon en de verdere vereffeningskosten worden vastgesteld zoals verzocht en ten laste van de boedel gebracht.
3.6.
Verzoekers vragen om geen griffierecht te berekenen voor de behandeling van het opheffingsverzoek. Dit naar analogie van artikel 17 Faillissementswet, waarin expliciet is bepaald dat het bevel tot kosteloze behandeling van het faillissement de vrijstelling van griffiekosten tot gevolg heeft. De wetgever heeft echter voor de opheffing van de vereffening als bedoeld in artikel 4:209 BW niet voorzien in een dergelijke uitdrukkelijke vrijstelling. Ook heeft de invoering van het nieuwe erfrecht per 1 januari 2003 niet geleid tot aanpassing van de Wet Tarieven Burgerlijke Zaken en de daarop gebaseerde ministeriële Regeling tarieven in burgerlijke zaken. De “Handleiding erfrechtprocedures kantonrechter” vermeldt per artikel in welke gevallen op basis van de huidige regeling griffierecht geheven moet worden. Volgens deze handleiding is voor de behandeling van een verzoek op grond van artikel 4:209 BW griffierecht verschuldigd. Gelet op het voorgaande ziet de kantonrechter geen aanleiding om daarvan in deze zaak af te wijken, zodat het gebruikelijke griffierecht verschuldigd is.
3.7.
De rechtbank heeft in de beschikking van 17 maart 2016 de vereffenaars opgedragen hun benoeming bekend te maken in de Staatscourant, hen ontslagen van de plicht tot publicatie in een nieuwsblad, en verstaan dat de beschikking ook bekend zal worden gemaakt door plaatsing op www.rechtspraak.nl/uitspraken. Ingevolge lid 4 van artikel 4:209 BW dient de opheffing van een vereffening op dezelfde wijze bekend te worden gemaakt als de benoeming, zodat publicatie in de (digitale) Staatscourant volstaat. Verder zal de griffier worden opgedragen ervoor te zorgen dat deze beschikking wordt gepubliceerd op www.rechtspraak.nl/uitspraken en wordt ingeschreven in het boedelregister.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
beveelt de opheffing van de vereffening en stelt het bedrag van de reeds gemaakte vereffeningskosten vast op € 7.155,00, waaronder begrepen een bedrag van € 4.080,12 voor loon van de vereffenaars, en brengt deze vereffeningskosten ten laste van de boedel;
4.2.
bepaalt dat de opheffing moet worden bekendgemaakt in de (digitale) Staatscourant;
4.3.
draagt de griffier op onverwijld een afschrift van deze beschikking aan te bieden bij het boedelregister van de rechtbank Noord-Holland en zorg te dragen voor plaatsing op www.rechtspraak.nl/uitspraken;
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.S. Reid, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 21 december 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier
De kantonrechter